Wapenwedloop
We komen nu aan een interessant facet toe, namelijk de bewering dat de Duitse vlootwetten een wapenwedloop tot gevolg hadden met Groot-Brittannië en dat Duitsland pogingen van Engeland om aan deze wapenwedloop een eind te maken zou hebben gesaboteerd.
Het is moeilijk te ontkennen dat er op marinegebied een wapenwedloop was ontstaan tussen Duitsland en Engeland en natuurlijk is het ook juist en zelfs begrijpelijk dat de Britten reageerden op de uitbouw van de Duitse vloot (overigens pas na 1900 en niet eerder). Belangrijke vraag is echter of die reactie gerechtvaardigd was. Twee van de belangrijkste Britse staatslieden uit die tijd, Churchill en Lloyd George, dachten van niet. Zij toonden destijds op overtuigende wijze aan dat de bouw van de Duitse slagvloot in geen enkel opzicht een serieuze bedreiging vormde voor Engeland en ze protesteerden dan ook fel tegen de reacties en voorstellen van de Britse admiraliteit. Ze waren terecht bevreesd dat een en ander tot een kostbare wapenwedloop zou leiden en toonde aan de hand van feiten aan, dat dit niet nodig was.
Een van hun eerste daden was een herlocatie van de Britse vloot waarbij ze uiteindelijk hun Middellandse Zeevloot terugtrokken en die naar de Noordzee overplaatsten. In 1906 richtte men ook een vlootbasis te Rosyth in de Noordzee in en voor het eerst werden toen ook gedetailleerde plannen opgesteld voor marineacties tegen Duitsland in geval van oorlog.
Was de reactie van de Britten op de Duitse vlootplannen mogelijk wat overdreven, veel belangrijker was het feit dat ook zij in dat stadium niets ondernamen om de beginnende wapenwedloop in toom te houden. Integendeel. Rond 1906 liet de Britse marine een nieuw soort oorlogsschip te water dat beschouwd moest worden als ‘s werelds sterkste oorlogsbodem, de Dreadnought.
Dit schip betekende een revolutie op het gebied van oorlogsschepen en alle andere schepen waren daarmee de facto in een klap “obsolete” geworden. De echte wapenwedloop kwam eigenlijk nu pas echt op gang want door de Dreadnought werden de Duitse vlootplannen volkomen doorkruist en werd Duitsland nu min of meer gedwongen ook tot de bouw van dit soort schepen over te gaan. In antwoord daarop besloten de Britten nu weer om de zogenaamde “two power standard” in te voeren (1908) waarbij werd bepaald dat de Britse marine steeds even sterk zou moeten zijn als de twee sterkste marines van andere landen tezamen.(24)
De Liberalen in Londen zagen de marinewedloop tussen beide landen met gemengde gevoelens aan. Vooral de enorme kosten baarden hen zorgen. Ook in Duitsland waren er kringen die zich ongelukkig voelden met de gang van zaken en die aandrongen op vermindering van de toenemende spanningen. Op 16 februari 1908 schreef Wilhelm een persoonlijke brief aan de Britse regering waarin hij de Duitse marineplannen relativeerde en er nadrukkelijk op wees dat ze niet bedoeld waren als een uitdaging van Engeland maar slechts om te voorzien in de behoefte de groeiende Duitse handelsbelangen te beschermen.
Van Britse zijde waren er overigens wel enige pogingen gedaan de Duitsers te bewegen de wapenwedloop te verminderen maar die pogingen vielen niet echt in vruchtbare grond al probeerde men ze niet al te ruw af te wijzen. De Duitse ambassadeur waarschuwde voor de toenemende spanningen tussen de beide landen hetgeen voor de Rijkskanselier aanleiding was Tirpitz te vragen om een garantstelling dat in geval van een conflict, de Duitse vloot al sterk genoeg zou zijn om een Britse aanval af te slaan. Dat kon Tirpitz natuurlijk niet waarna Von Bülow aandrong op een vermindering van het aantal te bouwen schepen om zo de Britten tegemoet te komen.
Tirpitz echter weigerde dit en dreigde met ontslag waarop de kanselier zijn tegenstand voorlopig opgaf. In 1909 echter ontstond er weer een conflict tussen beide heren toen er geruchten gingen dat Engeland maar liefst acht dreadnoughts tegelijk op stapel wilde zetten. Wederom drong Von Bülow op matiging aan maar Tirpitz weigerde opnieuw en adviseerde de Britse uitdaging met geduld te beantwoorden.
Ook in Duitsland begon men de financiële consequenties die aan de ambitieuze vlootplannen verbonden waren, echter met zorg te bezien. De Rijksdag had wel het aantal te bouwen schepen goedgekeurd maar zich niet gerealiseerd dat die schepen steeds duurder werden door de technische ontwikkelingen.
De aanvankelijke belofte dat een en ander niet tot belastingverhoging zou leiden, bleek nu niet langer houdbaar te zijn en Von Bülow moest in 1909 dan ook een voorstel tot belastingverhoging met 500 miljoen Mark indienen. Dat betekende meteen het einde van zijn carrière want de Rijksdag weigerde zijn voorstel goed te keuren en hij was gedwongen om af te treden.
Tirpitz kon nu niet anders dan gehoorzamen maar hij schreef een zeer eenzijdig memorandum waar hij ook nog erg lang over deed. Toen het eindelijk klaar was (1910) stonden er in Engeland juist verkiezingen voor de deur en men besloot te wachten tot die voorbij waren alvorens contact op te nemen met de Britse regering. Pas in 1912 zouden er uiteindelijk onderhandelingen komen.
Inmiddels had men in Engeland niet stil gezeten. Zoals gezegd was men rond 1906 begonnen aan de bouw van de Dreadnought waarmee een formidabele uitbreiding van de Britse zeemacht werd gerealiseerd. Ook in Engeland begreep men overigens wel dat de inbedrijfstelling van dit type slagschip wel tot reacties moest leiden in Duitsland en dat hiermee de wapenwedloop pas goed in gang werd gezet. Men kwam nu op het idee om op de tweede Haagse conferentie een ontwapeningsvoorstel in te dienen waarbij de Britten zich ook bereid verklaarden de eigen vloot in te krimpen.