In 2021 bracht de Londense afdeling van de Amerikaanse uitgeverij Simon & Schuster de memoires uit van Magda Hellinger, een Slowaakse dame van joods geloof, die tijdens de Tweede Wereldoorlog twee jaar en negen maanden Auschwitz-Birkenau overleefde. Onlangs werd het egodocument in vertaling uitgegeven bij de Nederlandse uitgeverij Mozaïek.
Het is een opmerkelijk en aangrijpend verhaal. Magda Hellinger werd tijdens de Eerste Wereldoorlog geboren in het Slowaakse Michalovce, in een gelovig joods gezin dat sterk in de lokale samenleving was verankerd. Van haar vader kreeg ze de liefde voor het zionisme mee. Ze sloot zich aan bij Ha’shomer Ha’Tzair (‘De bewaker van de jeugd’, de socialistisch-zionistische jeugdbeweging die aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog het levenslicht zag), organiseerde festiviteiten voor hanoeka, en richtte een schooltje op waar ze zélf les gaf.
Hellinger was pas 25 toen ze in maart 1942 door de fascistische Hlinka-Garde werd gearresteerd en naar Auschwitz werd gedeporteerd. Daar vond ze aansluiting bij kampcommandant Josef Kramer, SS-Aufseherin Irma Grese en kamparts Josef Mengele. Al snel klom ze op van blokoudste in de vrouwensectie van Birkenau (begin 1943) tot Lagerälteste (kampoudste) van de hele kampafdeling (mei 1944). Hellinger beschrijft hoe ze in die hoedanigheid kampbewoners materieel en mentaal kon bijstaan, voor selectie kon behoeden en soms rechtstreeks van een wisse dood kon redden. In januari 1945, nadat ze bijna drie jaar vernietigingskamp had overleefd, ging ze met duizenden anderen op dodenmars. Na een slopende voettocht werd ze in open wagons naar kamp Ravensbrück versleept, waar ze in buitenkamp Malchow door de Russen werd bevrijd. Na de oorlog migreerde ze van Tsjecho-Slowakije naar Israël, voor ze zich in 1956 definitief in Australië vestigde. Magda Hellinger overleed in 2006, op 89-jarige leeftijd.
Wordingsgeschiedenis
Voor historici zijn Hellingers herinneringen een bron – ze zijn een overblijfsel uit het verleden, hier in schriftelijke neerslag, die er niet zouden zijn geweest als de bewuste gebeurtenissen zich niet hadden voorgedaan. Meer specifiek zijn Hellingers memoires een gepubliceerde (of uitgegeven) bron, wat betekent dat het ongepolijste document (haar herinneringen zoals die aan het papier zijn toevertrouwd) door een uitgever werd voorbereid en klaargemaakt om aan een breder leespubliek te worden voorgelegd. Soms – zeker als het om bronnen met een grote historische waarde gaat – worden die uitgaven met de grootst mogelijke precisie voorbereid. Een team van deskundigen wordt dan samengesteld om de authenticiteit van het document te verifiëren, de wordingsgeschiedenis van de bron onder de loep te nemen, de oorspronkelijke tekst van de toevoegingen te onderscheiden en de beschreven gebeurtenissen te toetsen aan uitvoerig gedocumenteerde feiten en stevig gefundeerde inzichten. In een resem voetnoten wordt de lezer daarbij gewezen op de eventuele afwijkingen, fouten en onduidelijkheden, en wordt hem een gedegen, relevante literatuurlijst voorgelegd die hem de mogelijk biedt zich verder in het thema te verdiepen. In dat geval spreken we van een wetenschappelijke uitgave.
