Het is bijna cliché: stukjes over de historische Mohammed beginnen met een verwijzing naar de negentiende-eeuwse Franse geleerde Ernest Renan, die ooit schreef dat de islam was ontstaan en gegroeid “in het volle licht der geschiedenis”. Hij vergiste zich. Hij zag over het hoofd dat de bronnen over het optreden van de profeet Mohammed zijn geschreven door mensen die niet langer waren geïnteresseerd in de opvattingen van de persoon over wie ze schreven, maar in de op hem teruggrijpende religie.
Dat is niet hetzelfde, zoals een vergelijking met het christendom leert. Jezus en Mohammed meenden allebei dat ze leefden in een Eindtijd, en zoals u weet is die nog altijd niet aangebroken. Ook al was de Eindtijd voor de betrokkenen de kern van de zaak, voor de gelovigen ligt dat anders. Het christendom is daarom het geloof in Jezus maar niet het geloof van Jezus. Evenzo geloven moslims andere dingen dan hun profeet. De geloofsinhoud is veranderd en dat proces van verandering loopt door tot op de dag van vandaag: de gelovigen leven in een veranderende wereld en zoeken in de gevarieerde traditie van hun godsdienst naar bruikbare elementen.
De historische godsdienstvernieuwer, die leefde in een samenleving die niet langer bestaat, verdwijnt daardoor uit het zicht en een daarop geënte, met legenden omklede figuur is een bron van inspiratie. Het is niet anders dan, pakweg, Gandhi. Zoals Salman Rushdie het verwoordde:
“He has become abstract, ahistorical, postmodern, no longer a man in and of his time but a freeloading concept, a part of the available stock of cultural symbols, an image that can be borrowed, used, distorted, reinvented to fit many different purposes.”
Zo gaat dat met historische figuren. Als historicus kan ik dat betreuren, maar het is zoals het is. Het verleden is enerzijds te anders om nog vanuit zichzelf relevant te kunnen zijn en anderzijds onbekend genoeg om een grote interpretatievrijheid mogelijk te maken, zodat er onder alle omstandigheden relevantie aan valt toe te schrijven. “Een valse relevantie”, knort de historicus dan, om toe te voegen “maar gelovigen hebben de vrijheid hun eigen geloof te vormen.”
Dat laat onverlet dat de vraag naar het ontstaan van een wereldgodsdienst gesteld kan worden. De puzzel is leuk. Leerzaam zelfs. Terwijl er over de historische Jezus echter hele bibliotheken vol zijn geschreven, is de historische Mohammed onderbelicht gebleven. Voor een deel komt het doordat westerse geleerden lange tijd dus meenden dat de islam was ontstaan en gegroeid in het volle licht der geschiedenis. Een beroemde biografie, die van Maxime Rodinson, is niets anders dan een gerationaliseerde navertelling van de islamitische verhalen over het leven van Mohammed: ruwweg de biografie die Ibn Ishaq rond 760 schreef, de Sirat Rasul Allah ofwel Het leven van Gods profeet. Zoals te verwachten ontbreekt in deze belangrijke bron de Eindtijdurgentie die in de Koran zo opvallend aanwezig is. Veel van Ibn Ishaqs anekdotes lijken ook te zijn bedoeld om onbegrepen Koranpassages te interpreteren. Kortom: Ibn Ishaq is niet zomaar een biograaf en voor een twintigste-eeuwse historicus was Rodinson wel erg naïef.
Het ontstaan van de islam zal anders bestudeerd moeten worden. Met ongebruikelijke hypothesen bijvoorbeeld.
- Wat als de Koran ouder is dan de islam? (Deze gedachte is minder onzinnig dan ze lijkt, lees maar.)
- Wat als de Koran helemaal niet in het Arabisch is geschreven maar in het Aramees dat ooit in Syrië werd gesproken? (De klinkers werden in het Arabische alfabet immers niet genoteerd en er zijn nog wat andere problemen.)
- Wat als Mohammed überhaupt niet heeft bestaan maar is verzonnen toen monofysitische christenen hun eigen teksten niet langer begrepen?
Voor het goede begrip: deze drie vragen zijn alle drie excessief – de Koran stamt wel degelijk van Mohammed en is geschreven in het Arabisch – maar ze mogen worden gesteld, ja moeten worden gesteld omdat we anders à la Rodinson het verhaal van Ibn Ishaq rationaliseren.
