Proloog
Aan de Rotterdamse Erasmusstraat 75 is het een komen en gaan van mensen. Onzekeren en zij met vragen over de toekomst melden zich aan het adres van de illustere Mevrouw Breek, op zoek naar antwoorden. De oorlog is zojuist uitgebroken en velen zijn zoekende naar hun lot en naar hun geliefden. De 43-jarige helderziende is ook een bron van vermaak. Duitse soldaten met giebelende Nederlandse meisjes aan hun arm melden zich bij mevrouw Breek om van haar ‘aangeboren gave’ gebruik te maken. Als één of twee kwartjes zijn betaald schudt de donkerharige mysterieuze dame haar speelkaarten, om ze vervolgens met de grootste ernst op tafel te leggen. De meisjes zullen steevast trouwen met een ‘zonderlinge vreemdeling’, hun geüniformeerde zwart gelaarsde metgezellen zullen ‘het geluk aan hun zijde’ zien. Meer vragen? Meer betalen. En zo verlaten haar bezoekers met de bevestiging die zij zochten en een lege beurs de Rotterdamse woning.
Johanna Maria Breek is een meester in het overtuigen. Wie als ongelovige naar binnen ging, gaat met een rotsvast vertrouwen naar buiten. Als je mensen vertelt wat zij graag willen horen, dan is het niet moeilijk zelfs de meest sceptische ziel te overtuigen. Je voordoen als iemands redding zorgt ervoor dat mensen je met open armen ontvangen. Hulp bieden aan hen die dat behoeven doet je betrouwbaar overkomen. Op de plaats waar de meeste mensen een hart hebben, zit bij Johanna Maria Breek echter haar portemonnee.
De man van Johanna Maria, Philip, heeft sinds het aanvangen van de Tweede Wereldoorlog ook een lucratief handeltje. Hij heeft een juridisch adviesbureau, dat vooral in het voordeel van Philip Bremer adviseert. Het was zijn handel in diamanten die Johanna Maria in eerste instantie opviel toen ze hem leerde kennen. Ze vertelde hem wat hij graag wilde horen en zij liet hem haar redder zijn. Het zwarte schaap werd door de knappe jonge Haarlemse tot ridder op een wit paard geslagen. Philip hoopt op een ‘nog lang en gelukkig’ in grote weelde.
De knappe kaartlegster blijkt een gave te hebben voor list en bedrog. Ook bezit ze een mateloze liefde voor geld en aanzien en een ongekend gebrek aan empathie. Eenieder die haar ooit zal ontmoeten zal nooit meer dezelfde zijn, zijn leven voor altijd getekend. Mevrouw Breek houdt de toekomst van velen in haar handen. Als zij je kaarten heeft geschud dan mag je van geluk spreken als je het er levend vanaf brengt. Familie, vrienden, bekenden en zelfs haar eigen kinderen, iedereen blijkt inwisselbaar.
Oorlog
Dinsdag 14 mei 1940 is bijna de mooiste dag van hun leven. Het bombardement is een zegen. Als Rotterdam smeult breken er voor Philip Bremer en zijn vrouw Johanna Maria Bremer-Breek gouden tijden aan. Aan gelukkige, gefortuneerde mensen valt weinig te verdienen, maar verdriet is een economie op zich. Zoveel kansen! Philip Bremer begint een bedrijfje in juridische dienstverlening, om zo mensen te helpen een schadevergoeding te verkrijgen voor de verliezen geleden bij het bombardement. Johanna Maria helpt de kost te verdienen. Ze zet wekelijks een advertentie in het Rotterdamsch Nieuwsblad:
‘Mevr. Breek, helderziende geeft opheldering in alle zaken. Consult vanaf 50 ct. Spreekuur 10-12 en 2-9, ook Zondags. Erasmusstraat 75’.