Noch de uitgave van Simon & Schuster, noch die van uitgeverij Mozaïek zijn wetenschappelijke edities. Dat is jammer, want daardoor wordt de lezer bij de beoordeling van het boek helemaal aan zijn lot overgelaten. En die beoordeling is niet zo eenvoudig. Zowel de voorflap (“met David Brewster”) als het dankwoord (“zijn schrijftalent is van doorslaggevende betekenis geweest om het manuscript onder de aandacht te brengen van uitgeverij Simon & Schuster,” p. 317) geven aan dat de basistekst werd bijgewerkt door een freelance journalist (p. 320), maar waar de stem van Magda Hellinger ophoudt en die van David Brewster begint kan uit de tekst niet worden opgemaakt. Over de wordingsgeschiedenis van het manuscript vinden we weinig informatie in het boek. Klaarblijkelijk sprak Magda Hellinger slechts zelden met haar kinderen over de oorlogsjaren. Pas toen ze de kaap van de tachtig al een tijdje had gerond, vertrouwde ze haar herinneringen toe aan het papier, waarna het manuscript door een jongeman tegen betaling werd herwerkt en uitgetypt in “een dun boekwerkje,” zoals haar dochter verklaart (p. 11). De eerste versie van Hellingers memoires werden in 2003 in Melbourne onder de titel From childhood to Auschwitz Birkenau in eigen beheer uitgegeven en besloeg niet meer dan 100 pagina’s, waarvan 69 pagina’s over haar tijd in Auschwitz-Birkenau (in de editie die hier besproken wordt zijn dat er 202 geworden; de vooroorlogse periode is ongeveer even lang: 15 pagina’s in de eerste, 18 pagina’s in de huidige uitgave).1 Eén exemplaar van deze eerste editie bevindt zich in de Lamm Jewish Library in Australië, een tweede bij de University of Southern California (Los Angeles).2
Na het overlijden van de auteur deed dochter Maya Lee naspeuringen en stootte zo op enkele interviews die haar moeder had gegeven aan het United States Holocaust Memorial Museum in Washington (daar bevindt zich vier uur beeldmateriaal op vier analoge videocassettes in kleur, die op 11 juni 1990 werden opgenomen door Linda Kuzmack; één Engels ingesproken audiocassette van anderhalf uur en 5 klankopnames uit 1987, 1989 en 1990, op audiocassettes geregistreerd).3 Bovendien, zo schrijft ze, beschikte ze over privécorrespondentie, waarmee het verhaal van haar moeder verder aangevuld kon worden. Maar daar waar die privécorrespondentie in een duidelijk onderscheiden epiloog werd opgenomen (het gaat om vijf verklaringen van diverse oorsprong, tien foto’s die dateren van voor 1945 uit een persoonlijk archief, en afdrukken van een handvol postkaarten en officiële documenten), is het niet duidelijk wat de oorspronkelijke tekst is, en welke stukken er eventueel door de dochter (of de journalist) aan werden toegevoegd.
Evenmin is het duidelijk wat Hellinger zich werkelijk herinnert, en waar die herinneringen door navorsingen in de jaren na de Tweede Wereldoorlog werden aangevuld. Dat eerst 4000 Slowaakse vrouwen en uiteindelijk twee derde van de joodse bevolking van Slowakije tot oktober 1942 naar Auschwitz zou worden gedeporteerd ten gevolge van een overeenkomst tussen de Slowaakse regering en het naziregime, kon ze bij aankomst in het kamp niet weten (p. 52). Dat meer dan 400.000 Hongaarse joden in de zomer en de herfst van 1944 zouden worden vernietigd is vandaag uitvoerig gedocumenteerd, maar was in mei ’44 slechts voor een kleine groep ingewijden bekend (p. 157). Hoe ze in 1942 op de hoogte zou kunnen zijn van de administratieve onderverdeling van het vrouwenkamp van Auschwitz (dat formeel van Ravensbrück afhing) is onduidelijk – wellicht ontleent ze die informatie aan later historisch onderzoek (p. 73).
Een ring
Op p. 198-199 vertelt ze het verhaal van een ring die medegevangene Erich Kulka haar zou hebben overhandigd. Dié zou hebben toebehoord aan het joodse verzet in Warschau, dat lucht had gekregen van haar voorbeeldig gedrag in Auschwitz-Birkenau en haar het kleinood uit dankbaarheid wilde schenken. Kort daarna, vertelt Hellinger, zou kampcommandant Kramer in een oogopslag de ring om haar vinger hebben opgemerkt en hebben gedreigd haar vinger er met een vuurwapen af te schieten. In de permanente collectie van Yad Vashem bevindt zich inderdaad een weelderig vormgegeven gouden ring met een leeuw van Juda (op de binnenzijde, dus onzichtbaar wanneer gedragen), die door de leiders van een splintergroep van het joodse verzet in Warschau in hun contacten met het Poolse verzet zou zijn gebruikt. Het Poolse exemplaar werd in 1960 door een voormalig partizaan opgespoord en kort voor eind 1978 door de eigenaar, Henryk Iwanski, aan Yad Vashem geschonken.4 Los van de vraag hoe het tweelingexemplaar van de ring (volgens plan, zo blijkt) in Auschwitz is beland (Kulka was nooit eerder in het getto van Warschau geweest), hoe het verzet in het zorgvuldig afgegrendelde getto van Warschau (dat begin mei 1943 werd geliquideerd; Hellinger was pas enkele maanden eerder blokoudste geworden en werd niet vroeger dan mei ’44 kampoudste) van haar activiteiten had gehoord en waarom ze zo onvoorzichtig was om in het kamp een opzichtige gouden ring aan haar vinger te willen schuiven, stelt zich de vraag hoe Kramer een sieraad, dat door een kleine ondergrondse organisatie in een vreemd land in het diepste geheim als herkenningsteken werd gebruikt, in 1944 als een ‘ring van saboteurs’ kon aanwijzen (in de Engelse editie klinkt het anders en scherper: “You dare to wear the ring of the uprising on your finger?”, mijn cursivering, p. 192).16 Op die manier lopen memoire, romanesk verdichtsel en historische navorsing constant in elkaar over.