In een recent stuk op website De Nieuwe Moskee wijst wetenschapsjournalist Marcel Hulspas erop dat de academici die zich met de islam bezighouden niets hebben gedaan om onze onwetendheid over het ontstaan van de islam te repareren. Dat is een understatement, ingegeven door het eenvoudige feit dat wetenschapsjournalisten – zelfs de doorgaans uitgesproken Hulspas – afhankelijk zijn van wetenschappers en daarom op hun woorden passen. De echte kritiek wordt geformuleerd door bijvoorbeeld de anonieme blogger die erop wees dat zelfs de onderzoekers die het probleem met Ibn Ishaq/Rodinson onderkennen, er een puinhoop van maken: deze revisionisten zijn slecht geïnformeerd en politiek vooringenomen en kunnen dat blijven omdat het catastrofale systeem van onderzoeksscholen hun dwaling oncorrigeerbaar maakt. De structuur van de wetenschap blokkeert een oplossing. Scherp geformuleerd: een wetenschap die belangrijke vragen uit de weg gaat of politiseert, en zelfcorrectie bemoeilijkt, heeft ronduit gefaald.
Hulspas herkende dat er een vraag lag die om een antwoord schreeuwde. Als gelovigen (of islamcritici) aan Mohammed relevantie willen toeschrijven, hebben ze een biografie nodig die noch onkritisch noch geforceerd revisionistisch is. Daarom heeft Hulspas die geschreven: Mohammed en het ontstaan van de islam. Vanavond wordt die om half acht gepresenteerd in Boekhandel Van Rossum aan de Amsterdamse Beethovenstraat. Tegelijk wordt het prachtige boek van Pieter van der Horst over het jodendom op het Arabische Schiereiland, waarover ik al eerder schreef, ten doop gehouden.
In legde inmiddels de aard van de problematiek rond de historische Mohammed uit: onze voornaamste bron, Het leven van Gods profeet door Ibn Ishaq, is niet echt meer geïnteresseerd in Mohammeds Eindtijdverwachting, en hedendaagse gelovigen zijn in feite ook niet werkelijk geïnteresseerd in de eigenlijke ideeën van de Profeet. Die vormt een bron van inspiratie, zeker, maar om in elke cultuur en in elke tijd inspirerend te zijn, moet Mohammed voortdurend van betekenis veranderen. Elke gelovige legt eigen accenten.
Dat mag. Geloof en wetenschap zijn twee denkwijzen en de gelovige mag die gescheiden houden. De vraag naar de historische Mohammed, de apocalyptische ziener en de “koning van de Hidjaz”, mag echter óók worden gesteld. Het gros der gelovigen mag deze kwestie dan negeren, het ontstaan van een wereldreligie is belangrijk en te lang genegeerd. Alleen al om de zaak in beweging te krijgen, is het goed dat Hulspas’ Mohammed en het ontstaan van de islam er nu is. Meer dan dat: het is een goed boek, beter dan bijvoorbeeld de twee boeken die Hans Jansen ooit aan het onderwerp wijdde. Hulspas graaft dieper dan Jansen en onthoudt zich bovendien van gratuit commentaar op de PvdA. Dat maakt zijn boek in elk geval een stuk leesbaarder en ik sluit zelfs niet uit dat Hulspas de historische waarheid meer benadert dan zijn voorganger.
In feite begint Hulspas’ boek – Nederlandse lezers hebben geluk – waar Van der Horsts tegelijkertijd verschenen Het joodse koninkrijk van Himyar en de christelijke martelaars van Nadjrân ophoudt: op het Arabische Schiereiland, in de zesde eeuw. Het monotheïsme was overal in opkomst. Niet alleen in het machtige Byzantijnse Rijk en de lokale grootmacht Ethiopië, maar ook in Perzië en in het joodse Himyar. Verschillende stammen langs de oude Wierookroute waren overgegaan tot het jodendom. In Mekka probeerde de religieuze beweging die al-Hums heette de cultus rond de Kaäba te zuiveren. Daar mocht maar één God worden vereerd.
In het eerste deel van zijn boek biedt Hulspas een gedetailleerde beschrijving van het conflict tussen de Byzantijnse en Perzische grootmachten. Het is pittig, maar het is noodzakelijk om te begrijpen waarom iedereen in die tijd meende dat het Einde der Tijden was aangebroken. De verwoestingen waren immens en iedereen begreep dat minimaal één van de aloude wereldrijken ten onder zou gaan. De Arabieren, die handel dreven met zowel Byzantium als Perzië en die dienst deden in allebei de strijdende legers, wisten ervan en stelden vragen. Er was een joodse profeet geweest, Mozes; er was een christelijke profeet geweest, Jezus; er waren Perzische profeten geweest, Zarathustra en Mani; waarom was er geen Arabische monotheïstische profeet?
Mohammed zou de vacature vervullen. Voortbouwend op de ideeën van de Hums-beweging – althans, zo ziet Hulspas het en hij brengt hiermee iets nieuws – eiste de profeet een verdere zuivering van de heilige ruimte rond de Kaäba waar het, anders dan veel moderne moslims denken, niet vol stond met gedenktekens voor de oude Arabische goden. Die werden nog wel vereerd (in het nabijgelegen Ta’if bijvoorbeeld) maar het monotheïsme was al heel populair, zeker in Mekka. Door de profeet in deze traditie te plaatsen, plaatst Hulspas Mohammed erg goed in zijn eigen tijd.
