Verdediging van de Nederlandse neutraliteit
Toen in de zomer van 1914 de oorlogsverklaringen tussen verschillende landen over en weer gingen, verklaarde Nederland zich, in het uitgebroken conflict dat uitmondde in de Eerste Wereldoorlog, neutraal. Om de afgekondigde neutraliteit kracht bij te zetten besloot de Nederlandse regering eind juli 1914 tot mobilisatie van het Nederlandse leger in de zogeheten ‘afwachtingsopstelling’. Voor de Nederlandse regering was het zaak naar buiten toe te laten zien dat Nederland zijn neutraliteit naar alle kanten gewapenderwijs zou verdedigen.
Al in de beginfase van de oorlog groeide bij de legerleiding het besef dat het gebruik van foto, maar zeker ook film, zou kunnen bijdragen aan de beeldvorming in binnen- en buitenland over de Nederlandse krijgsmacht en daarmee over de verdediging van de Nederlandse neutraliteit. Al in de eerste week van augustus 1914 kregen enkele fotografen toestemming om opnames te maken van het Nederlandse leger. Albert (1879-1941) en Willy Mullens (1880-1952), die in 1898 de cinematografische firma Alberts Frères hadden opgericht, kregen daarnaast toestemming filmopnames te maken in militaire stellingen en van troepen op locatie. Het leidde tot enkele zogeheten ‘mobilisatiefilms’ die in augustus en september 1914 in de Nederlandse bioscopen draaiden. Daarna werd het stil rond het medium film en de Nederlandse krijgsmacht.
Pas in het voorjaar van 1916 kwamen er nieuwe initiatieven van regeringswege op dit vlak, waarbij de firma Alberts Frères de cinematografische opnames voor zijn rekening mocht nemen. Begin maart draaide Willy Mullens een eenakter over de aankomst van Nederlandse militaire vliegeniers in Scheveningen, in aanwezigheid van koningin Wilhelmina, prins Hendrik (1876-1934), minister van Oorlog N. Bosboom (1855-1937) en opperbevelhebber generaal C.J. Snijders (1852-1939). Vermoedelijk leidden deze filmopnames tot een zekere toenadering tussen de legerautoriteiten, de minister van Oorlog en filmmaker Willy Mullens, waarbij voor het eerst de gedachte opgeworpen werd om een film te gaan maken waarin de Nederlandse krijgsmacht centraal zou komen te staan.
Leger en vloot
Begin april 1916 nam Mullens het initiatief om Snijders te schrijven om hem namens de firma Alberts Frères zijn diensten aan te bieden tot het vervaardigen van een film over leger en vloot. Snijders kon hier niet zelfstandig over beslissen en wendde zich tot minister van Oorlog Bosboom. Na enige bedenktijd reageerde Bosboom positief waarna verdere besprekingen plaats konden vinden tussen de legerautoriteiten en filmmaker Mullens. Uiteindelijk koos men voor een contract waarbij Mullens in de kosten tegemoet gekomen zou worden door de Nederlandse regering. Mullens zou het uitsluitend recht van vertoning en exploitatie in Nederland en de koloniën hebben, de Nederlandse regering zou over de film beschikken voor militaire vertoningen. Daar kwam bij dat alle inkomsten uit verkoop en verhuur van de film in het buitenland ten bate van de Nederlandse regering zouden komen.
Het enthousiasme voor het laten vervaardigen van een legerfilm moet gezien worden in het licht van de buitenlandse bioscoopfilms die juist in 1916 uitkwamen: de Franse film Autour de la Bataille de Verdun en de Engelse film Britain Prepared. Met het laten maken van een regeringsfilm over leger en vloot beoogde de Nederlandse regering en legerautoriteiten drie zaken. Allereerst de bevolking informeren over het wel en wee van de soldaten. Op de tweede plaats in zowel binnen- als buitenland aantonen dat Nederland de neutraliteit naar alle kanten zou verdedigen. Ten derde zou de film worden gebruikt voor vertoning aan de eigen troepen
‘Holland Neutraal’, de film:
gerestaureerd door EYE Filmmuseum
Nadat de opdracht tot het maken van een Nederlandse regeringsfilm was vergeven aan de firma Alberts Frères en in het bijzonder aan filmmaker en producent Willy Mullens, kon gestart worden met de filmopnames. Om dit proces te vergemakkelijken werd vanuit de Generale Staf kapitein E.H. van den Akker (1875-1957) aan de filmploeg toegevoegd. Van den Akker was de schakel tussen de verschillende legereenheden waar gefilmd kon worden en filmmaker Mullens. Begin augustus 1916 kregen alle legerafdelingen een brief waarin werd uitgelegd dat er een leger- en vlootfilm gemaakt zou gaan worden. De commandanten van de verschillende legereenheden werd verzocht om kapitein Van den Akker…
‘…ten behoeve van die opnamen alle medewerking te verleenen en hem met den fotograaf desgewenscht toegang te verschaffen tot alle, voor opnamen in de termen vallende verdedigingswerken, stellingen, schepen, militaire gebouwen en terreinen’.
