O Betsy, o Betsy, Onzen olifant, ‘t Es zuu’n broave bieste.
Zo klonk het Gentse volksliedje halverwege de negentiende eeuw over Betsy, de Birmaanse olifant in de Gentse Zoo. Maar of alle olifanten zulke ‘brave beesten’ waren, valt te betwijfelen. Vooral bij het bekijken van het verbazende en soms bloedstollend boek ‘When Elephants come to town, A Visual Anthology’, dat de Belgische uitgeverij Hannibal Books naar aanleiding van hun 10-jarig bestaan uitgeeft.
Betsy was een icoon van de ‘Gentsche Diergaerde’ die zoals vele Europese ‘zoölogische tuinen’ rond het midden van de negentiende eeuw in de buurt van een treinstation – transport nietwaar – werden opgezet. Mensen kwamen zich vergapen aan al die wilde dieren, kleurrijke specimen… Maar vooral kolossen als olifanten fascineerden mensen al eeuwen. Vaak was/is hun lot als object van vertier niet zo benijdenswaardig. Hoe er werd/wordt gesold, gesleurd, getrokken, geduwd, geknepen, betast, gemarteld, als transportmiddel (zelfs in oorlogstijden), voor de intelligente – zegt men – dikhuiden moet het traumatisch zijn (geweest).
Ook Gentse Betsy was een levend ‘hobbelpaard’ voor vele kinderen, maar bij haar dood (rond 1887) werd haar vlees door een slager tot worsten gedraaid. De huid werd verkocht aan een leerlooier en haar skelet aan het museum voor dierkunde geschonken. Haar opvolger was niet zo minzaam en dreigde wel eens de verzorger te molesteren. Olifanten die zich bedreigd voelen, durven wel eens venijnig uithalen.
Wilde razernijen vertoonde ook Jumbo, de iconische olifant van de Londense zoo. ’s Nachts beukte hij wel eens tandenknarsend zijn hok in. Waarschijnlijk had het opgesloten dier ondragelijke tandpijn. Het dieet in de zoo – zachte grassen, hooi en haver, met af en toe een suikersnoepje, karamellen en hopjes van het publiek – had een verwoestend effect op zijn gebit. Bij de dissectie na de dood van de 24-jarige olifant bleek dat de vier meter hoge Jumbo de gewrichten van een 60-jarige olifant had.
De zoölogie van de diplomatie
Het hele leven van Jumbo, Swahili voor ‘chef’, was een aaneenschakeling van ‘mishandeling’. De jonge olifant werd in Soedan gevangen nadat zijn moeder werd neergeschoten. Via Suez en Trieste werd hij verscheept, belandde in Duitsland en uiteindelijk in de Parijse ‘Ménagerie’ van de Jardin des Plantes. Maar het nog vrij kleine dier was in een erbarmelijke staat. De Londense dierenverzorger Matthew Scott werd erbij geroepen om hem te onderzoeken en hij getuigt in zijn autobiografie (1885):
“Een betreurenswaardiger en … verrot schepsel dat ooit op Gods aarde rondwandelde. Het arme ding stak vol ziekten, die door zijn vel waren gedrongen en die bijna zijn ogen hadden uitgevreten. De hoeven van zijn poten en staart waren werkelijk verrot en zijn hele dierenhuid was bedekt met zweren.”
In ruil voor een rinoceros, haalt Scott de Afrikaner naar London, wijkt niet van zijn zijde, leeft zowaar met het meelijwekkende dier. Hij oliede zijn vel tot hij de leprozenplekken kon afpellen. Tussen mens en dier ontstaat een ‘vriendschap’:
“Ik heb hem verzorgd, dat grootste, meest intelligente en zeker meest machtige, levend dier van de schepping. Ik ben meer dan een vader voor hem geweest want ik heb hem gekoesterd als een moeder. We waren dichte gezellen en mocht hij leven tot aan mijn dood, dan denk ik dat het zijn hart zal breken.”
Maar in Scotts autobiografie klinkt ook:
“Een van Jumbo’s fouten is dat wanneer ik niet in zijn buurt ben, of wanneer ik wegga, en hij beseft het en wanneer ik niet op regelmatige tijdstippen terugkeer, hij me er altijd opmerkzaam op maakt, zowel overdag als ’s nachts. En hij is egoïstisch. Als ik een uur of twee te laat ben en hij me zocht, dan begint hij te roepen en te huilen. Hij wordt erg ondeugend, net als een kind dat jankt om zijn moeder.”
Barnum
Wegens die ‘uitbarstingen’ besluit de Londense zoo de beroemde publiekstrekker te verkopen. P.T. Barnum, de man gekend om zijn zelfpromotie en oprichter van Ringling Brothers and Barnum & Bailey Circus, kocht het dier voor een enorme som. Een storm van protest ontstond, zelfs tot in het parlement en bij de Queen. Het verzet tegen de verkoop haalde niets uit: Jumbo werd naar buiten geleid. In de straat trompetterde hij luidruchtig en draaide zich om. Hij wou terug naar binnen maar de poorten van de zoo bleven voor hem gesloten. Dus vleide hij zich parmantig neer op de straat. De reactie van Barnum daarop was laconiek en marketingbewust:
“Laat hem daar liggen, zelfs een week lang, als hij dat wil. Het is de beste publiciteit in de wereld.”
De savanne olifant werd in 1885 door een stoomtrein in Ontario aangereden en overleed. Hij werd opgezet in het Barnum Museum.
