Bruegel is een naam als een klok in de kunstgeschiedenis. Aan de basis van die Bruegel-dynastie stond evenwel een vrouw: Mayken Verhulst (1518-1606). Ze staat nu in kleine letters in de kunstboeken. Nochtans, in 1567 bestempelde de Italiaanse handelsreiziger Lodovico Guicciardini haar als één van de vier belangrijkste schilderessen van de Nederlanden. Haar werk is weinig gekend want haar schilderijen zijn niet gesigneerd. Een aftastend portret van een schilderes, onderneemster, moeder, grootmoeder, opvoedster en voorbeeld…
E di donne nomineremo quattto: […] la terza è Maria Bessemers di Malines che fu moglie di maestro Pietro Couck d’Alost
Als Maria Bessemers uit Mechelen, vrouw van Pieter Coecke van Aalst, wordt Mayken Verhulst aangeprezen door Lodovico Guicciardini. De Italiaanse handelsreiziger schreef in de zestiende eeuw een reisverslag over de toenmalige Nederlanden en vermeldt bewonderend de schilderende vrouwen, waaronder Mayken, in de Lage Landen. Kunsthistorische auteurs bevestigen dat in onze contreien in die 16e-17e eeuw vrouwen in de kunstwereld een grotere vrijheid en handelsbekwaamheid hadden, vergeleken met hun collega’s in zuiderse streken. Mayken had in het artistieke Italië niet dezelfde carrière kunnen ontplooien als in het Noorden, waar ambachten en gilden toch een regelende rol speelden.
Werkte Mayken in de traditie van (anonieme) miniaturisten? In haar tijd werd ze gewaardeerd voor haar aquarellen en tempera. Die emulsie van pigmenten met eigeel of – wit, of honing, of gom en water, werd in haar thuisstad Mechelen vaak gebruikt. Pieter Bruegel de oude, haar schoonzoon, nam deze techniek later over.
Het Vliegend Paard
Mayken Verhulst Bessemers werd in een Mechelse schilderfamilie geboren. In de St Kathelijnestraat, nu het huis ’t Vliegend Peert, daar stond (vermoedelijk) de wieg van Mayken. Vader Pieter was meester in de Sint Lucasgilde en zoals wel vaker gebruikelijk – zowel voor jongens als meisjes – heeft Mayken het vak geleerd in zijn atelier. Alle broers en zussen blijven in die schilderstraditie hangen. Ze schilderen zelf of huwen schilders. Haar zus Lysbeth was gehuwd met de schilder-graveerder Hubert Goltzius, zus Barbara met de schilder Jacob de Punder.
Mechelen was gekend als schildercentrum voor waterverven op vellum (perkament) en vooral als residentie van de belezen Bourgondische dames en landvoogdessen Margaretha van York en Margaretha van Oostenrijk.
Rond haar negentiende huwt Mayken met kunstenaar Pieter Coecke van Aalst (1502-1550), een tekenaar, beeldhouwer en ontwerper van wandtapijten en glas in lood. Coecke had gereisd en bijgeleerd in Italië en Turkije. Voor Pieter is het een tweede (of derde?) huwelijk. Er bestaat een zelfportret van een schilder met zijn vrouw (nu in het Kunsthaus in Zürich) maar het is niet onomstotelijk of het vrouwenportret wel Mayken is. Wetenschappers identificeren haar – nogal vaak – met ‘De Meester van het Brunswick Monogram’.
Moeder en dochter Mayken
In het atelier van haar echtgenoot heeft Mayken – zoals toen gebruikelijk was voor schildersvrouwen – ook haar rol gehad, niet alleen als stiefmoeder van de kinderen uit het eerste bed, maar als medewerkster en zelf als moeder. Haar dochter zoals haar moeder Mayken (Maaiken) gedoopt, ziet het levenslicht in 1544. En ook dat meisje groeit op tussen de canvassen, de penselen, de verfpigmenten en is de speelkameraad van de jonge assistenten. Eén van die gezellen, Pieter Bruegel (1525-1569) dolt met haar in het Brusselse atelier. Drieëntwintig jaar later – in 1563 – houdt hij haar nog – opnieuw – in de armen wanneer hij met haar trouwt.
Zou het kunnen dat Bruegel de knepen van het vak leerde van zijn schoonmoeder? Mayken Verhulst kon overweg met waterverf, met tempera, met olie. Het schildersatelier dat ze samen met haar echtgenoot runde, bestiert ze na zijn dood alleen. In Bruegels werken duiken allegorische en boerentaferelen op. Het zijn onderwerpen die ongebruikelijk zijn in de toenmalige Antwerpse school, maar niet in de… Mechelse.
