De wind van de Tweede Wereldoorlog in Azië waaide snel over naar Nederlands-Indië. Na de Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 was Nederlands-Indië onder gouverneur-generaal Alidius Tjarda van Starkenborgh-Stachouwer (in functie van 1936-42) de eerste politieke entiteit die de oorlog verklaarde aan het Japanse Keizerrijk.
In de ochtend van 8 december werd de oorlogsverklaring aangekondigd door Van Starkenborgh, zelfs nog voordat de Verenigde Staten op diezelfde middag (om 12:30 uur) de oorlog verklaarden.
Opmerkelijk genoeg werd deze oorlogsverklaring niet vergezeld door grondige militaire voorbereidingen. Het gebrek aan militaire voorbereiding was voornamelijk te wijten aan de twijfels die heersten binnen de hogere regering in Nederland over een mogelijke alliantie met Groot-Brittannië en haar militaire macht in Azië. Deze twijfels ontstonden omdat Nederland lange tijd – vóór de Duitse bezetting van Nederland in 1940 – wederom de neutraliteitsbenadering wilde handhaven die het tijdens de Eerste Wereldoorlog had gevolgd.
Tussen neutraliteit en een alliantie met Groot-Brittannië
Het gevaar van een mogelijke aanval uit Japan op Nederlands-Indië werd al sinds de jaren 1930 door de Nederlanders erkend, wat reden tot bezorgdheid was in Batavia. Gezien het gebrek aan militaire voorbereidingen in de Nederlandse koloniën was de enige manier om de veiligheid aldaar te waarborgen een beroep te doen om de sterke Britse marine in de regio, die opereerde vanuit haar marinebases in Singapore, Ceylon (Trincomalee) en India (de Bombay Naval Dockyard en de Kidderpore-dokken in Kolkata).
Met dit in gedachten was een Brits-Nederlandse militaire alliantie in Zuidoost-Azië een logische uitkomst geweest. Beide landen hadden er immers winstgevende koloniën en hadden er belang bij deze te beschermen tegen een Japanse aanval. Toch hielden zowel het Nederlandse kabinet in Den Haag als de koloniale regering in Batavia vast aan het principe van neutraliteit, tegen beter weten in hopend dat Japan niet militair in de koloniën zou ingrijpen. Maar gezien de invasie van Mantsjoerije door Japan in 1931 en de steeds toenemende spanningen tussen de VS en Japan, was dit een vergeefse hoop.
Nadat Pearl Harbor succesvol werd lamgelegd door de vloot van admiraal Isoroku Yamamoto (1884–1943) kwam de oorlog steeds dichterbij Nederlands-Indië. De enige grote slag tussen de Nederlandse en Japanse vloten vond plaats in de Javazee op 27 februari 1942. Na de verwoestende nederlaag van de Nederlandse vloot lagen de koloniën open voor een Japanse invasie. Onghokham stelt in Runtuhnya Hindia Belanda (De val van Nederlands-Indië, 1987) dat het Japanse leger Java binnentrok via de noordkust van 28 februari tot 1 maart en uiteindelijk naar Batavia oprukte, dat al snel (op 5 maart 1942) door de lokale overheid werd uitgeroepen tot een open stad (een stad die zonder tegenstand ingenomen kan worden door vijandelijke troepen). De Nederlands-Indische regering werd in allerijl overgebracht naar Bandung, een stad omgeven door natuurlijke bergforten die werd beschouwd als beter verdedigbaar.
De zetel van de macht verhuisde naar Bandung
In het grote huis in het midden van de stad werd de gouverneur-generaal ook vergezeld door het huishoudelijk personeel van het paleis, onder leiding van juffrouw Demmeni. De sfeer in de eerste dagen van de Japanse aanval was gespannen. De verdediging van Nederlands-Indië was totaal niet voorbereid en de koloniën waren niet in staat het tegen Japan op te nemen. Dit wist generaal Hein Ter Poorten (1887-1968) al. Toch bleef de gouverneur-generaal vasthouden en weigerde hij zich namens heel Nederlands-Indië over te geven. Deze houding was overigens specifiek verzocht door het Nederlandse kabinet in ballingschap in Engeland.
