Dark
Light

Keizer Wilhelm II en de Brits-Duitse controverse over de opbouw van de Duitse oorlogsvloot

46 minuten leestijd
Hochseeflotte met daarboven een zeppelin
Duitse Hochseeflotte met daarboven een zeppelin

Welke conclusie kunnen we nu uit het voorgaande trekken?

Het argument dat Duitsland in tegenstelling tot Groot-Brittannië geen eigen vloot nodig zou hebben is gezien het voorgaande natuurlijk onzin. Het was een puur Brits argument maar daarom niet ook tegelijkertijd een juist argument. Het is maar vanuit welk gezichtspunt men dat bekijkt. Maar ook de bewering dat die vloot uitsluitend gebouwd werd om de Britse vloot te kunnen overvleugelen is aantoonbaar onjuist. De officiële openbare en vastgelegde Duitse vlootplannen voorzagen in een vloot die niet groter zou/mocht worden dan 2/3 van de Britse.

Churchill en de Duitse keizer Wilhelm II in 1906
Churchill en de Duitse keizer Wilhelm II in 1906
De realiteit was ook dat de Duitse vloot op geen enkel moment in haar bestaansgeschiedenis een werkelijke bedreiging heeft gevormd voor de Britse vloot. Het was nota bene Churchill zelf die daar in 1909 nadrukkelijk op wees toen de Britse admiraliteit een memorandum uitgaf waarin ze toestemming eiste voor het bouwen van een extra aantal van acht dreadnoughts onder het argument dat de Britse vloot anders ondergeschikt zou raken aan de Duitse vloot. Churchill wees die eis toen met kracht van de hand en betoogde dat de Britse nationale veiligheid op geen enkele wijze in gevaar was. Hij noemde het marinememorandum:

”het resultaat van een leugenachtige en valse paniek, aangewakkerd in het partijbelang van de conservatieven en onderdeel van een showy, sensational, agressive and jingo policy” (16)

En ook Lloyd George, de latere minister president, toonde in zijn memoires aan de hand van uitgebreid feitenmateriaal duidelijk aan dat het Duitse vlootbouwprogramma, zelfs als het geheel zou zijn uitgevoerd, nooit een bedreiging zou hebben gevormd voor de Royal Navy, zeker niet tot 1917. (17)

Toen de oorlog in 1914 uitbrak had Duitsland 45 slagschepen terwijl Engeland, Rusland en Frankrijk daar maar liefst 150 slagschepen tegenover konden stellen.

We moeten ons de vraag stellen of van Duitsland redelijkerwijs verwacht had mogen worden dat ze, als snel groeiende autonome natie, had moeten berusten in een volstrekte economische afhankelijkheid van Groot-Brittannië en dat ze, om te voorkomen dat ze Britse jaloezie en Britse toorn zou opwekken, haar lot geheel in handen van dat land had moeten leggen.

Gezien de Britse tegenwerking en negatieve reacties op Duitslands pogingen om haar positie in de wereld op vreedzame wijze en door middel van handelsconcurrentie te verstevigen, was de Duitse behoefte aan een oorlogsvloot om haar economische groei, haar handelsroutes en haar import van ruwe grondstoffen te beschermen, volstrekt legitiem en het is in feite de wereld op z’n kop zetten om zo’n volstrekt legitieme wens dan aan te merken als een agressieve daad bedoeld om het machtsevenwicht in Europa te verstoren.
Duidelijk was wel dat Groot-Brittannië zich economisch bedreigd voelde en haar wereldwijde economische machtspositie door het snelgroeiende Duitsland in gevaar zag komen.

Natuurlijk had Groot-Brittannië het recht zich te verweren tegen de Duitse pogingen om haar positie op handelsgebied te ondermijnen. De geëigende methode daarvoor zou het middel van de concurrentie zijn geweest. Toen de Britten niet in staat bleken op economisch gebied een commercieel antwoord te vinden werd oorlog echter voor dat land een belangrijke tweede optie. Veelbetekenend in dat verband is het antwoord van de toenmalige Britse minister-president Balfour op een opmerking van de Amerikaanse diplomaat Henry White die van mening was dat de Britten harder zouden moeten gaan werken om de Duitse concurrentie de baas te worden. De Britse premier antwoordde toen dat dan de Britse levensstandaard omlaag zou gaan en dat oorlog wellicht een wat gemakkelijkere oplossing zou bieden. (18)

Spanningen

David Lloyd George
David Lloyd George
We komen dan nu bij het tweede deel van dit punt, namelijk de suggestie dat Duitsland door het bouwen van haar vloot, schuldig was aan het doen ontstaan van argwaan bij de Britten en aan de gevaarlijke verwijdering tussen beide landen met alle gevolgen van dien, zoals bijvoorbeeld de Frans-Britse entente.

