Epiloog
Mussolini leeft. Vooral in Predappio, waar hij is geboren en begraven. Het stadje in Emilia Romagna geldt als het mekka van de neofascisten, die daar nieuwe energie komen opdoen. Elk jaar weer komen duizenden bezoekers naar deze gevaarlijke lieu de mémoire. Vooral op de jaarlijkse herdenkingsdag van zijn executie, op zijn verjaardag en op 28 oktober, de dag van de Mars op Rome, is het druk.
Op deze speciale feestdagen arriveren er rijen bussen met neofascisten en fans van de Duce, vaak kennen ze elkaar, en die marcheren dan met ernstige gezichten en zwarte vlaggen door de Viale Matteotti naar de Piazza San Antonio voor de grote parochiekerk. Daarvandaan gaat het naar het kerkhof van San Cassiano, waar in het imposante familiegraf van de Mussolini’s de collectieve herdenking haar hoogtepunt bereikt.
De nostalgici, zo worden ze werkelijk genoemd, stellen zich op voor de marmeren sarcofaag van de voormalige Duce, zonder iets te zeggen, in zichzelf gekeerd, en brengen met gestrekte rechterarm de Romeinse groet. Velen schrijven na afloop iets in het condoleanceregister. Zo staat er bijvoorbeeld:
‘U bent het licht dat ons leidt.’
Maar heel weinig pelgrims die naar het familiegraf komen en daar zulke banale lyrische teksten achterlaten, weten dat Mussolini pas sinds 1957 in Predappio begraven ligt. Zijn lijk had een ware odyssee achter de rug voordat het in de geboortestad van de Duce zijn laatste rustplaats vond. Het op de Piazzale Loreto zo vreselijk geschonden stoffelijk overschot van de dictator was eind april 1945 aanvankelijk op het grootste kerkhof van Milaan in een anoniem graf gedumpt. Volgens de partizanen verdiende Mussolini alleen een armengraf, zonder plichtplegingen. Niemand mocht weten dat hij in vak 16 lag. Ze wilden er geen enkele ruchtbaarheid aan geven en demonstraties bij het graf onder alle omstandigheden voorkomen. Heel verstandig, zoals de toestroom naar het geboortehuis van Hitler in Braunau en naar het graf van Rudolf Hess lieten zien, die een attractie waren geworden voor een bepaald slag toeristen. Maar slimme neofascisten met een verleden in de Salò-republiek kwamen de dode Mussolini toch op het spoor. Ze roofden het lijk in de nacht van 22 op 23 april 1946 en brachten het naar een berghut in Veltlin, maar omdat ze niet wisten wat ze ermee moesten, gaven ze het aan de kerk. Ook daar, in het klooster van Sant’Angelo in Milaan, bleef het niet lang. Na de arrestatie van de drie grafrovers leek het de franciscanen, die discreet wilden blijven, het beste de houten kist met het gebeente van Mussolini over te brengen naar het kartuizerklooster in Pavia, waar het op 12 augustus 1946 na intensief speurwerk door de politie werd ontdekt.
Toen was opnieuw de vraag wat er met het huiveringwekkende stoffelijk overschot van de Duce moest gebeuren. De regering was nog altijd bang voor de aantrekkingskracht van de dode Mussolini en besloot nogmaals hem niet uit deze verzekerde bewaring te ontslaan en aan de familie over te dragen. Hij werd verstopt in het kapucijnenklooster van Cerro Maggiore bij Milaan, waar het lijk elf jaar met rust werd gelaten. Alleen de abt en een handvol politici en hoge ambtenaren wisten waar het lag. De familie tastte al evenzeer in het duister als de opnieuw gevormde neofascistische groeperingen en de sensatiepers, waar speculaties over de verblijfplaats van het lijk volop de ruimte kregen. De allang vergane Mussolini hield de Italianen nauwelijks minder in zijn ban dan de levende. Ook post mortem was hij dermate aanwezig dat schrijvers als Cesare Pavese, Italo Calvino en de Nobelprijswinnaar Salvatore Quasimodo er zich in hun geschriften en gedichten mee bezighielden. Uiteindelijk zag ook de regering in dat ze een einde aan dit drama moest maken. Maar zelfs het laatste bedrijf had een laffe bijsmaak. De christendemocraat Adone Zoli, die het initiatief nam, kende Mussolini en zijn familie van vroeger. Hij was alleen minister-president geworden dankzij de stemmen van de neofascisten en werd dus meteen van politiek gesjoemel verdacht toen het prominente gebeente eind augustus 1957 naar Predappio werd overgebracht.