Fouten en omissies
Een zorgvuldige redactie had heel wat onvolkomenheden, fouten en omissies in Hellingers memoires kunnen vermijden. Op pagina 74 vermeldt ze dat “de kampcommandant en een flink deel van het personeel” van Auschwitz eerder in KL Ravensbrück tewerkgesteld waren. Die kampcommandant was in maart 1942 Rudolf Höss, en hoewel hij voor zijn aanstelling tot hoofd van de kampen in Auschwitz in Dachau (1934-1938) en Sachsenhausen (1938-1940) had gewerkt, had hij nooit eerder een functie in Ravensbrück bekleed.5 Mocht ze met ‘de kampcommandant’ Josef Kramer bedoelen (die vanaf mei 1944 commandant van Auschwitz-Birkenau was), dan strookt dit evenmin met de feiten: Kramer had weliswaar in Esterwegen, Sachsenhausen, Mauthausen, Dachau en Natzweiler gewerkt, maar zette voor zover bekend nooit een voet in Ravensbrück (Sarah Helm vermeldt hem in haar monumentale studie over het kamp slechts één keer, als commandant van Bergen-Belsen, wanneer hij in 1945 weigert een konvooi gevangenen uit Ravensbrück op te nemen).6
Dat ‘een flink deel van het personeel’ dat in maart 1942 in Auschwitz was tewerkgesteld uit Ravensbrück was overgeplaatst lijkt evenmin te kloppen. De Duitse geschiedvorser Ernst Klee bracht in zijn encyclopedische monografie Auschwitz. Täter, Gehilfen, Opfer und was aus ihnen wurde 4.043 beknopte biografieën van aan Auschwitz gerelateerde personen samen; 3.261 van hen waren in de sfeer van het daderschap te situeren. Slechts 47 levensverhalen konden aan Ravensbrück worden gelinkt, waarvan twee onrechtstreeks (SS-Obergruppenführer August Frank en de echtgenote van Rudolf Höss, die haar hebben en houden met vier vrachtwagens van Auschwitz naar Ravensbrück liet overbrengen); 13 verhalen zijn biografische schetsen van gevangenen. Zeven daders waren eerst actief in Auschwitz en werden pas later naar Ravensbrück overgeplaatst, 18 daders gingen in Auschwitz aan het werk nà Hellingers aankomst, en van drie daders kon de startdatum niet worden vastgesteld. Dat betekent dat slechts 4 (Therese Brandl, Johanna Langefeld, Herta Stiwitz en Elisabeth Volkenrath) van de 3.261 daders (0,12 %) die in maart 1942 in Auschwitz-Birkenau waren tewerkgesteld en door Klee werden opgespoord, aantoonbaar uit Ravensbrück waren overgeplaatst.
