Toen koning Willem I aan de macht kwam, had hij een belangrijk doel voor ogen. Hij wilde de slomige houding van de Nederlanders ombuigen en van zijn koninkrijk weer een bloeiend handelsland maken.
‘Waren we nog maar zo rijk als in de Gouden Eeuw’, verzuchtten de negentiende-eeuwse Nederlanders. Van de economische gloriedagen was niet veel meer over. Critici spraken over de geest van Jan Salie die het land teisterde. Daarmee verweten ze de Nederlanders een slappe en slome houding die het verval van de economie had veroorzaakt.
De Nederlandse handel een zetje geven en die Saliegeest verjagen, dat was dan ook het doel van koning Willem I. Dat deed hij op verschillende manieren. Zo liet hij een reeks kanalen graven (onder meer het Noordhollands kanaal en het kanaal van Gent naar Terneuzen) en liet hij verharde wegen aanleggen. Maar hij hield zich ook bezig met de tarieven voor de import en de export.
In 1824 richtte Willem I bovendien de Nederlandsche Handelsmaatschappij, een soort investeringsbank, op. Zelf stak de koning vier miljoen in het project en de aandeelhouders garandeerde hij twintig jaar lang een dividend van 4 procent. De slomigheid was er daarna weer een beetje af in Nederland: de handel, de industrie én de scheepsbouw was nieuw leven in geblazen. Het zal dus niemand verbazen dat deze Willem de geschiedenis is ingegaan met de bijnaam ‘Koning-Koopman’.
België
Toen Willem I in 1813 koning der Nederlanden werd, was hij 41 en al ruim twintig jaar getrouwd met zijn nicht Wilhelmina van Pruisen. Willem I wilde zijn koninkrijk, waarbij het huidige België toen ook hoorde, met strenge hand besturen. Het bezit van België vond hij erg belangrijk. De combinatie van industrieland België en handelsland Nederland leverde veel geld op.
Maar de Belgische katholieken waren niet zo blij met hun protestantse koning, en Belgische politici hadden moeite met zijn arrogantie. In 1830 kwam België in opstand, gesteund door het buitenland. De koppige koning weigerde België op te geven. Pas in 1839 erkende hij de Belgische onafhankelijkheid, na een kostbare strijd.