De bijzetting aldaar zou in kleine kring plaatsvinden. Zijn familie en de autoriteiten hadden zich tot absolute geheimhouding verplicht, maar zich daar uiteindelijk niet aan gehouden. Ook de groep neofascistische sympathisanten had er lucht van gekregen, en die liet zich de kans niet ontnemen de Duce nu definitief de laatste eer te bewijzen. De politie telde meer dan drieduizend begrafenisgangers en had ook de jaren daarna de grootste moeite de stroom bezoekers in de hand te houden. Op 29 juli 1983, de honderdste geboortedag van de Duce, togen meer dan dertigduizend nostalgici naar Predappio.
De geboorteplaats van Mussolini is geen uitzondering. In heel Italië is de Duce in woord en geschrift, in beeld en geluid, in steen en plastic prominent aanwezig. Overal zijn relikwieënwinkeltjes te vinden waar zijn herinnering levend wordt gehouden. De zaken gaan goed en de politie kijkt toe, maar grijpt niet in. Er is geen wet in Italië, lijkt het wel, die zo vaak wordt overtreden als de wet uit 1952 die verdediging van het fascisme strafbaar stelt. Hitler, Franco, Salazar, Quisling, Mosley, Mussert – geen van de grote en kleine fascistische duivels drukt zo sterk zijn stempel op het imago van zijn land als Mussolini, en let wel: als positief referentiepunt, niet als waarschuwing of ter afschrikking.
Historische verwerking
Waarom? Wie een antwoord op deze vraag zoekt, kan niet heen om de speciale manier waarop het fascisme na 1945 historisch is verwerkt. Het fascistische regime had meer dan twintig jaar geduurd, talloze Italianen in zijn misdaden verstrikt en nog veel meer mensen geënthousiasmeerd voor zijn projecten en fantasieën. Geen wonder dus dat staat en samenleving hun uiterste best deden om een punt achter het fascistische verleden te zetten. Zeker, door de democratische grondwet brak Italië definitief met het fascisme. Bovendien werden twaalf- à vijftienduizend fascisten – net als Mussolini meestal zonder enige vorm van proces – over de kling gejaagd. Tienduizenden kwamen voor de rechter, en honderdduizenden waren als rechter of vrederechter, officier van justitie of verdediger, als getuige of waarnemer bij de politieke zuivering betrokken. Daarbij kregen ze een goed beeld van de ernst van de misdaden van de fascisten en van de hybris van het fascistische regime, dat zich door een verbijsterend gebrek aan succes zelf had weerlegd. De antifascistische basishouding die uit dergelijke ervaringen en teleurstellingen resulteerde en die door de grote meerderheid werd gedragen, houdt ondanks menige aanvechting nog altijd stand.
