De nagloed van de Gouden Eeuw in de Lage Landen
De regering van filosofenkeizer Marcus Aurelius begon veelbelovend. Daarbij gaf hij volgens zijn keizersbiografie kort na zijn aantreden in 161, opdracht tot het herstel van wegen, waarvan mijlpalen getuigen zoals die van Monster ten noorden van Naaldwijk. Verder werd rond die tijd de haven van Forum Hadriani uitgebaggerd en van een stevige houten kade voorzien. Maar al snel sloeg het noodlot hard toe. Na onrust in het oosten namen zijn terugkerende legers in 165-166 een pandemie mee die volgens een Romeins historicus tot aan de Rijn doorwerkte en decennialang bleef rondwaren, met een laatste vermelding in Rome in 189. Tot overmaat van ramp doorbrak een grote groep Germanen, de Marcomannen, eind 166 of begin 167 de grens bij de Donau en bleef daar jarenlang een grote bedreiging.
In de Lage Landen waren er onder meer in 172-174 invallen van de Chauken, de oosterburen van de Friezen. De omvang van de schade daarvan is onduidelijk, wat eveneens geldt voor de gevolgen van de pandemie. Marcus Aurelius had in zijn filosofische overpeinzingen geschreven dat tegenslag mensen de kans bood hun kracht te tonen. Evenzo kreeg het Romeinse Rijk nu de kans veerkacht te tonen. En dat gebeurde, mede de vruchten plukkend van voorgaande investeringen in goede infrastructuur. De Lage Landen kregen in ieder geval de nodige bestuurlijke aandacht, en er werd daarna weer volop gebouwd. Als er al serieuze schade was om te herstellen, dan was daar nog voldoende kracht toe.
Begin derde eeuw droeg extra keizerlijke aandacht bij aan een nagloed. Keizer Septimius Severus investeerde flink in de militaire infrastructuur langs de limes ter voorbereiding van zijn uiteindelijk mislukte poging Schotland te veroveren. Dat hij vanaf 208 tot zijn dood in 211 in Brittannië bleef, gaf een impuls aan het grensgebied in de Lage Landen dat een schakel vormde met de legers langs de Rijn. Daarop volgden meer investeringen onder diens opvolger Caracalla. Het zorgde in bepaalde delen van de Lage Landen voor extra handel en bedrijvigheid. Het effect raakte uitgewerkt onder keizer Severus Alexander die aantrad in 222: een eeuw na Hadrianus’ bezoek aan de Lage Landen. Een eeuw is uiteraard een willekeurige grens die per regio en persoon verschillend beleefd zal zijn. Maar voor de Lage Landen als geheel lijkt het grof bekeken redelijk te kloppen.
De pandemie
Terwijl er traditioneel veel aandacht is voor de invallen van de Chauken en mogelijke onrust die daarop volgde, kunnen de gevolgen van de door de Romeinse arts Claudius Galenus beschreven pandemie weleens groter geweest zijn. Marcus Aurelius zou in 180 op zijn sterfbed tegen zijn geëmotioneerde vrienden hebben gezegd:
‘Waarom huilen jullie om mij, in plaats van je druk te maken over de epidemie die talloze slachtoffers maakt?’
Dat was zo’n vijftien jaar na de eerste uitbraak. De Romeinse historicus Ammianus Marcellinus schreef dat de plaag huishield ‘van de grenzen van Perzië tot helemaal aan de Rijn en Gallië’. Hoewel verhalen over onder meer koorts, diarree, huiduitslag en een kritische fase na circa tien dagen overeenkomsten vertonen met onder meer pokken, is nog steeds onzeker welke ziekte het was.
