Door de straat naar de Kaap
We kunnen ons moeilijk voorstellen wat Isaac le Maire deed op 25 januari 1616 rond de middag. Zat hij te mijmeren in zijn bevroren warmoestuin? Of bevond hij zich op zijn kamer aan de Slotweg 9 in Egmond om daar een zoveelste brief te schrijven naar het Hof van Holland of zijn schuldeisers? Was hij ’s ochtends op deze winterdag opgestaan, had hij de kachel opgepookt en met zijn vrouw Maria Walraven gesproken over hun twee zonen die ergens in de zuidelijke Atlantische Oceaan ronddobberden en van wie ze in een halfjaar geen teken van leven hadden gekregen? De leeftijd begon Le Maire ongetwijfeld parten te spelen.
Als hij had geweten dat zijn oudste zoon op dat moment een ongekende doorgang naar de Zuidzee had gevonden, had hij ongetwijfeld een adrenalinestoot door zijn lichaam gevoeld. Hij was misschien ondanks zijn jicht beginnen rond te springen in de woonkamer. Het was een moment van opperste glorie, van zijn grote gelijk. Hij had zijn machtige tegenstanders gevloerd, de VOC was knock-out geslagen. Bovendien had zijn oudste zoon een geografische vondst gedaan die gelijk stond aan de ontdekking van de Straat van Magellaan of een nieuw continent.
In Amsterdam, aan het Damrak en in de Warmoesstraat, mochten cartografen als Hondius, Bertius, Kaerius en Blaeu aan de slag om alle bestaande kaarten en ‘globes’ te corrigeren. Alle atlassen mochten als achterhaald beschouwd worden. Voor Le Maire zou dit het einde van de financiële zorgen betekenen, want de Australische compagnie had een octrooi gekregen voor vier reizen om te handelen met het onbekende Zuidland, dat nu voor het grijpen lag. Wie weet wat voor een fabelachtige rijkdommen er te rapen vielen in deze nieuwe gebieden.
Isaac Le Maire zou nog anderhalf jaar op het nieuws moeten wachten. Begin zeventiende eeuw druppelde dat heel langzaam binnen. Wat een contrast met het geweld waarmee de zuidelijke oceaan zich door de smalle doorgang tussen Vuurland en een rotsachtig eiland van 500 vierkante kilometer beukte. Tegen deze sterke stroom moest De Eendracht opboksen. Toch wist Jacob le Maire ’s ochtends met zijn geluk geen blijf. Hij had de doorgang gevonden tussen Vuurland en het Zuidland of het terra australis nondum cognita van Ortelius. Dat het rotsachtige gebied dat hij in de oostelijke richting zag liggen in feite een eiland was en door hem ten onrechte Statenland in plaats van Stateneiland werd genoemd, kunnen we een detail noemen. Zijn beeld zou pas een kwart eeuw later door een ander schip uit Hoorn, De Dolfijn onder gezag van kapitein Brouwer, bijgestuurd en opgehelderd worden.
Le Maire en de scheepsraad van De Eendracht dachten grootmoedig aan iedereen bij hun opzienbarende ontdekking: de Staten-Generaal die zo genereus een octrooi hadden geleverd aan de Australische Compagnie werden geëerd met de naam ‘Statenland’. Ook de stadhouder mocht bij de honneurs niet ontbreken. Het land in het westen van de zeestraat kreeg de naam Mauritsland (intussen door Argentinië herdoopt tot ‘het schiereiland van Mitre’). De zeestraat zelf werd genoemd naar de ontdekker, Jacob le Maire. Deze details zouden later op papier gezet worden, want eerst moest De Eendracht er nog in slagen om tussen de besneeuwde bergtoppen door de gewelddadige zee-engte te manoeuvreren:
’s Morgens sijnde schoon weder, seylden al het Canael in… en saghen aen beyde sijden landt dat Berch-achtig en hackelig [akelig] was. Alsoo met groote vreuchde seylden wy door de Royale passagie: Godt danckende dat hy eendeels verleent hadde, nae t’ghene wy soo verlanght hadden.
Dat ze tegen de zware tegenstroom moesten opboksen en amper met de marszeilen vooruit raakten, kon de pret bij de bemanning niet drukken. Le Maire had dan toch dit zeegat gevonden, net zoals zijn vader Isaac voorspeld had, enkel gebruikmakend van de boekenkennis van Magellaan, Drake en Queirós.
Geologisch kan men de bergen van Vuurland en het Stateneiland beschouwen als de staart van de Andes, die onderaan naar het oosten afbuigt. Het gebergte dat door de Zuid-Amerikanen la cordillera wordt genoemd, is de ruggengraat van het continent. Op een kaart zie je goed hoe de bergen ten westen van Punta Arenas onder water zinken in de Straat van Magellaan, terug boven komen in Vuurland en daar naar het oosten afbuigen. Dan verdwijnen ze in zee, komen terug boven water aan Stateneiland en verdrinken definitief in de golven van de Atlantische Oceaan. Stateneiland is trouwens een onherbergzaam en onbewoond eiland met allerlei grillige inhammen en scherpe rotspunten.
In Jules Vernes boek De vuurtoren aan het einde van de wereld is Stateneiland het decor van een spannende confrontatie tussen een vuurtorenwachter en een groep piraten, die het eiland hebben uitgekozen om hun buit te verstoppen. Door de vuurtoren te saboteren, laten de piraten schepen op de klippen lopen. Jacob le Maire had dat gevaar – om ’s nachts in het woeste kanaal op een rots te varen – verstandig vermeden door boven Stateneiland te blijven liggen en pas bij daglicht door de zee-engte te varen. Het probleem van de Straat van Lemaire is niet alleen dat de hele zuidelijke oceaan zich door een smalle flessenhals naar boven perst, maar ook dat de ondergrond deel uitmaakt van het continentaal plat en dus veel minder diep is dan de oceaan. Zelfs als er geen zucht wind is – iets wat aan de vijftigste zuidelijke breedtegraad heel zelden voorkomt – ontstaan er een natuurlijke branding en overslaande golven.
Het uitzicht is er naar verluidt adembenemend, zeker in de wintermaanden wanneer de bergen aan beide zijden bedekt zijn met sneeuw. Aangezien De Eendracht met een zuidwestelijke koers voer en geen interesse had om de kaap van Mauritsland te ronden naar het westen, ging het schip voorbij aan het Beagle-kanaal, dat pas in 1830 met de expeditie van het gelijknamige schip ontdekt zou worden. De Eendracht ploegde voort tegen de grote golven die uit de Zuiderzee of Stille Oceaan aanstroomden. Dat het schip daadwerkelijk in het water van een grote oceaan was gekomen, zag men aan de kleur ervan.
‘De dijninghen quamen hier van voren en twater dat gisteren heel grondich sach, wiert blau. Teghens de nacht liep de wint teghens, met holle dijninghen, soo dat wy voorseecker statueerden dat wy nu de Suyt-Zee beseylden en die passagie door gheseylt hadden, die voor alle Menschen tot nu verborghen hadden gheweest,’ schrijft Jacob le Maire plechtig in zijn logboek en hij voegde daar wat terloops aan toe: ‘Hier was grote Menighte vogelen.’
Wat verder preciseert hij dat het over jan-van-genten ging, maar het is ook mogelijk dat hij het had over albatrossen, de trotse beschermengelen van de Zuidzee.