“Een dergelijk scenario klinkt een stuk saaier maar ook realistischer dan het onwaarschijnlijke (maar, toegegeven, wel fraaie) beeld van de Profeet die Mekka binnentrok en daar simpelweg door met zijn staf te wijzen honderden tot dan toe vurig aanbeden afgodsbeelden, deed verpulveren.”
Mekka luisterde niet naar de profeet. En dat terwijl het zo duidelijk was dat God op het punt stond de wereld te verdelgen en degenen zou straffen die niet strikt-monotheïstisch waren. Mohammeds volgelingen verlieten de stad: naar Ethiopië en naar Medina, waar de profeet zich uiteindelijk voegde bij de diverse monotheïstische groepen die daar al waren – zijn eigen volgelingen, zijn bondgenoten, joden, wat christenen, een enkele Pers. Mohammed moet ontgoocheld zijn geweest, maar een op zich niet belangrijk conflict leidde tot vernieuwd inzicht: toen enkele van zijn volgelingen een Mekkaan doodden en Mohammed hen in bescherming had genomen, was een conflict met zijn vaderstad onvermijdelijk geworden. En toen ineens begreep hij wat er aan de hand was:
“Dat verdelgen van de Mekkanen zou niet gebeuren door middel van vuur, een storm, of een geweldige schreeuw, maar dankzij de Profeet en zijn strijders. Hij was vanaf dat moment Gods wrekende instrument. Ziedaar een cruciale ommezwaai in Mohammeds visie op de toekomst. God zou de stad niet persoonlijk straffen. Nee, Hij zou Mohammed de overwinning schenken en aan hem de stad en de Kaäba in handen geven.”
Een reeks kleine en grote conflicten volgde, tot Mohammed Mekka kon dwingen de door hem voorgestane aanpassingen door te geven. Dit deel van Hulspas’ boek bestaat vooral uit een kritische analyse van wat we zoal weten over de diverse veldtochten. Dat levert soms leuke inzichten op, zoals dat het Verdrag van Hudaibiya niet heeft bestaan en een mislukte operatie moet verdoezelen.
Ik vond vooral interessant te ontdekken hoe de conflicten die na Mohammeds dood zouden uitbreken tussen zijn aanhangers, in feite al tijdens zijn leven een rol speelden. Er is wel eens geopperd dat anekdotes die duiden op interne spanningen onder Mohammeds volgelingen in feite terugprojecties zijn van de latere conflicten (zoals het evangelie van Johannes een spanning met Petrus’ volgelingen documenteert) maar Hulspas overtuigde me dat deze anekdotes betrouwbaar waren. De later conflicten waren voortzettingen van onenigheden die Mohammed niet heeft weten te sussen. Het maakt de profeet alleen maar menselijker.
Misschiens en waarschijnlijks
Ik heb het al gezegd: Hulspas stelt een vraag die menig wetenschapper heeft laten liggen, schrijft een beter boek dan het tweeluik van Hans Jansen en bedt de profeet in een langere traditie in. Dat is wat saaier maar ook realistischer dan het onwaarschijnlijke beeld van een vernieuwer die met werkelijk alles breekt. Niemand kan een totale vernieuwer zijn, iedereen is een kind van zijn tijd, ook Mohammed.
Dus ja, u zult geen spijt krijgen van uw lectuur. Hulspas schrijft goed en beledigt u niet met simplisme. Zijn eerste hoofdstukken zijn taai want hij weet dat u dat aankunt. Hij schuwt de wellichts, misschiens en waarschijnlijks niet: u bent heel goed in staat met hem mee te denken. Ook maakt hij u meer dan eens deelgenoot van de wijze waarop geschiedwetenschappers hun bronnen evalueren:
“Dat is interessant, zo’n voorspelling die nooit uitkwam, want dat zou erop kunnen duiden dat aan de basis van dit verhaal een authentieke herinnering ten grondslag ligt, en dat het geen volledig verzonnen vertelling is.”
Vakwerk. Zó toon je hoe een bron moet worden onderzocht. Ondanks mijn sympathie voor Hulspas’ boek moet echter worden gezegd dat het de definitieve antwoorden niet geeft. Zeker, Hulspas plaatst Mohammed in zijn tijd en religieuze context, maar er zijn vermoedelijk meer interpretaties denkbaar. We hebben weinig mogelijkheden om in het door Ibn Ishaq verzamelde materiaal een onderscheid aan te brengen tussen wat betrouwbaar is en wat niet. De Koran en het “Document van Medina” bieden enige steun, maar het is niet voldoende. In feite verkeert het onderzoek naar de historische Mohammed in de impasse waarin het Jezusonderzoek zich rond 1900 bevond: de ene geleerde draaide het materiaal naar links en schiep deze religieuze vernieuwer, de andere geleerde draaide hetzelfde materiaal naar rechts en schiep een andere religieuze vernieuwer.