Hellinger situeert haar ontmoeting met de beruchte SS-Aufseherin Irma Grese in juli 1942 (p. 69-71; in haar interview voor het USHMM heeft ze het over augustus-september)7; in werkelijkheid arriveerde Grese pas in maart 1943 in het kamp.8 Anderzijds lijkt Hellinger geen herinnering te hebben aan het bezoek van Reichsführer-SS Heinrich Himmler aan het kampencomplex van Auschwitz (ook aan het Stammlager, inclusief de keukens en het vrouwenkamp, zoals kampcommandant Höss zich na de oorlog herinnerde)9 op 17 en 18 juli 1942 (een bezoek dat volgens Auschwitz-gevangene Rudolf Vrba al een week eerder via zijn blokoudste was aangekondigd en in het kamp heel wat ophef veroorzaakte).10
Hellinger schrijft dat ze ‘in september 1943’ (ze vermeldt niet precies wanneer) terugkeerde naar Birkenau, nadat Schutzhaftlagerführer Hans Aumeier haar zeven dagen eerder het leven had gespaard (pp. 123-129); maar Aumeier was midden augustus 1943 al uit zijn functies ontheven om te worden overgeplaatst naar Reval (Tallinn), waar hij commandant werd van KL Vaivara, nadat hij eerder vleugellam was gemaakt door een interne procedure wegens corruptie.11 In tegenstelling tot wat in het boek wordt beweerd, bereikte Wilhelm Boger (in de Nederlandse uitgave fout gespeld als Wilhelm ‘Borger’, p. 222; de Engelse editie geeft zijn naam correct weer, p. 214) nooit de graad van SS-Hauptsturmführer, maar enkel die van SS-Oberscharführer. De verwarring is mogelijks te wijten aan de Engelse versie van Wikipedia, die als hoogste dienstgraad (zij het zonder bronvermelding) SS-Hauptsturmführer aangeeft; de uitvoeriger Duitse versie van Wikipedia vermeldt deze hoge dienstgraad niet.12 De Standort- und Kommandanturbefehle van Auschwitz bevatten voor Boger geen verwijzingen naar de graad van Hauptsturmführer (enkel twee naar SS-Oberscharführer).13 Ook Ernst Klee kon enkel de graad van Oberscharführer terugvinden, en dat is ook de graad die wordt aangegeven in de biografische schetsen bij de Sterbebücher van Auschwitz, die in 1995 door het staatsmuseum van Auschwitz werden uitgegeven.14
De SS in Birkenau beschikte begin oktober 1944, toen het joodse Sonderkommando (op pagina 220 en 233 fout gespeld als Sondernkommando; de Engelse editie spelt de Duitse term wel correct, p. 212 en 226) crematorium IV onklaar maakte, niet over drie vernietigingsinstallaties, maar over vier (omdat Bunker II, het zogenaamde ‘witte huis’, in mei/juni 1944 terug in gebruik was genomen voor de vergassing van de Hongaarse transporten en functioneerde tot november van dat jaar).15 De data van die Hongaarse transporten werden in de Nederlandse editie fout overgenomen – “I worked alongside Zippy doing this work (…) over the winter of 1943-1944” wordt in het Nederlands “een tijdlang, in de winter van 1942 en 1943, werkte ik zij aan zij met Zippy”; en wat verder op diezelfde pagina’s wordt “in spring 1944, my relative peace was broken” in het Nederlands “in het voorjaar van 1943 kwam er een einde aan die relatieve rust” (p. 137 van de Engelse en p. 144 van de Nederlandse editie, mijn cursiveringen).
Op p. 22-23 beschrijft Hellinger hoe ze in mei 1944 Lagerälteste van Bauabschnitt IIc (B-IIc) werd, een deel van het kamp waar zich een dertigtal barakken bevond. “Elke barak was groot genoeg om dertig paarden comfortabel te huisvesten,” zegt ze in de Nederlandse editie (een wel zeer vrije vertaling van het Engelse ‘Each barack could have been used to stable around forty horses’, p. 15, mijn cursivering). Noch de Engelse, noch de Nederlandse editie doen recht aan de gedegen studie die door het Auschwitz museum werd gepubliceerd (en al meermaals op punt werd gesteld), waarin wordt verwezen naar de uitvoering van een ontwerp dat midden augustus 1942 voor Birkenau werd uitgetekend: “De kampen BIIb, BIIc, BIId, en BIIe telden elk 32 bewonersbarakken. Kamp BIIa had er 16, van het type ‘paardenstalbarakken’ OKH-type 260/9. Elk van die constructies was voorzien voor 52 paarden. De kampautoriteiten wilden er meer dan 400 gevangenen in onderbrengen” (mijn cursivering). Het zijn onvolkomenheden die niet zozeer de essentie van het verhaal raken, maar die een oplettende redactie opgemerkt en gekaderd had moeten hebben.
