Liefdesbrieven van een kampbeul
De vonk tussen Willem en Erika sloeg een paar maanden later over, op ‘die avond bij Stender,’ zoals Willem in een van zijn naoorlogse brieven schreef. Hij doelde daarmee op Hans Stender, inkoper bij Kamp Amersfoort. Hij vierde op 22 mei zijn 33e verjaardag en organiseerde een feestje. Willem en Erika waren ook uitgenodigd in zijn ruime woning in de Indische Buurt in Amersfoort, waarvan nog lang niet alle straten gereed waren.
Ze zullen er best wat gedronken hebben, want het zag er op dat moment niet al te florissant uit voor de nazi’s. Zo was het Rode Leger druk bezig het Duitse leger de Sovjet-Unie uit te jagen. Geallieerde troepen boekten ondertussen vooruitgang in Italië, waar ze na verschillende mislukte pogingen op het punt stonden de Duitsers uit Rome te verdrijven. Tegelijkertijd intensiveerden de Amerikanen en Engelsen de luchtaanvallen op vliegvelden en spoorinfrastructuur in West-Europa, ter voorbereiding op de aanstaande invasie van Normandië, die op 6 juni zou plaatsvinden en de geschiedenisboeken in zou gaan als D-Day. Ook in Nederland werden in mei tientallen stoomlocomotieven en elektrische treinstellen onder vuur genomen, waarbij machinisten, stokers en passagiers omkwamen.
Ik stel me voor hoe Willem en Erika daar in de woonkamer stonden, waar een grammofoonspeler zoete Duitse liederen speelde, en dat ze daarna naar de bank verhuisden, waar ze steeds dichter bij elkaar kropen, twee dolende zielen die op jonge leeftijd – hij was 25, zij 23 – al flink wat leed te verstouwen hadden gekregen.

Spraken ze ook over Dirk, Gerrit en Adriaan, de drie gesneuvelde broers van Willem? En over Fokko Kruize, die nu tweeënhalve maand dood was? Het is goed mogelijk dat ze hun eigen verdriet weerspiegeld zagen in de ogen van de ander.
En misschien fluisterden ze die avond ook met elkaar over hun wens om Amersfoort te verlaten, want er zijn aanwijzingen dat ze er allebei diep ongelukkig waren, al is het moeilijk na te gaan of dat echt zo was. Het kunnen ook praatjes achteraf zijn, naoorlogse pogingen om hun blazoen op te poetsen.
Zo verklaarde Erika na de oorlog dat ze aanvankelijk geen idee had bij wat voor kamp ze kwam te werken. Toen ze ‘het ware karakter’ had ontdekt, probeerde ze diverse malen ontslag te nemen. Dit mislukte. Ook een sollicitatie bij het Duitse Rode Kruis had niets opgeleverd.
Willem vond zijn werk ‘ellendig’, vertelde zijn moeder na de oorlog tegen psychiater Pieter Baan. Het maakte hem nerveus en hij dronk daardoor zoveel dat hij ‘vrijwel voortdurend in een roes verkeerde’. Volgens Cornelia vroeg hij herhaaldelijk om overplaatsing, maar altijd tevergeefs. In een stomdronken bui zou Willem zelfs tegen zijn moeder gezegd hebben dat hij nog liever terugkeerde naar het front dan in Amersfoort te blijven.
‘Ik heb toen de hele avond met je zitten praten en je begreep me,’ schreef Willem in 1948 vanuit de gevangenis aan Erika, die hij soms liefkozend ‘Erik’ noemde.
Terwijl je zelf pas zoveel had verloren, je had nog tijd en plaats voor de armoe en ellende van de ander. Ja Erik, die avond ben ik van je gaan houden.
Uit een andere brief:
Na de gesprekken die we die avond samen hadden kwam ik tot de ontdekking dat toch niet alles even rot en slecht is als ik dacht, maar dat er toch ook nog een zuiver leven is. In de dagen die volgden, heb ik je zo lief gekregen als ik je nu heb. Je hebt gevochten om me uit de put waar ik in zat omhoog te halen. En al ging dat niet zomaar een, twee, drie – het is toch gelukt.
Erika zou in 1950 – toen Willem al vijf jaar gevangenzat – iets anders opwerpen. ‘Wie bracht ons samen, die juni-avond,’ schreef ze hem. ‘God of de duivel?’
~
Aan het einde van de zomer van 1944 nam de chaos toe in Nederland, en ook Willem en Erika zullen daardoor nerveus zijn geworden. De geallieerden hadden sinds de invasie van Normandië flink wat terreinwinst geboekt: ze denderden door Noord-Frankrijk naar België, waar ze op 2 september binnentrokken. Een dag later werd Brussel bevrijd, weer een dag later Antwerpen.