Verder werd het op prijs gesteld dat…
‘…in het belang van het slagen van dit werk (…) tijdig een korte mededeeling (…) te ontvangen van interessante oefeningen, proeven, demonstratieen, enz. onder opgave van datum en uur, waar die zullen plaatsvinden, benevens welke commandant met de leiding belast is’.
Al snel bereikten de eerste reacties van geschikte oefeningen kapitein Van den Akker die de opnames kon gaan inplannen. In de periode augustus-december 1916 trokken Mullens en Van den Akker met de filmploeg door het land om zoveel mogelijk opnames te maken van verschillende onderdelen van leger en vloot. De opnames werden zo nu en dan bemoeilijkt door de herfstachtige weersomstandigheden, oefeningen die op het laatste moment werden uitgesteld en een tekort aan positief en negatief film. In oktober ging Mullens zelfs naar Londen om bij de firma Eastman Kodak dertig rollen negatieffilm te halen. Ondanks deze tegenslagen werden in het najaar van 1916 talloze legeroefeningen gefilmd.
Koninklijke première
Op 19 december 1916 kon generaal Snijder de ministers van Oorlog en Marine berichten dat de Leger- en Vlootfilm nagenoeg voltooid was. De datum voor de koninklijke première werd vastgesteld op 9 januari 1917 waarna men kon nadenken over de gastenlijst. Voordat de première zover was werd de door Mullens samengestelde film eerst door een speciale censuurcommissie bekeken. Begin januari werd de film goedgekeurd voor de eerste vertoning. Op 5 januari volgde in de Bioscoop-Courant een mediaoffensief van de H.A.P. Film-Company om de lezers te enthousiasmeren voor de film.
In aanwezigheid van onder meer koningin Wilhelmina, prins Hendrik en de Nederlandse regering vond op 9 januari 1917 de koninklijke première plaats. Na een welkomstwoord door Willy Mullens kon de vertoning van de ruim 2,5 uur durende film Holland Neutraal beginnen. Voor het filmdoek zat een orkest die de film van muziek voorzag. De 300 aanwezigen zagen de eerste Nederlandse regeringsfilm die was opgedeeld in tien delen. Acht delen waren gewijd aan het leger, twee delen aan de vloot. Verschillende leger- en vlootonderdelen kwamen voorbij zoals artillerie, infanterie, cavalerie, wielrijders, wapenfabrieken, mijnenvegers en torpedoboten. Na afloop lieten Wilhelmina en Hendrik hun voldoening blijken tegenover de verantwoordelijken van de regeringsfilm. Ook de pers was de volgende dag lovend. De Nieuwe Rotterdamsche Courant sprak over een
‘ongeveer 2½ uur lang aandacht vragende trilbeeldenreeks met veel afwisseling, (…) terwijl mooie Hollandsche landschappen, duingedeelten, riviergezichten,volle zee-taferelen enz., een oogen-verlustigden omlijsting vormen. (…) Van de recruten-opleiding af tot de volledige geoefendheid van soldaat en Janmaat geeft deze legerfilm een met zorg saamgesteld aaneengeschakeld overzicht’.
Soortgelijke berichten verschenen in de weken daarna toen de film in verschillende bioscopen in Nederland voor de Nederlandse bevolking werd vertoond. De Nederlandse pers was overwegend positief. Alleen vanuit socialistische hoek waren er kritische recensies:
De Engelsche, en Fransche regeeringen hebben films laten maken van het oorlogsbedrijf, om de volkeren achter het front en der neutrale wereld een beeld te geven van wat er gewerkt en ontbeerd, gestreden en geleden wordt in de grootindustrie van den Dood. De Nederlandsche regering wilde niet achterblijven. (…) niemand kan uit deze film opmaken of het bij leger en vloot in orde is of niet.
Kosten
Terwijl de film in de Nederlandse bioscopen furore maakte, moest Mullens er nog financieel uit zien te komen met de Nederlandse regering. De kosten van de film waren in augustus 1916 begroot op Fl. 2400,-. De uiteindelijke kosten die door Mullens werden gedeclareerd bedroegen echter Fl. 6138,14. Een aanzienlijk verschil wat verklaard werd door een hogere prijs van positief en negatief film en simpelweg meer geschoten meters film dan aanvankelijk voorzien.
In het najaar van 1917 raakte de film in Nederland wat op de achtergrond. Mullens wist de film nog wel vertoond te krijgen in de Nederlandse koloniën Nederlands-Indië en Suriname. Pogingen om de film in onder meer Londen, Parijs en Berlijn vertoond te krijgen lijken op niets te zijn uitgelopen. Verder werd de film vanaf 1917 met een speciale bioscoopauto ter ontspanning en vermaak vertoond voor de Nederlandse troepen. Ook na de Eerste Wereldoorlog werd de film tot eind jaren ’20 vertoond gebruikt om aan de Nederlandse soldaten te vertonen. Daarna raakte de film in de vergetelheid.
~ Tom Sas
Boek: Holland Neutraal
Ook interessant: Koningin Wilhelmina en de Eerste Wereldoorlog
…of: Kangoeroegevecht leidde mede tot opkomst Nederlandse cinema