Maar feit is ook dat met dit postume verbond tegen het fascisme iets bijzonders aan de hand is. Het berustte vanaf het begin alleen op partiële inzichten en ervaringen en werd, hoe kan het ook anders, gezien het toenmalige gebrek aan kennis, nooit gedekt door een grondig begrip van het fascisme. De geschiedenislessen van het eerste uur die voor de rechtbanken en zuiveringskamers werden verteld, kregen geen vervolg. Ze werden in de jaren daarna niet verdiept, maar al in 1946-1947 van het programma geschrapt; voorgoed, en geheel anders dan in de Duitse Bondsrepubliek, waar op zijn laatst sinds de jaren zestig de verwerking van het nationaalsocialisme in steeds bredere kring aan de orde werd gesteld. Talloze schanddaden van het fascistische regime konden door de veelal slechts plaatselijk opererende rechtbanken en andere instanties waar rekenschap werd afgelegd niet worden aangepakt. Ze bleven niet alleen ongewroken, maar werden ook niet adequaat gethematiseerd en tot onderwerp van openbare discussie gemaakt, omdat ze in het geheel niet of slechts vaag bekend waren. Dat geldt net zozeer voor het inzetten van gifgas in Libië als voor de oorlogsmisdaden in het bezette Joegoslavië, en niet minder voor de uithongeringspolitiek in Griekenland dan voor de gruweldaden in Abessinië, om van het rechteloos maken en verdrijven van de Joden maar te zwijgen.
Duce-mythe
Het spreekt vanzelf dat de Duce-mythe, die door het oorlogsfiasco al behoorlijk was ondergraven, in de felle afrekenings- en vergeldingsroes na 1945 nog meer werd aangetast. Maar omdat uiteindelijk zoveel zaken niet aan de orde kwamen, werd die mythe niet echt fundamenteel uit de wereld geholpen. Vooral veel Salò-fascisten bleven ondanks de laffe vlucht van Mussolini en diens politieke en karakterologische fouten vasthouden aan hun idool. Ze richtten zelfs een eigen partij op, de Movimento Sociale Italiano (MSI), die zich beriep op de Duce en het fascistische regime. Ze creëerden een eigen, strikt afgeschermde wereld met eigen kranten en bladen, waarin rationele argumenten hoe langer hoe minder doordrongen. Hier wreekte zich des te meer dat de communistische partizanen de makkelijke weg hadden gekozen en Mussolini zonder omhaal hadden doodgeschoten. Een uitvoerige rechtszaak, een Italiaans Neurenberg, had de gaten in de kennis over Mussolini kunnen dichten en de mythe op het moment dat die zijn dieptepunt had bereikt misschien voorgoed om zeep geholpen. Maar nu beleefde die mythe gaandeweg zelfs een zekere opwaartse beweging, want toen de wapens eindelijk zwegen, ging het in Italië beslist niet beter. Na de oorlog zonk het land weg in een ongekende economische crisis. Ook had het land zwaar te lijden onder de venijnige, aanhoudende confrontaties tussen links en rechts en kreeg het ten slotte in het vredesverdrag van 1947 geen enkel krediet voor zijn radicaal andere koers in de buitenlandse politiek van vier jaar daarvoor. Veel mensen verlangden dan ook terug naar de schijnbaar normale jaren twintig en dertig, die onlosmakelijk verbonden waren met Mussolini en de talloze onwaarachtige Duce-legendes: het attente gezinshoofd, de onbaatzuchtige hoeder van de schatkist en de sublieme wereldleider, die aan de grootse geschiedenis van de natie een roemrijke bladzijde had toegevoegd. Tot een systematische ‘demystificatie van de fascistische dictator’ kwam het na 1945 in elk geval niet.
En ook later gebeurde dat niet. De conservatieve regeringen na Mussolini deden niets. Ze wilden rust in het door de burgeroorlog gespleten land en tevens het voetvolk van het fascisme, als dat bereid was zich aan te passen, aan zich binden. Maar het voornaamste doel was steeds de rehabilitatie van de Italiaanse natie, die werd voorgesteld als het onderdrukte slachtoffer van een kleine fascistische kliek en de misdadige Duitsers. De communistische oppositie, die zich meer dan wie dan ook tegen het fascisme had verzet, zat om vergelijkbare redenen op dezelfde lijn. Ze stelde bovendien alles in het werk om de legende van de strijd van een heel volk tegen nationaalsocialisme en fascisme in het publieke bewustzijn te verankeren, zichzelf voor te stellen als speerpunt in deze nationale strijd en zich zodoende te profileren als een betrouwbare democratische kracht. Verder onderzoek was daardoor automatisch uit den boze: dat zou immers het sprookje kunnen weerleggen van de ‘goede’, maar misleide Italianen, die zich waar of wanneer dan ook nooit aan oorlogsmisdaden hadden schuldig gemaakt en ook verder absoluut niets hadden misdaan. Zowel links als rechts hield tientallen jaren vast aan dit bewust geconstrueerde verhaal, dat tot de essentie van de nationale identiteit werd uitgeroepen.