Mayken stond ook in voor de reproducties van prenten en gravures. Bovendien was ze een fantastische fijnschilder en die nauwkeurige detaillering is ook terug te vinden in de werken van Bruegel de Oude. Een onnozel vogeltje in een hoek is niet zomaar een veeg verf; het is een in verkleining geschilderd beestje. Een kunde die de grootmeester best bij zijn schoonmoeder kan geleerd hebben en die Mayken nadien doorgeeft aan haar kleinkinderen.
Want wanneer Bruegel (de oude) in 1569 sterft, zijn Pieter (de jonge, genoemd naar zijn vader) vijf jaar en Jan (de fluwelen) amper één jaar. Grootmoeder Mayken woont dan alweer in Antwerpen maar na het overlijden van haar dochter (1544-1578) neemt ze haar kleinkinderen onder haar hoede. Het is duidelijk dat de bloemenstukken van Jan – de fluwelen – Bruegel schatplichtig zijn aan de lessen van zijn grootmoeder. Haar opleiding heeft Pieter de Jonge merkbaar niet gekregen.
Zakenvrouw
Na de dood van haar man Pieter Coecke, besluit Mayken zijn tekeningen uit te geven. In 1533 was Pieter Coecke immers naar Constantinopel (Istanbul) getrokken in de hoop er een afzet voor zijn tapijtontwerpen te vinden. Hij had de landschappen van de Bosporus, de zeden en gewoonten van de plaatselijke bevolking getekend. Die houtsneden verzameld onder de titel Ces Moeurs et Fachons de Faire des Turcs (de zeden en de gebruikswijzen van de Turken) was een eerste visuele documentatie van de moslimwereld door de ogen van een Noord-Europese artiest. Op het ogenblik van de reis was de Turkse sultan Suleyman in oorlog met het westen. De reis van Coecke was dus niet zonder gevaar en toch is zijn getuigenis niet vooringenomen. Hij beschrijft een Turkse militaire nederzetting, soldaten bij het gebed, een moslimbegrafenis en -begraafplaats, een besnijdenis… Pieter Coecke ziet de Turken niet als barbaren maar als een andere beschaving.
Mayken gaf deze serie niet enkel als eerbetoon aan wijlen haar man uit. Vermoedelijk speelden ook zakelijke overwegingen een rol. Rembrandt, verzamelaar als ie was, kocht een exemplaar. Er bestond een kooplustige markt voor dergelijke prenten.
Ook het architectuurtraktaat van de Italiaan Sebastiano Serlio werd door Mayken in een (ongevraagde) Nederlandse vertaling uitgegeven. Deze publicatie is het fundament van de Italianiserende bouwstijlen in deze contreien; zoals het stadhuis van Antwerpen. Hans Vredeman de Vries haalde er zijn mosterd.
Mayken Verhulst blijkt dus niet alleen een verstandige zakenvrouw maar ook een artieste die haar vak haar leven lang beoefent. Ze is een doorgeefluik tussen de middeleeuwse miniatuurkunst en de nieuwe Renaissance.
Het is een groot wonder dat een vrouw zoiets kan maken.
Bronnen â–¼
-Op de Beeck, Jan, Mayken Verhulst (1518-1599). The Turkish Manners of an Artistic Lady, Mechelen, Museum Het Zotte Kunstkabinet, 2005.
-Kathelijne Van der Stighelen – Mirjam Westen (red), Elck zijn Waerom, Vrouwelijke kunstenaars in België en Nederland, 1500-1950, Ludion, 1999.
-Leen Huet – Jan Grieten, Oude Meesteressen, Vrouwelijke kunstenaars in de Nederlanden, Van Halewijck, 1998.
-Leen Huet, Mevrouw Renaissance of het Leven en werk van stammoeder Brueghel, uitg. Antwerpen, 2019.
-Alexis Diane Slater; Jeffrey Chipps Smith, Mayken Verhulst : a professional woman painter and print publisher in the sixteenth-century Low Countries, M.A. University of Texas at Austin, 2019.
-Di Furia, Arthur J., “Towards an Understanding of Mayken Verhulst and Volcxken Diericx”, in Women Artists and Patrons in the Netherlands, 1500–1700, edited by Elizabeth A. Sutton, p. 157-177, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2019.
-King, Catherine, “Looking a Sight: Sixteenth-Century Portraits of Woman Artists,” in Zeitschrift für Kunstgeschichte, vol. 58, 1995, pp. 381-406.