Op de namiddag van 6 maart meldden de opperbevelhebber van de strijdkrachten van Nederlands-Indië, generaal Ter Poorten, en de chef van de generale staf, Rudolph Bakkers (1894-1967), zich bij de gouverneur-generaal met het verwoestende nieuws dat de verdedigingslinie bij Ciater was gevallen. Dit betekende dat de Japanners steeds dichter bij de stad Bandung kwamen. In het huis van de resident werd toen een vergadering gehouden, die leidde tot het voorstel om Bandung, net als Batavia, tot een open stad te verklaren. Volgens de gouverneur-generaal was dit de uiterste concessie die hij kon toestaan. Alle aanwezigen waren het erover eens dat er geen gevechten mochten plaatsvinden in de stad Bandung, die op dat moment vol zat met vluchtelingen, vrouwen en kinderen.
In ballingschap
Op 7 maart gaf gouverneur-generaal Van Starkenborgh opdracht aan Hubertus Johannes van Mook (1894-1965), die toen als luitenant-gouverneur-generaal fungeerde (in functie van 1942-48), om via Andir bij Bandung (na 1949 luchthaven Husen Sastranegara) naar Australië te vluchten en aldaar een regering in ballingschap te leiden. De gouverneur-generaal zelf wilde in Nederlands-Indië blijven.
Hoewel Batavia op dat moment door de Japanners was bezet, bereikte het nieuws over de vlucht van Van Mook de stad. Hoewel de luitenant-gouverneur-generaal in Australië uiteindelijk werd vergezeld door twee prominente Indonesische politici, Pangeran Adipati Soejono en Lukman Djajadiningrat, werd deze vlucht door veel Indonesiërs gezien als teleurstellend.
Satyawati Suleiman (1920–1988), een student die later een vooraanstaand hoogleraar archeologie en geschiedenis in Indonesië zou worden, schreef over de reacties van enkele inwoners van Jakarta in The Last Days of Batavia (Indonesia 28, pp. 55–64):
De opstelling van de gouverneur-generaal kreeg daarentegen veel lof omdat hij had besloten te blijven. Suleiman
De gouverneur-generaal, Tjarda van Starkenborgh-Stachouwer, had besloten te blijven, en we respecteerden hem om deze beslissing. […] Zijn leven in de krijgsgevangenkampen en ook het leven van zijn vrouw en dochter bleken zeer zwaar tijdens de Japanse bezetting, zoals we later hoorden, dus persoonlijk had hij de slechtste keuze gemaakt.
Tjarda van Starkenborgh-Stachouwer geeft zich over aan de Japanners:
Een strategische zet
De keuze van de gouverneur-generaal was mogelijk niet zozeer sympathiek, alsook een zeer strategische keuze. Op 4 maart droeg Van Starkenborgh opzettelijk het hoogste militaire gezag, dat normaal gesproken aan zijn functie was verbonden, over aan commandant van de strijdkrachten Ter Poorten. Praktisch gezien fungeerde de gouverneur-generaal niet langer als opperbevelhebber van de strijdkrachten en kon hij geen oorlog of vrede meer bepalen namens Nederlands-Indië. Vanaf dat moment hield hij alleen nog de civiele macht.
Deze constructie was een verrassing voor de Japanners. Dit bracht generaal Hitoshi Imamura (1886–1968), die de gouverneur-generaal moest ontmoeten voor onderhandelingen in Kalijati, in verwarring. Na uitleg van Van Starkenborgh, stuurde de generaal hem weg. Het was Ter Poorten die de militaire macht van Nederlands-Indië op 8 maart overdroeg aan de Japanse troepen, terwijl die in de veronderstelling waren dat de koloniën zowel militair als civiel hadden gecapituleerd.
Door deze verwarrende constructie, en juridische fatale fout van Imamura, kon Nederland zich er later op beroepen dat de civiele regering van Nederlands-Indië, die door Van Mook werd vertegenwoordigd in Australië, nooit had gecapituleerd. Dit had grote gevolgen voor het latere verloop van de dekolonisatie van Indonesië.
Dit artikel is voor duidelijkheid vriendelijkerwijs geredigeerd door Remco Vermeulen