Toch was Jumbo niet de eerste Afrikaanse olifant in Europa. Zelfs de Parijse Ménagerie kreeg van Egypte rond 1825 een klein Afrikaans olifantje cadeau: Chevrette – geitje – heette ze naar het schip dat haar tot de Zuid-Franse haven vervoerde. Vandaar trok het – te voet – heel Frankrijk door tot in de hoofdstad. Het moet een bezienswaardigheid zijn geweest net zoals de tocht van de beroemde giraf Zarafa (1826), een geschenk aan de Franse koning Charles X door de onderkoning van Egypte. Exotische, ongekende dieren – zoals Chevrette en Zarafa – waren vaak pasmunt in diplomatieke relaties tussen landen. Zoals schrijver-schilder John Berger noteerde:
“In de 19e eeuw waren publieke dierentuinen een goedkeuring en bekrachtiging van de koloniale macht. De vangst van ‘wilde’ dieren was een symbolische weergave van de verovering van verre, exotische landen.”
Vreemde beesten lokken publiek, nog altijd: naar schatting zouden 700 miljoen mensen wereldwijd jaarlijks een zoo bezoeken.
De Franse doortochten van Chevrette en Zarafa waren eveneens een voorloper van de latere processies van olifanten door steden, zelfs door New York en Scheveningen, om aandacht te trekken, later voor circussen. Door hun grandeur en hun exotisme betoverden olifanten. De slurfdikkerds van nabij kunnen zien, ruiken, aanraken, was een traktatie. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw worden ‘exotische’ dieren niet enkel tentoongesteld in dierentuinen maar leren ze ook trucjes voor shows en circussen. Het publiek vergaapt zich aan het ongekende, aan de ongekende geuren van die opgetutte ‘wilde dieren’ en aan hun kunstjes. Twee olifanten die – hun voorpoten in de lucht – tegenover mekaar op hun achterpoten op een krukje staan, verbazen toeschouwers. Olifantenkoppels biologeren nog meer.
Hans en Parkie
In Parijs kreeg Chevrette het gezelschap van Roger, een Aziatische olifant. Maar ook zij waren niet de eerste olifanten op het continent. Zelfs Versailles, het Franse koninklijk paleis, bezat enkele exemplaren. En dan waren er nog… Hans en Parkie uit Nederland. Dit Indische olifantenkoppel ‘verhuist’ in 1798 van de ‘ménagerie’ van de Stadhouder naar de Parijse Jardin des Plantes. Drie jaar eerder waren de ‘Nederlanden’ immers bij Frankrijk ingelijfd. Net als kunstwerken van Rubens (onder meer) eigenden de Franse revolutionairen zich ook andere kostbaarheden als dieren toe. Al duurde het drie jaar voor Hans en Parkie van verblijfplaats wisselden. Om – naar verluidt – hun ‘melancholie te lenigen’, werd bij aankomst een feestelijk concert georganiseerd. Op de tonen van het revolutionaire lied ça ira verwaardigden Hans en Parkie zich met hun slurven te zwieren. Parkie begon zelfs te flirten met Hans, beweerden observatoren. ‘Melomane olifanten’ is de stempel die het Nederlandse duo krijgt.
Hannibal
Amusement is niet de enige taak van olifanten in de zowat 4000 jaar dat ze ‘naast’ mensen in knechtschap leven. Hun functies zijn veelzijdig: lastdieren maar ook levende ‘tanks’ in oorlogstijden.
Tussen 218 en 201 voor onze tijdrekening – tijdens de tweede Punische oorlog – wou Hannibal Barkas via het Iberische schiereiland en over de Alpen Italië binnentrekken. Het was een bont allegaartje van soldaten, paarden, muilezels en 37 olifanten. De enorme dieren deden de Romeinen daveren van schrik, vooral omdat de viervoeters voor een veldslag vol wijn werden gegoten om hun agressie op te wekken. Olifanten ‘als vechtmachines’ werden al sedert Alexander de Grote ingezet. De Griekse veroveraar ontdekte olifanten als oorlogsinstrumenten in Noord-Irak en in de Punjab in de vierde eeuw voor onze tijdrekening. Gevechten en oorlogen deden een beroep op de zwaargewichten. Julius Caesar had naar verluidt zijn eigen kudde die enkel op zijn bevelen reageerde. Vandaag zouden olifanten nog aantreden in de onafhankelijkheidsstrijd van het Karen bevrijdingsfront in Noord-Myanmar. Vrouwen met omzwachtelde benen worden er ‘olifant-vrouwen’ genoemd.
Menselijke nieuwsgierigheid vermengd met antropocentrisme maken de indrukwekkende foto’s van het boek When Elephant Come to Town bijwijlen hilarisch, maar ook melancholisch en onthutsend. Hoe olifanten met man en muis – de schaalverhouding tussen mens en olifant – in treinwagons worden gedrumd, hoe de dieren achteloos tot speelobjecten worden omgeturnd, maar ook hoe parades van tientalen olifanten tot een groots (machts)vertoon dienen… Als beelden zoveel meer zeggen, als zwart-wit foto’s zoveel schakeringen grijs beklemtonen.
Schitterende fotografie, gekoppeld aan verrassende thema’s en een uiterst verzorgde vormgeving, zijn het visitekaartje van de jarige uitgeverij, tot nu opgesplitst in Kannibaal en Hannibal. Die opsplitsing wordt nu opgeheven en voortaan luidt het Hannibalbooks. Een (uitgekiend) waagstuk, zoals ook de tocht van de Carthaagse veldheer over de Alpen.
Voor de jonge uitgeverij is ‘Hannibal de metafoor voor internationale ambitie en lef enerzijds en voor het vieren van de menselijke verbeelding anderzijds. Hannibal Books voert dan ook met gepaste trots een olifant als logo.’
Met dank aan Etienne Wauty
Hannibal Barkas – Strateeg en generaal uit Carthago
Een reusachtige olifant op de Champs-Élysées