De ware geschiedenis van het fascisme wilde niemand horen, en deze bleef lange tijd vrijwel onzichtbaar achter het matglas van de officiële antifascistische consensus, ook al omdat de laatste fase van Salò samenviel met de Duitse bezetting van Italië. Het bijna twee jaar durende schrikbewind van Wehrmacht en SS overschaduwde alles wat daarvóór was gebeurd en maakte het de Italianen een stuk eenvoudiger aan het verleden te ontsnappen. In Italië had iedereen het over de Duitse misdaden op Kefallonia, in Marzabotto en in de Fosse Ardeatine, maar niemand maakte een woord vuil aan Debrà Libanòs in Ethiopië of de andere oorden van verschrikking, waar Italiaanse daders dood en verderf hadden gezaaid. Om diezelfde redenen kwam aanvankelijk ook niet de vraag op in hoeverre men zelf schuldig of verantwoordelijk was. Dat in de publieke waarneming de Duitse bezetter alomtegenwoordig was, smoorde iedere empathie voor de slachtoffers van de Italiaanse misdaden. Tot op de dag van vandaag houdt niemand zich bezig met onderwerpen als herstelbetalingen en vergoedingen. Meer dan symbolische daden hoefden en hoeven de slachtoffers niet te verwachten.
Collectieve absolutie
De belangen van de staat en de politieke partijen vielen in deze op collectieve absolutie gerichte operatie samen, en dat had des te meer effect doordat tal van individuele ontlastende en versluierende initiatieven die belangen aan het zicht onttrokken. Memoires speelden daar een centrale rol in. De Italiaanse boekenmarkt werd na 1945 werkelijk overspoeld met memoires van meer of minder ernstig gecompromitteerde fascisten. Partijbonzen, ministers, diplomaten en generaals – wie kon schrijven of zich een ghostwriter kon permitteren, schreef en presenteerde onder eigen naam een geheel eigen versie van de geschiedenis, die weinig overeenkomsten vertoonde met wat er echt was gebeurd.
Veel van die memoires beleefden meerdere drukken en werden bestsellers en longsellers, die in de boekhandel en in de relikwieënwinkels in Predappio en elders te koop zijn. Ze leverden bovendien stof voor talloze reportages en achtergrondverhalen, die in de destijds florerende tijdschriften en magazines een naar absolutie snakkend massapubliek vonden. Miljoenen mensen lazen deze ontboezemingen, en ook de memoires van Mussolini’s familieleden, van wie zijn vrouw Rachele de sterkste uitingsdrang ontwikkelde. De rouwende weduwe, die het al zo lang zonder graf moest stellen, gaf talloze interviews waarin ze evenzeer haar uitgesproken mening als haar dikke duim demonstreerde. Het fascisme had echt niet alleen verkeerde dingen voortgebracht, vond ze, en ook Mussolini moest met heel andere ogen worden bekeken. Zo slecht als de antifascistische propaganda beweerde, was de Duce echt niet geweest. Hij had altijd alleen maar het beste voor Italië gewild, dag en nacht voor een hongerloon gewerkt, en waarvoor? Om ten slotte door iedereen verraden en verkocht te worden. Met dit soort halve en hele apologieën kwamen ook veel intellectuelen aanzetten, van wie slechts een enkeling zich in de fascistische periode niet had gecompromitteerd en die daarom ook alle reden hadden het met de waarheid niet zo nauw te nemen. Zelfs Benedetto Croce, de moraalridder van de innere Emigration, maakte het zijn landgenoten makkelijk. Hij zag het fascisme als het werk van een ‘bende avonturiers zonder wortels in het verleden’, als een tussenperiode in de glorierijke geschiedenis, als een ziekte die het gezonde organisme van Italië was overkomen maar waarvan het nu was genezen zonder er ernstige schade aan over te hebben gehouden.
