Dark
Light

Jonge Amsterdammers verdwenen in slavernij

5 minuten leestijd
Zicht op de Marokkaanse kustplaats Salé
Zicht op de Marokkaanse kustplaats Salé - John Ogilby, 1670

Van de duizenden Nederlanders die door kapers als buit op Noord-Afrikaanse slavenmarkten werden verkocht, waren velen afkomstig uit Amsterdam. Als slaven riepen ze de overheden te hulp. Die deden echter weinig voor hen. Nederlandse slaven waren voor hun vrijlating op verwanten en vrienden aangewezen.

Vrouwenacties

De kordate vijdendertigjarige molenaarsdochter in Amsterdam Belitie Melchers, ook Belia Wellekens geheten, weet wat haar te doen staat in 1683. Ze verneemt dat haar man, de schipper Dirck Hanse van het schip Juffrou Rudolphia, in 1682 is overvallen en met de bemanning verkocht op de markt van Salé, een Marokkaanse kustplaats. Ze kent alle bemanningsleden. Want als schippersvrouw heeft ze, zoals men gewoon was, de bemanning voorzien van het benodigde voedsel voor de zeereis.

Na het rampzalige bericht kan ze dan ook aan de Amsterdamse regenten vertellen, dat het behalve om haar vijftienjarige zoon Gerrit van haar overleden man Hendrick de Rob en haar huidige man, schipper Hanse, ook gaat om stuurman Harm Janse Root, kok Mathijs Taken, bootsman Hendrick Dircksz en de matrozen Jan Dircksz Blok, Cornelis Dircxsz Wortel, Jan Jansz Visscher en Reinier Jansz uit het Noord-Duitse Ditmarschen.

Soldaten waren niet aan boord, zoals dit vereist was. De scheepseigenaresse Juffrouw Rudolphia Wiltschut en de Portugese reder Philip de Flines hielden zich niet aan de veiligheidsvoorschriften, ondanks dat het schip naar de Canarische eilanden zou varen. De reders gaven de schipper op 12 juni 1682 geld mee, 500 gulden, voor aankoop van de retourlading. Maar de reis eindigt in het Marokkaanse Salé.

Christelijke gevangenen worden op een plein te Algiers als slaaf verkocht, Jan Luyken, 1684
Christelijke gevangenen worden op een plein te Algiers als slaaf verkocht, Jan Luyken, 1684 (Publiek Domein – wiki)

Vrouwelijke daadkracht

In overleg met burgemeester Nicolaas Witsen koopt Belitie Wellekens 3000 pond buskruit om dit naar Salé te verschepen. Aan notaris Dirck van der Groe vraagt ze in december 1684 om vast te leggen dat ze daarmee haar man Dirck Hanse hoopt vrij te kopen. Ze heeft haast, want zoon Gerrit is al in slavernij ten ondergegaan. Dit had de briefwisseling met haar eenendertigjarige man aan het licht gebracht. Die correspondentie verloopt vaak via schippers die Marokkaanse havens aandoen. Ze is zodoende goed op de hoogte en wil haar man terugzien.

Voor hem gaat ze de Amsterdamse straten en deuren langs met een collectebus. Dit brengt genoeg geld op. Het wordt op burgemeesters’ bevel in beheer gegeven aan de regenten van het Aalmoezeniersweeshuis. Met hun goedvinden betaalt ze het buskruit uit de opbrengst van de collecten. Alles lijkt in 1684 goed geregeld. Het buskruit wordt verscheept naar Salé, maar haar man krijgt ze er niet mee terug. Niets wijst er in notariële akten en notulen van de regenten of in latere begrafenisgegevens op, dat Dirck Hanse Amsterdam ooit heeft teruggezien. Dit geldt trouwens ook de andere bemanningsleden.

Alleen Cornelis Dircxsz uit Medemblik kan navertellen wat er is gebeurd. Dat doet hij op verzoek van Belitie Wellekens en Maria Jacobs, ‘huijsvrou’ van matroos Hendrik Dircxsz. De vrouwen moeten namelijk een verklaring overleggen aan de regenten als een getuigenis, dat hun verhaal echt waar is. Op 26 april 1683 kregen ze dit notariële stuk in handen, zodat ze de collecte konden houden. De burgemeesters doen voor haar niet meer dan deze toestemming te geven en trekken zich het lot van de tot slaafgemaakte jonge Amsterdammers verder nauwelijks aan.

Meer leed

Dit lugubere lot deelt de schipper en zijn bemanning onder andere met de Amsterdamse ‘jongedochter’ Lijsbeth Janse. Die hoopt een nieuw leven te beginnen in Suriname en daarom scheept ze zich in 1677 in Vlissingen in op de Sint Joris van schipper Joris Coster, die op Suriname vaart. Het schip wordt door kapers buitgemaakt en de bemanning met alle passagiers, onder wie drieëntwintig vrouwen en ‘jongedochters’, worden in Algiers tot slaaf gemaakt. Lijsbeths toekomst eindigt in Tunis als een slavin van weer een andere eigenaar. Met droge ogen noteren de Amsterdamse regenten op 7 december 1684 dat Lijsbeth aldaar in slavernij verblijft.

