Het gevangenispersoneel stond tijdens de bezetting niet open voor de Duitse militaristische gevangeniscultuur. Hiermee is de nazificatie van het Nederlandse gevangeniswezen uitgebleven. Dat blijkt uit het boek van NIOD-onderzoeker Ralf Futselaar over de geschiedenis van de Nederlandse gevangenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Bij gevangenissen in de oorlog denkt men al snel aan onrecht en mishandeling. Toch was de werkelijkheid veel gecompliceerder. Het gevangenispersoneel leverde enerzijds diensten aan de bezetter die onderdrukking mogelijk maakten. Zij waren daarmee een cruciaal onderdeel voor de Duitse veiligheidsdiensten. Uit het onderzoek van Futselaar blijkt echter dat wanneer men de kans kreeg om de bezetter tegen te werken, of opgesloten verzetsmensen te helpen, ze deze meestal met beide handen aangrepen.
Dit werd gevoed door de oncollegiale houding van met name de Sicherheitsdienst. Ook door hun gruwelijke behandeling van politieke gevangenen – een nieuwe en in de ogen van Nederlandse medewerkers respectabele groep gedetineerden – werden de Duitse collega’s al snel als vijand gezien.
“Zelf als zij, om de naoorlogse termen te gebruiken, het niets eens waren over wat precies ‘goed’ was, bestond er nauwelijks onduidelijkheid over wat ‘fout’ was.”
Gevangenissen in oorlogstijd besteedt niet alleen aandacht aan deze goed/fout/grijs-discussie. Naast de omgang met de politieke gevangenen en de Duitser bezetter zoomt Futselaar ook verder in op het leven van de ‘gewone delinquent’ en de noodzakelijke hervormingen van het gevangeniswezen die tijdens de oorlog hun aanvang vonden.