Dat de Rijn expliciet wordt genoemd is van belang. In de Romeinse tijd moeten het vooral zich verplaatsende legers en reizende handelaren zijn geweest die een pandemie over grote afstand konden verspreiden. Beide waren langs de Rijn sterk vertegenwoordigd. Verder waren er de veteranen die terugkwamen van dienst en zich vaak vestigden op het platteland waar ze vandaan kwamen, waarvan in de Lage Landen gevonden militaire getuigschriften getuigen en andere vondsten die met veteranen verband houden. Naar schatting zwaaide jaarlijks gemiddeld twee procent af en keerde een kwart tot driekwart terug naar de regio van oorsprong. Omdat de pandemie met mogelijk een aantal golven ongeveer een kwarteeuw aanhield, kan de regelmatige terugkeer van veteranen hebben bijgedragen aan de verspreiding van het virus. Verder waren ook de Maas en de Schelde belangrijke handelswegen die de Lage Landen verbonden. In moderne termen zou een deel van de Lage Landen weleens langere tijd code rood-gebied geweest kunnen zijn.
Het effect van een pandemie kon aanzienlijk zijn. Walter Scheidel, gespecialiseerd in de Romeinse demografie, heeft aangegeven dat het effect per regio sterk kon verschillen en in zwaar getroffen gebieden 15 tot 25 procent van de inwoners om het leven gekomen kan zijn, kijkend naar ervaringen met recentere beter gedocumenteerde voorbeelden. Het komt in de buurt van schattingen voor de Zwarte Dood die in de veertiende eeuw Europa teisterde. Flarden klinken door in Romeins Egypte waar in de droge woestijn veel administraties bewaard zijn gebleven en onder meer het aantal belastingbetalers scherp daalde. Bij steden ligt de sterfte vaak het hoogst doordat de mensen daar veel dichter op elkaar wonen, wat ook het geval was in de forten.
Dat in de jaren tot 180 opvallend veel schatten zijn begraven wordt vaak toegeschreven aan preventieve begravingen in reactie op geweld. Maar het is evengoed denkbaar dat het gaat om spaargeld dat niet meer werd opgegraven omdat de eigenaar door de epidemie werd getroffen. Dat in deze periode opvallend veel steden zoals Nijmegen, Tongeren, Doornik, Baay, Terwaan en Arras, getroffen zijn door een stadsbrand, wordt traditioneel aan geweld toegeschreven, wat eveneens geldt voor een brandlaag bij de Romeinse tempel bij Empel en enkele villa’s. De met veel hout gebouwde Romeinse steden konden ook door per ongeluk ontstane branden getroffen worden, maar dat kan de opvallende concentratie in een korte periode niet verklaren. Wel is onder meer van het castellum in Vechten bekend dat afbranden werd gebruikt om de grond te egaliseren bij een nieuw te bouwen fort: bij zes van de zeven bouwfasen is zo’n brandlaag aangetroffen. Bruikbare onaangetaste houten delen werden uit de grond getrokken. Daarna bespaarde het afbranden van resterend onbruikbaar materiaal sjouwwerk en leverde het materiaal om de gaten op te vullen om zo het terrein te egaliseren. Het is een techniek die ook bijvoorbeeld bij bouwkavels in Xanten en Nijmegen is toegepast. Het is dan nog een kleine stap naar het preventief afbranden van de huizen van slachtoffers zoals door verschillende auteurs is gesuggereerd. Preventief verbranden verklaart waarschijnlijk de massaal gecremeerde slachtoffers van een latere Romeinse plaag bij Luxor in Egypte in het grafveld bij Harwa en Akhimenru. Geweld hoeft dus niet de enige verklaring te zijn voor de brandlagen.
De pandemie trof het leger dubbel omdat er soldaten aan de ziekte stierven, en het tegelijk lastiger was rekruten te vinden omdat er meer zonen waren die bijvoorbeeld op het land hun overleden vader moesten opvolgen en niet in dienst wilden. De verzwakte defensie kan tot gevolg hebben gehad dat aanvallen als die van de Marcomannen en Chauken succesvoller waren dan in een normale situatie, en misschien zelfs werden aangemoedigd door de verzwakte verdediging. En de pandemie kan hebben bijgedragen aan sociale onrust. Het illustreert dat een combinatie van factoren de situatie verergerd kan hebben. Veel is nog onzeker over deze periode. Opvallend is de veerkracht die werd getoond, met in de Lage Landen militaire investeringen als belangrijke motor van lokaal herstel.
Boek: De Gouden Eeuw van de Romeinen in de Lage Landen – Tom Buijtendorp