Archeologen van de Universiteit van Amsterdam hebben bij Leiderdorp een groot aantal sporen gevonden van een woonplaats uit ongeveer 800 na Christus. Het onderzoek vond in 2013 plaats in het kader van de nieuwbouw rond een tennispark. Deze week presenteerden de archeologen een rapport over de opgraving.
Het dorp waar de huizen deel van uitmaakten heette ‘Leithon’. Deze naam wordt voor het eerst genoemd rond het jaar 900, maar is waarschijnlijk ouder. Rond 840 kwam er plotseling een einde aan het gebruik van dit deel van de oevers langs een riviertje. Waarom is onduidelijk. Mogelijk verlieten de bewoners het gebied als gevolg van een zware stormvloed in 838, maar het kan bijvoorbeeld ook zijn dat men op de vlucht sloeg voor plunderende Vikingen.
In Leiderdorp zijn de resten van de huizen en het riviertje door een dikke laag klei afgedekt. De boeren verhuisden naar de locatie van het huidige dorpscentrum. Hier lag een hoge oever van de Oude Rijn, waarop beter gewoond kon worden. Tijdens de opgraving zijn restanten van de huizen, daterend uit de periode 600-850 na Christus, blootgelegd.
Dagelijks leven
In het met hout beschoeide riviertje bij het voormalige Leithon, zijn meer dan 200.000 vondsten verzameld. Bijzonder zijn de houten voorwerpen, leren schoenen, benen kammen en stukken touw. Voorwerpen van dergelijke materialen blijven alleen onder gunstige bodemomstandigheden bewaard. De kleibodem van Leiderdorp is hiervoor volgens de archeologen uitermate geschikt.
Ook de vondst van diverse ijzeren gereedschappen en wapens, bronzen, zilveren en gouden metalen sieraden en munten is opvallend. Verder zijn er duizenden aardewerkscherven en stukken natuursteen, verschillende donutvormige gewichten van weefgetouwen, scherven van drinkglazen en ijzerslakken verzameld.
Het grootste deel van de vondsten bestaat uit dierenbotten, vooral runderen, varkens, schapen, geiten en paarden, maar ook vissen. De botten vertellen onder andere wat voor vlees er destijds op tafel kwam. Enkele stukken walvisbot zijn afkomstig van aan de kust gestrande dieren. Behalve voor hun vlees kunnen de botten zijn uitgekookt voor traanolie. Uit het riviertje komen ook verschillende menselijke skeletresten. Mogelijk heeft in de omgeving een grafveld gelegen waaruit een selectie van botten is ‘herbegraven’ in het riviertje als een vorm van voorouderverering. De archeologen:
“Al deze vondsten samen vertellen ons over het dagelijks leven langs de oevers van het riviertje. Ook geven ze inzicht in de wijze waarop mensen gekleed waren en hun welstand. Er woonden hier boerengezinnen die naast het bewerken van hun akkers en het houden van vee zich met visvangst bezighielden. In de huizen op de oever werd niet alleen gewoond, maar ook wollen stoffen gemaakt. Niet alleen voor eigen kleding, maar wellicht ook als handelswaar. Ook was er een smid actief.”
Landbouw en handwerk waren volgens de onderzoekers niet de enige werkzaamheden van de bewoners. Een deel ervan nam actief deel aan de omvangrijke handel waar het Nederlandse kustgebied bekend om was. Wijn, maalstenen en potten uit Duitsland werden via de Oude Rijn naar Engeland en Scandinavië verhandeld. Door die handel was het dorp voor die tijd zeer welvarend. Een buidel met zilveren munten en bronzen spelden was het eigendom van een speldenmaker.