Het bombardement op de dierentuin is een kleine voorbode voor wat Rotterdam, wat Nederland, te wachten staat. Op 12 mei razen Duitse vliegtuigen over de Rotterdamse dierentuin. Hij is al voor een deel gesloopt, aangezien hij binnenkort gaat verhuizen naar een nieuwe plek in de polder Blijdorp. De Rotterdamse zoo is vanaf 31 december 1939 dan ook niet meer open voor het publiek, aankomende zomer gaat hij weer open op de nieuwe locatie, mits er nog dieren zijn om te verhuizen. De Duitse mitrailleursalvo’s veranderen de dierentuin binnen de kortste keren in een dystopische jungle. Achttien brisantbommen maken de tuin tot een smeulende steppe. Vanuit de lucht worden de dieren in het roofdierenverblijf onder vuur genomen. Alle bewoners van de zoo raken in paniek van het geluid, de inslag van de bommen en de branden die daaruit voortvloeien. Binnen korte tijd is de dierentuin een mortuarium vol verbrande karkassen geworden.
Vooral onder de gehoefde dieren, de herten, lama’s en alpaca’s vallen veel doden. Er zijn ook veel beesten met gruwelijke verwondingen en afgerukte ledematen die door de verzorgers, die zich schuil hielden, uit hun lijden moeten worden verlost. Van de struisvogels wordt nooit meer iets teruggevonden. De roofdieren worden uit voorzorg afgemaakt, om te voorkomen dat ze bij een mogelijk volgende aanval ontsnappen en de stad in trekken. De beren, panters, leeuwen, jaguars en beren worden allemaal afgeschoten; twintig dieren in totaal. De zeeleeuwen zijn ontsnapt en worden later teruggevonden terwijl ze ronddobberen in de Westersingel. De uit Gouda aangesnelde brandweer weet het vuur in het apenverblijf te blussen en ook het olifantenverblijf doorstaat het inferno. De apen worden tijdelijk ondergebracht in een nabijgelegen café. De directeur van de dierentuin, dr. K. Kuiper neemt de schade op en moet tot zijn spijt constateren dat naast alle dierlijke slachtoffers ook veel bouwmaterialen voor de nieuwe dierentuin in vlammen zijn opgegaan. Doctor Kuiper heeft er echter alle vertrouwen in dat de nieuwe dierentuin, met wat financiële hulp, over een paar weken gewoon open kan gaan.
Rotterdam zou in aanblik al snel op de dierentuin gelijken. Twee dagen later, op dinsdag 14 mei 1940, breekt de zwartste dag in de geschiedenis van de stad aan. Vanaf even voor zessen klinkt het luchtalarm, een geluid dat de inwoners inmiddels vaker hebben gehoord. Een halfuur lang. Om half negen, wéér. Wederom een halfuur. Op het viaduct staat een goederentrein. De achterste wagons bevinden zich buiten de rails, waardoor het gevaarte het treinverkeer blokkeert. Op de radio wordt aangekondigd dat de regering met de koningin het land heeft verlaten. De Duitsers zijn de Moerdijkbrug over en in Rotterdam-Zuid wordt gevochten. Om kwart over tien is er weer luchtalarm. Een halfuur lang laten de sirenes zich weer horen. Ronkende vliegtuigen trekken over de stad. Weer alarm. De havenstad wordt vanaf het begin van de middag, rond half één, opgeschrikt door het groot luchtalarm. Niet veel later razen de Duitse bommenwerpers over de stad, die vanaf half twee ‘s middags hun lading op Rotterdam laten vallen. De familie Bremer aan de Erasmusstraat en met haar alle andere Rotterdammers horen de ene na de andere bom inslaan. De schokgolf van elke inslag is voelbaar. Wat niet door bommen is vernietigd wordt door de branden die daaruit voortvloeien verwoest.