Met het aanvaarden van de Wereldeconomische handelspolitiek en de daaraan verbonden noodzaak tot het bezitten van een adequate vloot, was het de toenmalige rijkskanselier wel duidelijk dat het land daarbij wellicht problemen zou kunnen krijgen met Groot-Brittannië. Hij stelde daarom een politiek programma op met als doel om conflicten met Engeland zoveel mogelijk te voorkomen.

Belangrijk facet daarbij was dat hij bepaalde dat de Duitse vloot wel groot genoeg mocht zijn om de buitenlandse politiek te ondersteunen en eventuele agressie door Engeland voor dat land onaantrekkelijk te maken, maar dat ze niet zo groot zou mogen zijn dat Engeland haar als een directe bedreiging zou kunnen ervaren. Dit uiterst belangrijke feit heeft overigens maar weinig aandacht gekregen van de historici maar het toont aan dat Duitsland niet op de koers was om een conflict met Engeland uit te lokken en in feite een terughoudende politiek voorstond.

Men was overigens wel bevreesd dat Groot-Brittannië zelf tot agressie zou overgaan vóórdat de bouw van de vloot zou zijn beëindigd. Tirpitz was van mening dat Duitsland tot 1905 rekening moest houden met een preventieve Britse aanval al waarschuwde hij voor paniek omdat hij de kans daartoe nu ook weer niet zo vreselijk groot achtte. Hij dacht dat na 1905 de kans op een Britse preventieve aanval geleidelijk zou afnemen omdat het risico dan te groot zou worden.

Zoals we, uit de memoires van de Britse admiraal Fisher nu weten, was de vrees voor een Britse onverwachte aanval niet geheel zonder reden. De admiraal kwam er openlijk voor uit dat een preventieve aanval op de Duitse kust het beste middel zou zijn om Duitsland van het bouwen van een grote vloot te weerhouden en hij oefende grote druk uit op de politiek om zo’n aanval ook daadwerkelijk te doen realiseren.
De vrees voor een Britse aanval was, gezien in de tijd, ook niet zo vreemd. Groot-Brittannië had tot dan toe haar wereldrijk steeds uitgebreid door te nemen wat ze wilde en bijna altijd met militaire middelen. Het was ook het enige land ter wereld dat zich niet had ontzien om zelfs een blanke natie (de Boerenrepubliek in Zuid-Afrika) aan te vallen en aan zich te onderwerpen en dat feit had toetertijd overal grote indruk gemaakt. In Groot-Brittannië ging men er automatisch van uit dat men het onvervreemdbare recht had om overal gewapenderhand in te grijpen als men van mening was dat de eigen positie in gevaar dreigde te komen. In dat verband is de opmerking van de historicus Christopher Clark in zijn boek “Kaiser Wilhelm II” opvallend.

Kaiser Wilhelm II - Christopher Clark
Kaiser Wilhelm II – Christopher Clark
Hij schreef dat:

”…er een uiterst merkwaardige tendens is waar te nemen in de hedendaagse literatuur en in de opinie van historici, om de beoordeling van Duitsland door de ogen van Westminster te willen zien en in het blindelings accepteren van de gedachte dat de Britse koloniale expansie en de Britse visie inzake haar recht op alleenheerschappij volstrekt logisch en legitiem was terwijl men in dat verband de Duitse protesten en tegenmaatregelen slechts wil zien als bewuste provocaties”. (19)

Dit vermeende Britse onvervreemdbare recht was natuurlijk nergens op gebaseerd en zeker niet legitiem. Het berustte slechts op de Britse machtspositie, een machtspositie die ze in de loop der eeuwen met agressie en met militaire macht had opgebouwd en het was dan ook te verwachten dat aan die positie eens een eind zou komen. Dat men in de Duitse vlootplannen een bedreiging zag is overigens toch wel opvallend gezien het feit dat vooral de Amerikanen eveneens een enorme zeemacht bouwde en daarbij niet onder stoelen of banken staken dat ze daarmee een eind wilden maken aan de Britse machtspositie ter zee. De Britten fixeerden hun fobie inzake de zogenaamde “balance of power” echter geheel op Duitsland, het land dat hen op dat moment economisch al dreigde te overvleugelen en dat op vele gebieden reeds meer exporteerde naar voorheen zuiver Britse afzetgebieden dan Engeland zelf.

We moeten ons nu afvragen of de bewering dat het vlootbouwprogramma oorzaak is geweest van de verwijdering tussen beide landen en aan het ontstaan van de Frans Britse entente, juist was. De conclusie moet luiden dat deze bewering onjuist was.