Hagiografisch
De gevangenen die in Auschwitz als kapo, blokoudste, kampoudste of hoofd van een arbeiderscommando bijzondere functies bekleedden – ongewenst, al was het maar omdat geen van de gevangenen erom had verzocht daar te zijn – kregen weliswaar zekere privileges, maar namen daarmee meteen ook bijzonder grote risico’s. Kampoudsten zoals Hellinger waren, in de woorden van Nikolaus Wachsmann, “de belangrijkste verbindingsschakel tussen onderdrukker en onderdrukte,”17 en het viel beslist niet mee om in de moordende machinerie van een vernietigingskamp enige waardigheid en menselijkheid te behouden. Dat Hellinger haar functies met tegenzin aanvaardde, maar (uitsluitend) ten goede aanwendde, wordt in de memoire zeer sterk in de verf gezet. Het boek is een aanéénrijging van goede daden die bijwijlen hagiografisch aandoet: Hellinger zorgde voor de radelozen (p. 62), spaarde zich het eten uit de mond voor anderen (p. 68), “vloog op gevangenen die in een greppel waren gevallen af om ze te helpen” (p. 77), behoedde op risico van eigen leven verzwakte vrouwen voor de dood (p. 99), ‘organiseerde’ voedsel, make-up en medicijnen voor medegevangenen (p. 137-138 en 190-191) en een viool voor een orkestje (p. 119), smokkelde briefjes van en naar de deelkampen (p. 174), verbeterde de hygiëne in de blokken (p. 105) en vrijwaarde het kamp van een roodvonkepidemie (p. 176). Het is een kleine greep uit een ellenlange lijst. Ze werd ervoor bedankt (p. 62), op handen gedragen (p. 137) en geknuffeld (p. 142). “Dit was mijn leven als Blockälteste,” betoogde ze. “Zoeken naar manieren om de leefomstandigheden een klein beetje te verbeteren” (p. 134).
Tijdens de selecties “was [ze] aanwezig”; ze “moest (…) naast de SS’er staan die de selectie deed en lijdzaam toezien hoe hij jonge vrouwen (…) afzonderde en naar de zijkant dirigeerde” (p. 98 en 192). Waarschijnlijk had de SS haar echter niet gerekruteerd om alleen maar ‘aanwezig te zijn’ en ‘naast de SS’er te staan’ en toe te kijken. Sinds mei ’44 droeg ze een armband met ‘LA’ (Lagerälteste) op de mouw, en had ze een stok bij zich. “Niet om mee te slaan, maar om wat meer gezag uit te stralen” (p. 159). Na de oorlog werd ze er door overlevenden meermaals van beschuldigd fysiek geweld te hebben gebruikt. Dat de ongelukkigen niet inzagen dat zij de orde moest bewaren (“als ik dat niet doe wordt het een puinhoop. En als het een puinhoop wordt, duikt de SS op en begint mensen dood te schieten. Orde houdt hen op afstand,” p. 159) kon ze absoluut niet begrijpen.
Voorzichtigheid
Veel van de beschreven goede daden kunnen niet (meer) geverifieerd of met documenten gestaafd worden. Ze komen niet voor in de getuigenissen van vooraanstaande verzetslieden of in de verslagen van grote naoorlogse processen. De lezer doet er wellicht goed aan ze, volgens het adagium ‘testis unus, testis nullus’ (één getuige, geen getuige) met de grootste voorzichtigheid te benaderen. Dit geldt evenzeer voor de invloed die Hellinger zou hebben uitgeoefend op de kampcommandant, enkele kampartsen en een paar van de meest gevreesde vrouwelijke bewakers. De toon die ze volgens haar memoires als joodse gevangene aansloeg ten aanzien van nazifunctionarissen (“Schaam je” en “Ik daag je uit (…). Sla me dan. Ik weet dat je graag bloed ziet” tegen Irma Grese, p. 171; “U hebt hier helemaal niks te zoeken,” tijdens een selectie tegen dr. Fritz Klein, p. 152; of “‘Was geht hier vor? Lass sie los!,‘ schreeuwde ik,” tegen Elisabeth Hasse, p. 185), die zich vaak een god in hun territorium waanden en het dikwijls niet eens toestonden dat gevangenen hen zonder toestemming aanspraken, alsmede het resultaat dat ze naar eigen zeggen met haar tussenkomsten boekte (bijvoorbeeld: “[v]anaf dat moment was Danz minder wreed en deelde ze geen zweepslagen meer uit. Niet waar ik bij was, in elk geval,” p. 254), wijkt sterk af van talloze getuigenissen die daarover bestaan [de voorbeelden van extreme brutaliteit bij het geringste ‘vergrijp’ zijn legio: volgens getuigen sloeg en schopte Grese een moeder tot bloedens toe, omdat ze met haar dochter had gepraat in een nabijgelegen afdeling; ze gaf uitdrukkelijk bevel om ook de zwaar zieken op appel te roepen, zelfs als ze daarbij overleden (getuige Ilona Stein, 26/9/1945); ze stuurde haar hond op een gevangene af omdat die naar haar mening niet hard genoeg werkte; in Belsen verdronk ze een vrouw die water uit een cisterne putte (getuige Hanka Rozenwayg, 27/9/1945); ze sloeg vrouwen bewusteloos met een rubberen stok, ‘omdat ze niet stilstonden tijdens het appel, of voor andere triviale zaken’ (verklaring Gitla Dunkleman, 3/10/1945); ‘ze selecteerde zwakkere vrouwen en stuurde ze naar de gaskamers’ (geschreven verklaring van Zlata Kaufmann, 4/10/1945)]18 en Hellingers quasi-suïcidale altruïsme staat haaks op overlevingsmechanismen die blijken uit de getuigenissen van andere kampingezetenen.