Het geknetter van de brandende huizen is overal in de stad hoorbaar, behalve in het Oude Noorden waar Philip en Johanna Maria Bremer zich in hun woning schuilhouden. Ook de al zo noodlottig getroffen dierentuin ontkomt niet aan de apocalyptische vuurzee. De brandweer doet er alles aan te voorkomen dat de dieren levend verbranden en houdt urenlang hun spuiten met spaarzaam water op de ijsberen gericht. De ijsberen, een olifant en een neushoorn worden zo gered van een afschuwelijke dood. De dieren die de eerdere aanval overleefden, breken los en scharrelen doelloos tussen de brandende puinhopen van Rotterdam. Voor zover de stad al geen surrealistische aanblik leverde, wordt het ronduit bizar door de zebra’s in de rood verlichte rokerige straten rondom de Coolsingel.
Profijt
Na een paar advertenties in de krant stromen de weduwen toe die niet weten waar te beginnen. Philip helpt hen maar al te graag de benodigde papieren in te vullen om schadeloosstelling voor het bombardement te verkrijgen. En geeft hij hun een schouder om op te huilen. De dames vallen in katzwijm voor de donkere, begripvolle, hoffelijke man, die achter hun rug wellustig en hongerig naar geld in zijn handen wrijft. Ze geven hem inzage in alle benodigde bescheiden, niet wetende dat hun hart onderdeel is van die paperassen. Zonder enige twijfel tekenen ze blanco papieren die de charmante reddende engel aan hen presenteert. Op het moment dat zij het geld in handen krijgen, kijken ze niet eens naar het ingewikkelde papierwerk.
Het duurt niet lang voor er geregeld volk aan de deur staat. En niet alleen voor Philip, Johanna Maria begint het ook heel druk te krijgen met haar handeltje. De mensen die op haar advertentie en haar gave afkomen wachten in een voorkamertje, voorheen de slaapkamer van Philip en Johanna Maria, tot ze aan de beurt zijn en naar binnen mogen. Om plaats te maken voor de klanten wordt de ouderlijke slaapkamer opgeofferd en het tweepersoons eiken ledikant met spiraalmatras voor vijftien gulden verkocht. Slapen doen ze voortaan wel in de woonkamer.
Overdag zijn het zijn vaak klanten van Philip die na een gesprek met hem nog even bij Johanna Maria binnenwippen voor een consult, vrouwen wier man is opgeroepen of weduwen. Tijdens de avonduren en in het weekeinde bestaat de klandizie veelal uit Duitse soldaten. Op vrijdag- en zaterdagavond staan ze niet zelden in beschonken toestand op de stoep, met aan hun zijde een Hollands vriendinnetje dat graag wil weten of de knappe Duitser de vader van haar kinderen zal worden. Johanna Maria speelt het spelletje mee. Voor een kwartje of twee legt ze drie kaarten voor de onzekere bakvissen. Als ze meer willen weten… Ja, dan kost het meer. De Duitsers laten de guldens rollen voor hun meisjes, die hen vervolgens overhalen ook hun de toekomst te laten voorspellen. Als ze met een groepje komen, hitsen ze elkaar op. ‘Vraag wanneer je gaat trouwen!’ of ‘Vraag of je bevorderd zult worden!’
Philip
Op 21 oktober slaat het noodlot toe. Philip en zijn zoon Maximiliaan worden gearresteerd door de heer Tol van Groep 10 en zijn collega Van Liest. ‘Wegens knoeierij met persoonsbewijzen’, schrijft Tol in zijn notitieboekje. ‘Voorts ingesloten de voortvluchtige Jood Joël Bremer’. Hij is niet de enige. Ook de ‘voortvluchtige joden’: Mietje Bremer, geboren Koekoek, Max Bremer, Elias Bremer, Veronica Bremer, geboren Zegerius en Rudolf Bremer, worden opgepakt. Ze worden wonder boven wonder snel weer vrijgelaten.
Philip wordt op 18 november 1942 voor de tweede keer gearresteerd. Zijn echtgenote Johanna Maria wordt om negen uur ontboden op het bureau. De agent die de arrestaties verricht, schrijft in zijn boekje
‘Gemengd huwelijk en kinderen zijn Arisch. Geeft toe in mei zonder ster te hebben geloopen’.