Nu de geallieerde legers in hun onweerstaanbare opmars de Nederlandse grens overschreden hebben, wil ik uit naam van u allen onze bondgenoten een hartelijk welkom toeroepen op onze vaderlandse bodem. Het uur der bevrijding heeft geslagen!
Een dag later meldde de zender dat de geallieerden Breda hadden bereikt.
Britse troepen zetten hun opmars in Nederland voort, zonder noemenswaardige tegenstand te ondervinden.
En hoewel die berichten voorbarig waren, groeiden de opwinding en de paniek in het land. Veel Nederlanders haalden op 5 september de rood-wit-blauwe vlag tevoorschijn en hingen die – liefst met oranje wimpel – aan de gevel. Ze gingen de straat op om de naderende overwinning te vieren. Duitsers, NSB’ers en andere collaborateurs sloegen juist massaal op de vlucht. Later zou deze dag bekend komen te staan als Dolle Dinsdag.
Ook in de stad Amersfoort ontstond chaos. Op de Hogeweg vormde zich een colonne van auto’s, vrachtwagens en bussen – volgeladen met soldaten en spullen – op weg naar Duitsland. De voertuigen waren veelal gecamoufleerd met takken en groen. Andere soldaten maakten zich uit de voeten met fietsen, boerenkarren, paard-en-wagens, bakfietsen, kruiwagens en zelfs kinderwagens vol spullen. Omwonenden sloegen het tafereel lachend gade. Een tuinder die een trein vol vertrekkende Duitsers uitjoelde, overleefde het niet. Hij werd vanuit een wagon door een soldaat doodgeschoten.

De geruchten bereikten ook Kamp Amersfoort, waar het ochtendappel werd geschrapt, de werkcommando’s op het kampterrein bleven en het personeel de koffers pakte – zonder uiteindelijk de benen te nemen, overigens.
Erika zal Willem die dag geïnformeerd hebben over de vertrekplannen van haar ouders. Johan Lüschen voelde zich niet meer veilig, ‘daar men er steeds over sprak dat alle mensen die voor de moffen gewerkt hadden, neergeknald of opgehangen zouden worden,’ zoals hij na de oorlog verklaarde. Ze vertrokken naar Latdorf, een dorp tussen Magdeburg en Leipzig, ‘op aandringen van Karl Funke, een Duitse soldaat, die veel bij ons thuis kwam’. Zijn ouders woonden in Latdorf.