Zo ontstaat het beeld van een joodse gevangene die zich relatief vrij in het concentratie- en vernietigingskamp kon bewegen, Auschwitz-Birkenau kon verlaten in vrijwel dezelfde fysieke en mentale toestand waarin ze het kamp twee jaar en negen maanden eerder had betreden [hoofdstuk 12, dat de hele tweede helft van 1944 beslaat, en het begin van hoofdstuk 13 (pp. 233-239), waarin de dodenmarsen worden beschreven, bevatten nauwelijks of geen aanwijzingen van enige afgenomen fysieke of mentale kracht], SS-bewakers meermaals ongestraft op scherpe toon kon tegenspreken en door haar branie duizenden gevangenen aan de moordmachine van de holocaust kon onttrekken. Ongetwijfeld is het de opvatting van meer dan één historicus dat dit atypische beeld niet optimaal samenvalt met wat Auschwitz-Birkenau ooit is geweest.
Boek: De nazi’s kenden me bij naam
Noten ▼
2 – https://www.worldcat.org/title/from-childhood-to-auschwitz-birkenau/oclc/241598280&referer=brief_results; een kopie werd aangevraagd, maar kon om auteursrechtelijke redenen niet worden overgemaakt (zie elektronische correspondentie 2/8/2022 en 4/8/2022, privé-archief auteur).
3 – “Magda Hellinger,” Holocaust Encyclopedia, USHMM, https://encyclopedia.ushmm.org/content/en/id-card/magda-hellinger
4 – “A ring used for identification between members of the ZZW ‘Jewish military union’ in the Warsaw ghetto and members of the Polish underground who helped them from outside the ghetto walls,” zie: https://www.yadvashem.org/artifacts/museum/ring.html; de authenticiteit van het verhaal wordt al een tijd betwist, zie: Libionka, Dariusz en Weinbaum, Laurence, “A legendary commander.” Ha’aretz (online versie), 22 juni 2007, https://www.haaretz.com/2007-06-22/ty-article/a-legendary-commander/0000017f-f8c8-d318-afff-fbeb63d80000 (laatst geraadpleegd 1 augustus 2022).
5 – Klee, Ernst. Auschwitz. Täter, Gehilfen, Opfer und was aus ihnen wurde. Frankfurt/Main: Fischer Verlag, 2013, 506 p. (hier pp. 182-183); zie ook de biografische schets van Höss in: Harding, Thomas. Hanns and Rudolf. The German Jew and the hunt for the Kommandant of Auschwitz. Londen: Windmill Books, 2013, 358 p.; zie ook het getuigenis van Höss in: Broszat, Martin, ed. Kommandant in Auschwitz. Autobiographische Aufzeichnungen des Rudolf Höss. München: Deutscher Taschenbuch Verlag, 2008, 288 p. (vooral pp. 80-133).
6 – Helm, Sarah. Ravensbrück. Geschiedenis van het concentratiekamp voor vrouwen. Amsterdam: Ambo/Anthos, 2015, 800 p. (hier p. 601); gegevens over Kramer ontleend aan Klee, op. cit., 233-234.
7 – “Oral history interview with Magda Blau,” https://collections.ushmm.org/search/catalog/irn504535 (deel 3, op 50” van het begin).