Weer komt Philip vrij en bij thuiskomst verkeert hij in een vreemde stemming. Johanna Maria denkt dat hij gek is geworden. ‘Ik ben de Koning van de joden!’ blijft Philip roepen. Het lijkt wel of hij is doorgedraaid, hoewel de kans ook bestaat dat hij onder invloed is van het één of ander. Na een paar dagen lijkt de rust weergekeerd.
Op 7 december wordt Philips broer Joël gearresteerd en meegenomen naar het Haagseveer. Hij heeft een vals persoonsbewijs bij zich en legitimeert zich als de Ariër Johannes Anthonius Stigter, waardoor het een dag duurt voor Groep 10 in de gaten heeft wie ze voor zich heeft. De volgende dag staat er politie aan de deur van de Erasmusstraat: ze komen Philip halen. De zevenjarige Pierre is danig overstuur door de hardhandigheid waarmee zijn vader uit huis wordt gesleurd. Het is inmiddels de derde keer dat Philip wordt meegenomen naar het Haagseveer. Hij wordt, net als zijn broer, door leden van Groep 10 verhoord. Ze worden verdacht van het manipuleren, vervalsen en verhandelen van persoonsbewijzen. Een zeer ernstig strafbaar feit. Philip wordt wederom vrijgelaten, maar zijn vrijheid duurt niet lang.
Als de rechercheurs op zaterdag 19 december op zijn deur kloppen, treffen ze Philip tot hun grote verrassing thuis. Wanneer hij in de drie gezichten van Groep 10 kijkt, waaronder dat van Tol, weet hij hoe laat het is. Dit was het dan. Dit is zijn vierde arrestatie. En zijn laatste. Hij voelt het. Hij neemt afscheid van Johanna Maria en vraagt of hij een moment mag om Eddie vaarwel te zeggen. Hij neemt de 22-jarige jongen stevig in zijn armen en kust hem op zijn wangen. Bij de laatste kus fluistert hij in het oor van zijn zoon:
‘Vernietig de persoonskaarten onder de vloer bij de haard.’
Als zijn vader door de drie agenten de trap van het portiek wordt afgeleid, gaat hij de woning van zijn ouders binnen om te doen wat zijn vader van hem vroeg. Johanna Maria staat niet toe dat haar zoon dit goudmijntje vernietigt. Nu Philip weg is, en waarschijnlijk niet meer terug zal komen, is daarmee ook een einde gekomen aan de zeer lucratieve handel. Johanna Maria weigert de documenten tot stof te reduceren. Eddie vreest voor de levens van de mensen nu zijn moeder de papieren in handen heeft. Er gaat een stevige woordenwisseling tussen moeder en zoon vooraf, voordat de foto’s op de kartonnen kaarten omkrullen in het vuur.
Mevrouw Hauser
‘Waarom wil je dat ik haar volg?’ wil Margje weten. ‘Ik geef het adres dan door aan de SD, in de hoop dat ze als beloning mijn Philip en jouw Maximiliaan zullen vrijlaten,’ antwoordt Johanna Maria.
Het is zaterdagavond. Johanna Maria haalt haar mooiste koffieservies tevoorschijn, steekt kaarsjes aan en legt wat van de beroemde koeken van haar zwager op een schoteltje. Zoals elke week komt mevrouw Hauser van de Burgemeester Roosstraat op bezoek. ‘Gaan jullie nog even om die boodschap?’ vraagt Johanna Maria aan haar dochter Mary en haar schoondochter Kiek. ‘Ja, Ma. We zijn weldra terug,’ antwoorden de meiden als zij tegelijk met mevrouw Hauser de woning aan de Erasmusstraat verlaten. Ze weten donders goed wat hun te doen staat. Ma had het eerst aan Margje gevraagd, maar zij weigerde. Ze lopen naar buiten en maken een ommetje. Na verloop van tijd melden zij zich weer bij Johanna Maria. ‘En? Wat is het duikadres?’ vraagt ze ongeduldig. ‘We weten het niet. Wij zijn haar kwijtgeraakt. Het is ook zó donker’, liegt het tweetal. Niet veel later komt mevrouw Hauser op zaterdag niet meer op bezoek. Er wordt nooit meer iets van haar vernomen.