De grondoorzaak van de verwijdering tussen beide landen lag niet in de bouw van de Duitse vloot maar in de angst van Engeland voor de enorme economische groei en vooruitgang van het Duitse Rijk waardoor ze zich bedreigd voelde in haar werelddominante positie. Aan de verwijdering lag dan ook slechts een zuiver economisch motief ten grondslag. De Britten zagen dat zelf trouwens ook zo, zoals onder andere blijkt uit een memorandum van Sir Crowe van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 1 juli 1907 waarin gesteld werd:

”Of Duitsland zich nu vreedzaam of agressief opstelt, ze zal in elk geval moeten expanderen en de wereldmarkt voor de producten van haar industrie moeten openen. In beide gevallen dient Duitsland over een zo krachtig mogelijke vloot te beschikken. Voor de Britse regering zal het derhalve niet veel uitmaken of Duitsland haar doelen op vreedzame of op agressieve wijze zal willen bereiken. Mogelijk zal het op een combinatie daarvan uitdraaien maar het is uitsluitend de economische ontwikkeling en expansie van Duitsland die een bedreiging voor Engeland vormt. Engeland dient daar rekening mee te houden en daar maatregelen tegen te nemen”. (20)

Een zeer duidelijke analyse van de werkelijke situatie en van de Britse politiek die zich oriënteerde op mogelijkheden zich van een gevaarlijke concurrent te ontdoen. Daarom zocht men naar middelen om zich te rechtvaardigen en het Britse volk op oorlog met Duitsland voor te bereiden. Een gesuggereerde bedreiging van de Britse vloot bleek daartoe het geëigende middel. Elke Brit zou een dreiging op dat terrein onacceptabel vinden, de trotse Britse Grand Fleet was heilig en elke Brit zou voor de verdediging daarvan zeker warm lopen.

Enkele schepen van de 'Grand Fleet'
Enkele schepen van de ‘Grand Fleet’

Opvallend is dat de Britten zich wel steeds beriepen op het handhaven van de “balance of power” maar er daarbij dan wel van uitgingen dat die “balance” steeds in haar voordeel moest uitvallen. Geen enkel land in Europa mocht te sterk worden, d.i. zo sterk dat het de ongebreidelde Britse expansie overzee in gevaar zou kunnen brengen. De verwijdering tussen beide landen en het ontstaan van de Frans Britse entente mag dan ook niet worden geweten aan het Duitse vlootbouwprogramma en deze bewering is ook chronologisch gezien niet vol te houden.

De eerste vlootwet werd in 1899 ingediend en de eerste reacties in Engeland daarop waren nogal lauw. De verwijdering tussen beide landen begon eigenlijk pas op te vallen bij het aantreden van de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Edward Grey in 1905. Grey, een erkend Germanophobe, was de man die vanaf zijn aantreden een anti Duitse politiek voerde. Hij schreef al in 1895 dat hij Duitsland beschouwde als:

“Great Britain worst enemy. I do not doubt that there are Germans well disposed to us but they are a minority and the majority dislikes us so intensely that the friendship of their Emperor or their Government cannot be really useful to us”. (21)

…en wat later schreef hij:

“I think more and more that they (politici) are wrong about Germany and do feel it so strongly that if any Government drags us back into the German net, I will oppose it openly at all costs”. (22)

Men kan nu wel blijven herhalen – en men doet dat dan ook – dat Duitsland door haar expansiedrift en de bouw van haar vloot, Engeland tegen zich in het harnas joeg, men moet zich dan tegelijkertijd toch afvragen met welk recht Groot-Brittannië reageerde zoals ze reageerde. Het land werd niet bedreigd. In Duitsland was er vóór 1914 geen enkel plan om Groot-Britannië aan te vallen of op welke wijze ook een gewapende actie op touw te zetten. De bouw van een Duitse vloot kon met de beste wil van de wereld niet als een bedreiging voor de Britse vloot worden gezien.

De Duitse vlootwetten waren daarin duidelijk genoeg. De werkelijke redenen voor de Britse reactie lagen op economisch gebied. Hier was Duitsland inderdaad bedreigend omdat haar producten veelal goedkoper waren en van betere kwaliteit waardoor Engeland steeds van meer markten werd verdreven. Het was vooral Britse angst om haar bijna monopoliepositie in de wereld te verliezen en angst voor de geweldige economische groei van Duitsland.

Dat en alleen dat was de voornaamste oorzaak van de verwijdering tussen beide landen al moet daarbij worden toegegeven dat de Duitse buitenlandse politiek niet altijd even tactvol was en geregeld een zekere arrogantie ten toon spreidde. Aan de andere kant, zelfs met een heilige aan het hoofd van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken, zou men aan de Britse verlangens niet hebben kunnen voldoen. Om aan die verlangens te voldoen zou Duitsland genoegen hebben moeten nemen met de positie van tweederangs natie, een natie die haar eigen volk niet adequaat kon voeden en die haar capaciteiten en mogelijkheden niet had mogen benutten. De Britse houding was insulair en naïef.

Ze zou uiteindelijk toch in alle opzichten worden voorbijgestreefd en wel door de opkomst van de Verenigde Staten van Amerika waarvan ze al tijdens de oorlog met Duitsland volledig afhankelijk zou worden.

Volgende pagina van deze serie

×