In het Jezusonderzoek trok Albert Schweitzer toen de op dat moment enig-denkbare conclusie:
“We weten alleen dat Jezus geloofde dat het Einde der Tijden nabij was en dat hij is gekruisigd, al het andere is onkenbaar”
En omdat Schweitzer gelovig was, richtte hij zich op de tropengeneeskunde. Het Jezusonderzoek werd pas hernomen toen de Dode Zee-rollen erbij waren gekomen. Het Mohammedonderzoek zit ruwweg op hetzelfde punt:
“We weten alleen dat Mohammed geloofde dat het Einde der Tijden nabij was en dat hij een machtige staat stichtte, al het andere is onkenbaar”.
Een moderne moslim zal dat aanvaarden en verder gaan met zijn gewone dingen: zijn gebeden, zijn aalmoezen, de ramadan, zijn geloofsbelijdenis en wie weet een pelgrimage naar Mekka. Hulspas’ wens dat er een discussie over de profeet zal komen, zal wel een wens blijven: de gelovige trekt zijn eigen plan, historische Mohammed of niet.
Ik zou Hulspas’ boek echter tekort doen als ik eindigde met deze constatering van een impasse. Zeker, de geboden reconstructie is zo hypothetisch als we mogen verwachten bij iemand die aan de marge van de antieke wereld leefde en die is beschreven in bronnen van een slordige eeuw later, maar we kunnen wel kijken of Hulspas’ reconstructie intern consistent is. Als we niet de luxe hebben ons te bedienen van de correspondentietheorie van de waarheid, kunnen we kijken naar de coherentietheorie. Het is immers oudheidkunde.
Hulspas blijkt dan consequent een scheermes te gebruiken om echt en onecht te scheiden. Hij gaat er – met goede argumenten! – van uit dat de reiniging van het terrein rond de Kaäba in Mekka door de Hums-beweging een historisch feit is en dat Mohammed in de toen ingezette monotheïserende traditie staat. Dat standpunt stelt Hulspas in staat in het bronnenmateriaal duidelijke selecties aan te brengen. Zo vertelt Ibn Ishaq vier verhalen over de wijze waarop Mohammed de Kaäba zuiverde: een simpele anekdote over de aanvaarding van een sleutel en het breken van een houten duif, een wonderverhaal over omvallende afgodenbeelden, een vertelling over een bevel deze beelden kapot te slaan en een anekdote over het verwijderen van heidense afbeeldingen. Hulspas’ gebruikt zijn reconstructie van de Hums-hervormingen als selectiecriterium om enkele van deze verhalen terzijde te schuiven en heeft nog een aanvullend argument:
“De leden van al-Hums hadden andere goden immers al vele jaren daarvoor “verbannen” tot buiten de stad. En ook de Koran vermeldt dergelijke beelden nergens, terwijl die voor God toch een enorme Steen des Aanstoots zouden zijn geweest.”
Ik kan iets over het hoofd zien, maar mij lijkt het onberispelijk en ik acht het denkbaar dat “het criterium van de Hums” voor de bestudering van Mohammed zoiets kan worden als “het criterium van de joodse context” voor het Jezusonderzoek. Als er één zwak punt is dat ik in Hulspas’ boek moet aanwijzen, dan zou het zijn dat hij dit criterium, dat enkele keren terugkeert, niet wat explicieter als zodanig presenteert. Dat zou de lezer iets meer begrip hebben gegeven van de eigenlijke puzzel.
Dat gezegd zijnde: Hulspas’ biografie van de profeet is een fijn boek. Hier is geen revisionist aan het woord die zonder kennis van zaken probeert de islam van zijn historische wortels te beroven, dit is geen Hans Jansen die een hekel heeft aan de islam en dit is geen traditionalist die de islamitische traditie voor zoete koek slikt. Hulspas biedt een denkbare reconstructie van Mohammeds optreden, intern consistent en geplaatst in een historische context. Er zijn alternatieven denkbaar. Over Hulspas’ reconstructie van de ideeën van al-Hums is het laatste woord nog niet gesproken. Ongetwijfeld zal Hulspas’ boek door nieuwe interpretaties worden ingehaald. Voor het moment hebben we echter een profeet die wat minder origineel is dan in de legende, en daardoor des te menselijker.
Boek: Mohammed en het ontstaan van de islam – Marcel Hulspas
Boek: Het joodse koninkrijk van Himyar en de christelijke martelaars van Nadjrân