1945
Er wordt op de deur van de Erasmusstraat geklopt. Gebonsd. Het is 26 mei 1945. Johanna Maria kent die manier van kloppen. Als ze open doet staat er een arrestatieteam van de Binnenlandse Strijdkrachten voor de deur. Ze werken zich naar binnen en als ze hebben vastgesteld is dat zij degene is die vermeld staat op de werkorder die ze bij zich hebben, slaan ze haar – redelijk hardhandig – in de boeien. Op de werkorder van de mannen, gedateerd 22 mei 1945, staat dat ze papieren moeten zoeken. En: ‘Deze vrouw moet onder alle omstandigheden meegebracht worden’.
Johanna Maria Breek wordt op 5 juli gedetineerd in het Huis van Bewaring van Rotterdam. Ze wordt verdacht van artikel 26 B.B.S. Besluit. Buitengewoon. Strafrecht. Het wetsartikel luidt als volgt:
‘1. Hij, die gedurende den tijd van den huidigen oorlog opzettelijk een ander blootstelt aan opsporing, vervolging, vrijheidsberooving of -beperking, eenige straf of eenigen maatregel door of vanwege den vijand, diens helpers of een persoon, als in artikel 21 bedoeld, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren’.
‘2. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren, indien het feit vrijheidsberooving van langer
dan een maand ten gevolge heeft gehad’.
‘3. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren, indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten
gevolge heeft gehad’.
‘4. De schuldige wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren, indien het feit
den dood of de vermissing, waaruit redelijkerwijze de dood is af te leiden, ten gevolge heeft gehad’.
‘5. Niet strafbaar is hij, die een feit heeft gepleegd met het oogmerk om aan door Ons gegeven wettelijke voorschriften te beantwoorden of om het algemeen belang te dienen’.
Johanna Maria wordt officieel verdacht van collaboratie. Heulen met de vijand. Verraad. Het is haar schoondochter Margje die de boel in gang zette. Zij is ervan overtuigd dat haar schoonmoeder zich veelvuldig schuldig maakte aan lid 4.
De 51-jarige Johanna Maria hoort acht jaar gevangenisstraf met aftrek en verlies van kiesrecht door de advocaat-fiscaal tegen zich eisen. De dagen erna is ze bij verschillende kranten nieuws: ‘Vrouw verraadde haar Joodse man’, kopt De Tijd op dinsdag 25 november. ‘Vrouw verried haar Joodse familie’, meldt de Provinciale Zeeuwse Courant de dag erna op de voorpagina. De kranten vertellen met naam en toenaam wat deze vreselijke vrouw haar familie aandeed. Johanna Maria’s uitspraak staat als nummer 2636 op de rol op 8 december.
Tot een ieders verbijstering, wordt ze vrijgesproken van het overtreden van artikel 26 van het Besluit Buitengewoon Strafrecht op grond van gebrek aan bewijs. Het is…
‘…niet nuttig en overtuigend bewezen dat zij haar man, zoon en andere Joodse mensen heeft verraden’.
De mensen wie het betreft hebben zich niet kunnen laten horen, zij zijn allemaal dood. Dat het niet bewezen kon worden, wil niet zeggen dat ze het niet gedaan heeft, moeten de kranten hebben gedacht. Het Vrije Volk besluit ondanks haar vrijspraak de volgende dag een kort verslag van de zitting te publiceren, ook nu weer met naam en toenaam.
‘Het bijzonder Gerechtshof heeft de Rotterdamse huisvrouw Maria Bremer-Breek, die er van beschuldigd werd haar zoon en enige Joodse familieleden bij de SD verraden te hebben, wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken.’
Het kan Johanna Maria allemaal niet schelen. Thans is het Feest!