Dergelijke troostrijke analyses werden na de oorlog even gretig gelezen als de talloze in het rijk van de sciencefiction thuishorende spot- en smaadschriften, waarin het niet zelden – even breedsprakig als onkies – ging over de ‘genitale implicaties’ van de Duce-cultus. Educatieve meerwaarde hadden die geschriften niet. De lezer werd uitgenodigd zich van de dictator te distantiëren, maar vervolgens gooide men het op een geraffineerde manier over een andere boeg. Dat deed bijvoorbeeld de schrijver Carlo Emilio Gadda, die de periode van het fascisme karakteriseerde als het ‘tijdperk van de lul’, waarin Mussolini verscheen als een behaagzieke, viriele opschepper, een lelijke, wanstaltige syfilislijder, een slachtoffer van zijn driften.
Martelaar
Nog begeriger was men na 1945 naar de artikelen en boeken van de eveneens niet ongecompromitteerde sterjournalist Indro Montanelli, die tot na de millenniumwisseling de rol bleef spelen van goedhartige biechtvader van de natie zonder dat hij van zijn lezers een diepgaand gewetensonderzoek, laat staan een boetedoening verlangde. De Italianen hadden volgens hem geen enkele reden zich voor hun verleden te schamen. Het fascisme was een effectief instrument geweest ter verdediging tegen het bolsjewisme en had nooit een totalitair schrikbewind gevestigd. Bijna tot zijn laatste ademtocht hield Montanelli bijvoorbeeld vast aan de door de feiten en cijfers allang weerlegde legende dat in Afrika nooit gifgas was gebruikt. Hij was er tenslotte zelf bij geweest en had er niets van gezien of gehoord. En Mussolini? Het ‘ergste aan hem was’, schrijft Montanelli, ‘dat hij altijd gekke bekken trok’. Aan echte misdaden had deze operettepoliticus zich volgens hem nooit schuldig gemaakt. Integendeel, Mussolini had zich in 1943 opgeofferd en door terug te keren in de regering van Salò geprobeerd te redden ‘wat er in het bezette Italië te redden viel’.
Mussolini de martelaar, het slachtoffer, de psychopathische vrouwengek, de oplichter of clown – in welke variant hij in tijdschriften, boeken en films ook opdook, sceptici en eerlijke rationalisten hadden tegen dit eenzijdige bombardement van meningen weinig in te brengen. Omdat haast alle volwassen Italianen bij de fascistische partij of een van haar nevenorganisaties waren geweest en slechts een verwaarloosbare minderheid zich in het verzet had gerehabiliteerd, was men van begin af aan in het defensief. Dat het de twijfelaars aan argumenten ontbrak, lag ook aan de historici, die tientallen jaren lang met een grote boog om het fascisme heen liepen. Croce had de burgerlijke historici het verlossende woord geleverd: de beste manier om een wederopleving van het fascisme te voorkomen, schreef hij al in 1944, was erover te zwijgen. Op een enkele uitzondering na deden ook hun linkse collega’s dat. Ze hielden zich liever bezig met het ‘betere’ Italië, dat ze zelfs in de kleinste partizaan nog belichaamd zagen. En met name de Duce beschouwden ze als een slecht mens, die je makkelijk aan de schandpaal kon nagelen maar niet hoefde te onderzoeken. Hij was een ‘droevige figuur’ geweest en de moeite van het onderzoeken niet waard.
Boek: Mussolini. De eerste fascist – Hans Woller
Ook interessant: Het Italië van Benito Mussolini (1925-1943)
…of: Benito Mussolini (1883-1945): “Il Duce”, dictator van Italië