'Christenslaven bewegen zich met ketens aan hun enkels voort' - Jan Luyken, 1684
‘Christenslaven bewegen zich met ketens aan hun enkels voort’ – Jan Luyken, 1684 (Rijksmuseum Amsterdam)

Anders gezegd, zij is in Noord-Afrika uitgebuit en miste kennelijk voorname verwanten om de regenten ertoe te bewegen dat ze door hun gebruikelijke loting voor vrijlating van slaven zouden bevorderen dat ook zij ervoor in aanmerking zou komen. Zo hielpen zij anderen nogal eens. Lijsbeth verdwijnt dan uit hun regentenboeken en raakt compleet in vergetelheid.

Breed geldbeheer

Tot de Amsterdammers rekenen de regenten al wie vanuit de stad afvaart. Daarom zetten ze de Friese matroos Pieter Martensz op hun slavenlijsten. Met het fregat De Vergulde Vrijheijt vaart hij in mei 1683 naar de Straat van Gibraltar. Het schip wordt gekaapt en naar Algiers opgebracht. Daar worden alle scheepslieden verkocht. Vervolgens worden dertien mannen, onder wie de Amsterdamse schipper Pieter Braem, naar Tunis afgevoerd.

Wanneer de verwanten van Pieter Martensz dit horen, organiseren Pieters schoonvader, Claes Janse uit Kollum en zijn halfbroer Jan Bruchtsz uit Gorredijk, collecten in Amsterdam. Zes jaar later is de opbrengst blijkens de boeken van de Amsterdamse diakenen opgelopen tot ƒ 1300,-. Dat kapitaal geven ze in beheer bij de regenten van het diaconale weeshuis.

Op 20 september 1689 stellen Sieuwert Verwer en Wiggert Jansz te Amsterdam zich garant voor de kosten van Pieters vrijlating. Een jaar later, 24 mei 1690, geven de regenten het bijeengebrachte geld in handen van de Portugese koopman Luis d’ Azevedo te Amsterdam. Die bemiddelt vaak voor Nederlandse slaven in Noord-Afrika via zijn contacten in Algiers en Tunis. Amper een week later, 30 mei 1690, vertelt D’ Azevedo dat zijn poging mislukte, al kon hij ƒ 1400,- voor Pieters vrijkoop bieden.

Die dag vernietigt hij tegelijk ook de borgakte waarin was vastgelegd dat niet hij, maar Verwer en Jansz het volle risico zouden dragen wanneer er iets fout zou gaan. De lossing gaat dus niet door, zodat de schoonvader en halfbroer het geld terugkrijgen. Dat melden de regenten op 4 mei 1694, tien jaar na Pieters gevangenneming. Want, zeggen ze, we hebben uit Tunis niets meer over Pieter Martensz gehoord. Ze sluiten daarmee voor bootsjongen Pieter Martensz hun boeken als kille boekhouders, zonder te achterhalen wat ze nog voor hem zouden kunnen doen.

Geboren Amsterdammers

Pieter Martensz was een burger van de stad, maar geen geboren Amsterdammer. Verging het geboren Amsterdammers beter? Het lijkt er niet op als we kijken naar de lotgevallen van Claes Lubbersz.

In 1688 hoopt deze Amsterdammer carrière te maken. Hij scheept zich in op het schip De Boodschap van Maria als ‘oploper’ om vervolgens bootsjongen te kunnen worden op een volgende reis. Het schip wordt gekaapt en ook Claes komt in Algiers als slaaf terecht.

Wanneer zijn moeder, Lijsbeth Bosman, het hoort, gaat ze aan de slag om het vrijlatingsgeld bijeen te krijgen. Particulieren moeten daarvoor wel heel wat moeite doen. Ze gaat in 1690 naar Texel waar veel oorlogs- en handelsschepen klaar liggen om uit te varen. Daar heeft ze financieel succes. Onder andere de kapiteins Stilte, graaf van Bentheim, Van der Gijzen en Willem van der Zwaan beloven haar een deel van hun gage af te staan. De gedane beloften schrijven de Amsterdamse regenten in hun boeken.

Drie keer verkocht in een vreemd land
Drie keer verkocht in een vreemd land
In juni 1694 overlijdt Lijsbeth Bosman. Haar man, Lubbert Lubbertsz, neemt de inzameling van haar over om zijn zoon, die al zo’n zes jaar slaaf is in Algiers, vrij te kopen. Hij meldt zich bij de Admiraliteit om het deel van de toegezegde gage te ontvangen. Het is allemaal tevergeefs, althans waar het de vrijlating van Claes Lubbertsz betreft. Vader Lubbert ontvangt het geld en de opbrengst uit de collectebus, namelijk ruim ƒ 119,- terug van de regenten. Van Claes Lubbertsz zelf is geen spoor meer te vinden. Geen overheid zet zich in voor zijn vrijlating, zodat ook deze jonge Amsterdammer in de nevel van de Noord-Afrikaanse vergetelheid verdwijnt. Het zijn slechts enkele jongeren van de zovelen die in slavernij ten ondergaan.

Fragmenten uitvergroot, uit: Leendert J. Joosse, Drie keer verkocht in een vreemd land. Nederlanders in Noord-Afrikaanse slavernij 1600-1800. Uitgever: Walburg Pers Amsterdam.

Leendert J. Joosse promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen op de geschiedenis van Nederlanders overzee. Ook was hij in Nederland en Australië werkzaam als predikant.

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×