Een nieuwe man
Johanna Maria trouwt op woensdag 17 december 1947 met de twaalf jaar jongere voormalig SS’er Willem Jan Brummelhuis. Ze staat nog ingeschreven op het huis aan de Erasmusstraat, dat ze onderverhuurt. Zij gaat bij Brummelhuis aan de Rotterdamse Kamperfoeliestraat wonen, in afwachting van Pierre. De jongen zit sinds haar detentie, die twee jaar geleden begon, in een kindertehuis. De enige manier om hem terug te krijgen is door een voogd voor hem te vinden en hem een stabiele thuissituatie te kunnen bieden. En dat kan ze nu. Ze hoopt Pierre nog voor de kerst thuis te hebben. Ze vraagt de meubels die Kiek voor haar opslaat terug. Ook vordert ze het bed waar haar inmiddels zes maanden zwangere schoondochter Queenie in slaapt terug.
Johanna Maria klaagt steen en been over haar man. Ze hebben geen leven. Wat moeten ze nu? Ze zijn tot hem veroordeeld. Was hij maar dood. Dat wordt misschien wat lastig vanwege de voogdij, maar dat kan opgelost worden. Desnoods wordt haar kersverse schoonzoon Müller Pierres voogd. Of de schipper waar hij bij vaart. Dit kan niet langer zo doorgaan. Müller is dol op zijn vrouw en op zijn schoonmoeder. Er wordt goed voor hem gezorgd. Vooral Johanna Maria ziet erop toe dat het hem aan niets ontbreekt. Ze kookt elke dag fantastisch voor hem. En die ondankbare nazi geeft haar het liefste nog een pak op haar lazer als ze er niet zijn, vertelt Johanna Maria. ‘Er komt een dag dat hij ons allemaal kapot schiet,’ huilt ze dan weer.
Gelukkig lopen ze elkaar steeds mis. Müller werkt overdag en als hij thuiskomt gaat Brummelhuis de deur uit. Hij heeft nog nooit een fatsoenlijk gesprek met hem gehad. ‘Hij is gewoon jaloers,’ vertelt Johanna Maria hem tijdens de avonden dat Müller en Mary alleen met haar zijn. ‘Hij kan het gewoon niet zetten jullie zo gelukkig te zien.’ Mary is in verwachting en ze vloeit. Ze is daarom opgenomen in de kraamvrouwenkliniek. Walter vindt het vanzelfsprekend dat hij voor haar dochtertje Anneke zorgt; ze zijn immers een gezin. Zowel Brummelhuis en Johanna Maria willen er niets van weten. Zij zorgen voor het kind en niemand anders. De ruzie loopt hoog op. Weer. En weer gaat Müller met een pistool onder zijn kussen naar bed, hij weet niet waar die SS’er toe in staat is, maar als hij zijn schoonmoeder mag geloven is hij levensgevaarlijk. Hij moet zichzelf en zijn gezin beschermen tegen deze tiran. Dat verwacht zijn schoonmoeder ook van hem.
Als in de vroege morgen van donderdag 6 juli de deur van zijn slaapkamer opengaat, vreest hij dat het moment daar is. Brummelhuis staat in de deuropening en loopt met gebalde vuist op het bed af. Müller pakt het geladen pistool onder zijn kussen vandaan en haalt de trekker over. Hij slaapt nog half en denkt niet na. Hij schiet en raakt Brummelhuis in zijn knie. Hun bovenbuurman, een marinier, blijkt ook aanwezig te zijn en stormt op Müller af, met zijn wijsvinger dreigend opgestoken. ‘Ik heb ook nog een appeltje met je te schillen!’ Müller haalt weer de trekker over en schampt de vinger van de man. De volgende twee kogels treffen de bovenbuurman in zijn buik. Müller springt uit bed en dreigt: ‘Als jullie niet maken dat je weg komt, dan schiet ik nog een keer!’ De buurman sleept zich van de trap af naar beneden.
‘Dame van middelbare leeftijd, zoekt langs deze weg, kennismaking
met heer van dezelfde leeftijd, om na wederzijds goedvinden
een huwelijk aan te gaan’.
