Historicus Emerson Vermaat schreef eerder goed beoordeelde biografieën over Heinrich Himmler, Anton Mussert en Adolf Eichmann. Met het boek Auschwitz. Eindstation van de dood, levert hij wederom kwalitatief goed werk af. Dit boek maakt op een anekdotische manier duidelijk hoe gruwelijk de situatie in de kampen Auschwitz en Birkenau was. Via vaak opmerkelijke verhalen slaagt Vermaat erin een gevoelige snaar bij de lezer te raken.
Drie kilometer
Het eerste hoofdstuk van Auschwitz. Eindstation van de dood, behandelt kort de geschiedenis van de SS en de SS-rangen. Dit blijkt handig te zijn bij het lezen van de rest van het boek, waar deze rangen veelvuldig worden gebruikt.
De auteur vervolgt met de ontstaansgeschiedenis van Auschwitz I (Stammlager) en Auschwitz II (Birkenau). Tot de zomer van 1942 was het basiskamp Auschwitz een gevangenenkamp waar vooral Polen terechtkwamen. Vanwege de Duitse inval in de Sovet-Unie op 22 juni 1941 – Operatie Barbarossa – ontstond er behoefte aan uitbreiding van het kamp, om 100.000 Russische krijgsgevangen onder te kunnen brengen. Het extra kamp, dat Birkenau kwam te heten, lag drie kilometer van het basiskamp en begon vanaf maart 1942 dienst te doen als gaskamer. De Duitsers richtten hier twee boerderijen in om de Endlösung zo ordentelijk mogelijk te laten verlopen.
Fenolinjectie
Indrukwekkend is het verhaal van de katholieke priester Maximiliaan Kolbe, die later de bijnaam ‘de heilige van Auschwitz’ kreeg omdat hij zich onderscheidde door een extreme opofferingsgezindheid. In de zomer van 1941 was een gevangene uit het kamp ontsnapt. Hierom veroordeelde de SS tien willekeurige personen, onder wie een vader van vier kinderen, tot de hongerdood in de beruchte barak Block 11.
Toen de vader wanhopig schreeuwde dat hij zijn vrouw en kinderen nooit meer zou terugzien, wierp Kolbe zich op als plaatsvervanger. “Deze man heeft een vrouw en kinderen om voor te zorgen. Ik ben een oude man, laat mij sterven..!”, zei Kolbe tegen de SS-commandant. De SS’ers brachten Kolbe en de negen andere veroordeelden naar de ‘ziekenbarak’ Block 11. Dagenlang hoorden passanten Kolbe zingen, bidden en andere gevangenen moed inspreken. Wanneer SS-bewakers voorbijliepen zagen ze Kolbe op zijn knieën zitten of tussen de andere stervende mensen staan.
Na ongeveer twee weken, op 14 augustus 1941, bleek dat nog vier van de tien gevangenen in leven waren. De Duitsers waren het zat, gingen Block 11 in en dienden de ‘overlevenden’ – onder wie Kolbe – een dodelijke fenolinjectie toe. Volgens getuigen stierf Maximiliaan Kolbe met het gebed op zijn lippen.
Knappe Poolse
Bijzonder is ook de geschiedenis van de jodin Franceska Mann, een knappe Pools danseres. In oktober 1943 kwam zij in Birkenau aan – de passagiers was wijsgemaakt dat ze een ritje naar Dresden zouden maken – en linea recta werd Mann met honderden andere vrouwen afgevoerd richting gaskamers. Franceska liet zich echter niet zonder protest afslachten. Tijdens het uitkleden, waarbij de mannelijke SS’ers hun ogen goed de kost gaven (jodinnen of niet), smeet Mann een deel van haar kleding in het gezicht van SS-Unterscharführer Josef Schillinger.
Ook andere vrouwen gingen helemaal los: ze sloegen en beten de bewakers, van wie eentje in zijn neus werd gebeten. In de ontstane hectiek wist Franceska Mann het pistool van Schillinger te pakken te krijgen en doodde ze hem met drie kogels. Wilhelm Emmerich, SS-Oberscharführer, raakte zwaar gewond en bleef de rest van zijn leven kreupel. Al snel arriveerden er versterkingstroepen, die diverse vrouwen doodschoten en de resterende personen alsnog de gaskamers in dreven.
De rest van het boek is ook de moeite van het lezen waard. Zo gaat Vermaat in op de connecties tussen nazi-Duitsland en het in 1925 opgerichte chemieconcern IG Farben. Hij behandelt voorts een viertal lugubere personen uit de geschiedenis van Auschwitz. Robert Mulka, de adjudant van kampcommandant Rudolf Höss, de sadistische kindermoordenaar Wilhelm Boger, de oerlelijke en vadsige gynaecoloog Carl Cauberg (die vrouwen misbruikte voor allerhande sterilisatieprojecten) en nazi-’arts’ Josef Mengele.
Een ander hoofdstuk bevat interviews met twee Nederlandse overlevenden van Auschwitz (Bloeme Evers en Ernst Verduin). Na dit intermezzo beantwoordt Vermaat de vraag wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog bekend was of kon zijn over de vergassing van de Joden. De auteur maakt overtuigend duidelijk dat er al voor de oorlog het nodige bekend was over Hitlers vergassingsplannen. Denk alleen al aan Mein Kampf, waarin Hitler neerpende dat er al tijdens de Eerste Wereldoorlog 12.000-15.000 Joden vergast hadden moeten worden. En op 30 januari 1939 kondigde Hitler de toekomstige uitroeiing van de Joden aan, nota bene in de Rijksdag.
Het boek eindigt met een korte beschouwing over hedendaagse antisemitische Holocaustontkenners, onder wie vooral veel neonazi’s en moslims.
Concluderend
Vermaat heeft een fraai boek afgeleverd, waarvoor hij veel onderzoek heeft verricht. Hij argumenteert overtuigend en zijn beweringen zijn voldoende controleerbaar.
De auteur kan bij een volgend project nog wel zijn voordeel doen met de tip om een boek te beginnen met een heldere inleiding. Hierin komen dan de relevantie, hoofdvragen en structuur van het thema aan de orde. Deze lijnen zitten wel in het betoog van Vermaat, maar het is fraaier om deze essentiële zaken expliciet te maken. Aan het eind van het boek ontbreekt, dat is eveneens jammer, een alfabetische literatuurlijst.
Beide kritiekpunten doen weinig af aan de rijke inhoud. Auschwitz. Eindstation van de dood is voldoende gedocumenteerd en prettig leesbaar. Het boek is vanwege de boeiende anekdotes een aanwinst voor docenten, verhalenvertellers en geschiedenismaniakken.