8 – Bevestigd in Klee, op. cit., p. 150; Grese geeft in de verklaring die ze tijdens het Belsenproces aflegde zélf maart 1943 aan (“In March 1943 I was sent to Birkenau near Auschwitz”), zie: Statement of SS Kommandoführerin Irma Grese, “Transcripts of the official shorthand notes of ‘The trial of Josef Kramer and forty four others’.” http://www.bergenbelsen.co.uk/pages/trialtranscript/Trial_Day_017.html#Day017_Grese2 (laatst geraadpleegd 4 augustus 2022); zie ook: Müller, J.M. Angeklagte Nr. 9. Die ‚Hyäne von Auschwitz‘ im Kreuzverhor. Das Protokoll eines Kriegsverbrecher-Prozesses. Norderstedt: Books on Demand, s.d., hier p. 6-7 en de kopie van haar verklaring onder eed (“Im März 1943 würde ich nach Berkenau [sic] bei Auschwitz versetzt“), p. 86.
9 – Broszat, Martin, ed. Kommandant in Auschwitz. Autobiographische Aufzeichnungen des Rudolf Höss. München: Deutscher Taschenbuch Verlag, 2008, 288 p. (hier pp. 277-278).
10 – Vrba, Rudolf. Je me suis évadé d’Auschwitz. Parijs: Editions Ramsay, 1988, 399 p. (hier pp. 8-20).
11 – Klee, op. cit., 23-24; volgens het ‘Standortbefehl Auschwitz’ van 18 augustus 1943 werd hij op die dag al opgevolgd door Heinrich Schwarz, zie Klee, op. cit., 370-371.
12 – “Wilhelm Boger” https://en.wikipedia.org/wiki/Wilhelm_Boger (laatst geraadpleegd 1/8/2022) en “Wilhelm Boger,” https://de.wikipedia.org/wiki/Wilhelm_Boger (laatst geraadpleegd 7/8/2022);
13 – Frei, Norbert e.a., eds. „Standort- und Kommandanturbefehle des Konzentrationslager Auschwitz, 1940-1945.“ Institut für Zeitgeschichte, Darstellungen und Quellen zur Geschichte von Auschwitz. München: Saur (De Gruyter), 2000, 604 p. (hier p. 277 en 325).
14 – Klee, op. cit., p. 56-57; Sterbebücher von Auschwitz. Fragmente, Staatliche Museum Auschwitz-Birkenau, ed. München: Saur, 1995, 214 p. (hier p. 28 voetnoten 8 en 9, p. 109 en de ‚Täterbiographie‘ van Aleksandr Lasik op p. 269-270).
15 – Forges, Jean-François en Biscarat, Pierre-Jérôme. Guide historique d’Auschwitz. Parijs: Editions Autrement, 2011, 288 p. (hier pp. 114-115); zie ook: Müller, Filip. Trois ans dans une chambre à gaz d’Auschwitz. Parijs: Pygmalion/Gérard Watelet, 1995, 242 p.; zie ook getuigenis Szlama Dragon, “Met de transporten kwamen echter meer Hongaarse joden toe, zodat Bunker nummer 2 opnieuw in gebruik werd genomen,” in: Piper, Franciszek. Die Zahl der Opfer von Auschwitz. Aufgrund der Quellen und der Erträge der Forschung 1945 bis 1990. Auschwitz: Verlag Staatliches Museum in Oswiecim, 1993, 248 p. (citaat p. 212).
16 – Czech, Danuta. “La génèse du camp, sa construction et son agrandissement.” In: Danuta Czech, ed. Auschwitz. Camp de concentration et d’extermination. Auschwitz: Musée d’Auschwitz-Birkenau à Oswiecim, 1994, 366 p. (pp. 20-39, citaat p. 34); zie ook: Van Pelt, Robert-Jan en Dwork, Deborah. Auschwitz. Von 1270 bis heute. Zürich en München: Pendo Verlag AG, 2000, 469 p. (hier p. 301).
17 – Wachsmann, Nikolaus. KL. Een geschiedenis van de naziconcentratiekampen. Amsterdam en Antwerpen: De bezige bij, 2015, 1163 p. (hier p. 177).
18 – “Transcripts of the official shorthand notes of ‘The trial of Josef Kramer and forty four others’.” http://www.bergenbelsen.co.uk/pages/TrialTranscript/Trial_Contents.html (laatst geraadpleegd 2/8/2022).