Johanna Maria brengt de enveloppe met daarin deze tekst naar het kantoor van Het Vrije Volk. Een paar dagen later staat de advertentie in de krant. Ze krijgt veel brieven, waaronder één uit Den Haag, van Bernardus Wilhelmus Wigerink. Johanna Maria belt hem na lezing van zijn brief op, om hem te vertellen dat zij zijn brief in goede orde heeft ontvangen. Hij vraagt haar de volgende dag naar Den Haag af te reizen om kennis te maken. De volgende morgen stapt ze op de trein. Tot haar grote genoegen ziet Johanna Maria dat de man een rustige en beschaafd heerschap is. Hij is vijfenzestig jaar oud, vier jaar ouder dan zij, lang, slank en keurig gekleed. Hij draagt een bril waarin ongelooflijk dikke glazen zitten. Zonder de bril ziet hij niets, met bril kan hij de aantrekkelijke verschijning van Johanna Maria goed genoeg aanschouwen. ‘Ik ben al jaren enorm slechtziend,’ vertrouwt hij haar toe. ‘Bij de uitoefening van mijn beroep is dit nog weleens lastig. Ik heb namelijk een kantoorboekhandel,’ vertelt hij haar onderweg van het station naar zijn huis, waar ook de winkel zich bevindt.
Op 6 maart 1957 wordt Johanna Maria mevrouw Wigerink-Breek. Ze trouwen onder huwelijkse voorwaarden, de boekhandelaar staat erop. Zijn dochter heeft hem op het hart gedrukt voor de zekerheid bepalingen te laten opmaken. ‘Als mij iets gebeurt, dan blijf je niet volledig onverzorgd achter,’ verzekerde hij zijn aanstaande echtgenote. ‘Het erfdeel van Mina voor Greta zit in de winkel. Het is zestienhonderd gulden en zij heeft het op dit moment niet nodig. Voor mij was het eenvoudiger het in de winkel te laten. De winkel en de etage erboven zijn mijn eigendom. Van alles dat overblijft krijgt Greta het grootste deel, jij krijgt een kwart.’ Johanna Maria vindt het jammer, maar ze kan het zich goed voorstellen. Vijfentwintig procent is heel wat. Het pand in de chique straat moet vast heel wat waard zijn.
Moord!
‘Moord! Moord! Ze hebben mijn man vermoord!’ Johanna Maria staat luid gillend voor de deur van boekhandel. Ze was om half zeven die zaterdagavond van huis gegaan om Pierre naar het station te brengen en nog even een boodschap te doen en nu – twee en een half uur later – is niets meer wat het ooit was.
De 26-jarige zoon van de eigenaar van de nabijgelegen handelsonderneming Meta, staat die 8e februari in 1958 juist met een man te onderhandelen over de verkoop van zijn auto. Aan de overkant van de straat loopt een 35-jarige vertegenwoordiger. Ze nemen de hevig ontdane vrouw mee de boekhandel in en zien daar haar man liggen. Achterin, in de serre. Zijn hoofd gedeeltelijk onder het bureau, zijn been rustend op de stoel die erachter gestaan moest hebben. De zoon van de buren buigt zich over het lichaam. De oude buurman is onherkenbaar. Zijn gezicht zit onder het bloed en is tot moes geslagen. Zijn overhemd is opengescheurd, zijn stropdas zit strak om zijn nek getrokken. Hij voelt aan de pols en constateert dat Bernardus Wigerink dood is. Al een tijdje, want het lijk voelt koud aan.
‘Beken nu maar gewoon, dat u erbij betrokken was. Of hem zelfs heeft vermoord,’ praten de rechercheurs op haar in. ‘Beken!’ Johanna Maria kijkt ze strak aan: ‘Bewijs het maar. Bewijs maar dat ik er iets mee te maken heb.’
Boek: Mevrouw Breek – Het levensverhaal van een levensgevaarlijke vrouw