Willem en Erika bleven in Amersfoort achter, waar alle gevangenen in de nasleep van Dolle Dinsdag hun burgerkleding en waardevolle spullen terugkregen. Op 7 september werden circa tweehonderd van hen – nadat ze uren in de stromende regen hadden staan wachten – vrijgelaten.
Andere gevangenen dachten ook dat ze spoedig naar huis zouden mogen, maar dat ging uiteindelijk niet door. De geallieerden bleken toch niet in aantocht. De orde in het kamp herstelde zich. Al snel kwamen er weer nieuwe gevangenen naar het kamp. Daar zaten opmerkelijk genoeg ook een paar mannen uit Soest tussen, die na de oorlog verhoord zouden worden over het gedrag van Erika.
Hun verklaringen lezen als een zeldzame recensie van haar werk. Zo zei een 57-jarige directeur in 1947 tegen de recherche dat ze niet arrogant had opgetreden, maar ‘toch kon men aan haar zien dat het haar voldoening gaf, dat enige gijzelaars uit Soest zich in het kamp bevonden.’
‘Ik kreeg het idee,’ zei een 44-jarige winkelier, ‘dat zij zich geneerde, omdat zij ons, als inwoners van Soest, moest registreren.’ Een 52-jarige exploitant:
Ik kan niet zeggen dat zij zich tegenover mij onbehoorlijk gedragen heeft. Maar in de septemberdagen van 1944 waren zulk soort mensen altijd correct, want zij voelden ook dat het einde van hun heerschappij in zicht was.
(…) Hij miste Erika. En daarom sprong Willem in oktober of november op de fiets. Hij had de kampleiding niet om toestemming gevraagd voor de reis, want die zou hij waarschijnlijk toch niet krijgen. Wel regelde hij dat iemand zijn dienst zou overnemen.
‘Ik moest toen naar je toe, er was niets wat me kon tegenhouden,’ schreef hij later in een van de brieven waarin hij terugkeek op de periode dat ze koortsachtig verliefd waren.
Het was toen net of ik voelde dat je me nodig had.
Willem vertrok op een zaterdag om drie uur ’s morgens uit Amersfoort. Volgens zijn berekeningen zou hij dan rond het middaguur aankomen in Oldenzaal, dat hemelsbreed meer dan 100 kilometer verderop lag.
Maar de reis viel tegen. Ergens halverwege – in zijn brieven sprak hij over Zwolle, maar het ligt meer voor de hand dat hij Apeldoorn, Deventer of Zutphen bedoelde – kreeg hij een lekke band. Hij klopte bij verschillende adressen aan, maar niemand kon of wilde hem helpen.
Terwijl hij bommen hoorde vallen, zoals hij later schreef, besloot Willem te voet verder te gaan, ‘ondanks de pech toch in jouw richting, want daar was ik niet meer van terug te brengen’. Uiteindelijk lukte het hem een lift te regelen. En zo kwam hij die zaterdagmiddag toch bij Erika aan.
‘Toen ik daar voor je stond, wist ik dat het juist was,’ schreef hij.
Je kon het daar alleen met al die vreemden niet meer uithouden en was dan ook blij dat ik naar je toe kwam.
Ik zou dolgraag weten of Willem haar vertelde wat hij op de Leusderheide had moeten doen (fusillade van drie gevangenen red.) en hoe hij zich daarbij had gevoeld. Maar daarover repte hij niet in zijn naoorlogse brieven. Hij schreef alleen dat ze in Oldenzaal hadden gewinkeld.
~
Opeens hoorde hij haar stem. Willem stond op wacht bij de slagboom van Kamp Amersfoort, toen ze vanuit de duisternis opdook: Erika. ‘Wat zijn dat gelukkige ogenblikken,’ schreef hij haar jaren later…
…als iemand die je liefhebt, onverwachts voor je staat. Alles in je begint dan te jubelen en het sombere uit het leven geraakt geheel op de achtergrond en is op die momenten vergeten.
Het was november, Erika zou kort daarop naar Duitsland vertrekken, haar ouders achterna. Blijkbaar hadden ze haar overgehaald ook naar Latdorf te komen en hadden haar superieuren daar geen bezwaar tegen gehad. Ze wilde niet vertrekken zonder afscheid van Willem te nemen.

Maar misschien trok Willem zich niets aan van zulke praktische bezwaren, misschien boeide het hem allemaal weinig, nu hij voor het eerst in zijn leven het gevoel had de ware liefde te hebben gevonden. Na een paar gelukkige dagen bracht hij Erika terug naar Oldenzaal, vermoedelijk per trein. De laatste kilometers vanaf Hengelo moesten ze lopen, een nachtelijke wandeling van een kilometer of 10, die Willem later meerdere malen in zijn brieven zou aanhalen. Het was een ‘lange weg in het donker, alsof er nooit een eind aan wilde komen,’ schreef hij, waarmee die wandeling achteraf één grote metafoor voor de toekomst zou blijken te zijn.