Jean-Marie Turpin woont in de Rue de Borgogne, in de Parijse wijk waar flics in commando-tenue de Franse ministeries bewaken. Het straatnaambordje vermeldt dat het bij deze ‘Bourgogne’ gaat om le petit-fils de Louis XIV. Dat moet een knipoog van het toeval zijn, net nu we ons spoeden naar de kleinzoon van een andere Louis: de schrijver en arts Louis Destouches alias Louis Ferdinand Céline, ook een vorst, maar een vorst die troonde op de mestvaalt van de beschaving, de hatelijke koning van de Franse literatuur.
Net als zijn grootvader is Turpin schrijver. Maar bovendien doceert hij filosofie aan de Sorbonne. Dat is te merken aan zijn geschriften, waarin het leven vanuit een filosofisch- theologisch gezichtspunt wordt beschreven en geanalyseerd. De genealogie, de zoektocht naar zijn wortels, speelt een overheersende rol in zijn werk. De auteur wil zijn bezigheden aan de Sorbonne gaan afbouwen en zich nog meer gaan toeleggen op het schrijven. Om wat geld te verdienen werkt hij mee aan het radioprogramma Chemins des Connaissances van France Culture. Over zijn jeugd, die zich deels in Parijs, deels in Bretagne heeft afgespeeld, wil Turpin (de zoon van Colette Destouches, Célines enige dochter) niet al te veel kwijt.
Van zijn vader mocht er thuis niet over de grootvader van moeders kant worden gesproken.
De Gaulle had Céline vanwege zijn antisemitische geschriften ter dood veroordeeld. En De Gaulle, ja, daar kon je niet omheen als Fransman. Bovendien zat Céline in die tijd in een gevangenis in Denemarken, verbannen uit Frankrijk, wachtend op het geruchtmakende proces dat hem weer toegang zou verlenen tot zijn vaderland. Turpin:
Enkele dagen voor zijn dood droomde ik van een bezoek aan de Route des Gardes in het Parijse voorstadje Meudon. Daar staat het huis waarin hij de laatste tien jaar van zijn leven samen met Lucette Almansor heeft gewoond. In die droom las hij me hardop de eerste bladzijden voor uit Reis naar het einde van de nacht. Ik zag dat hem dat doodmoe maakte. Op een gegeven ogenblik ging hij staan.
Zijn ogen waren paars en stonden merkwaardig scheef in zijn gezicht. Ze waren op niets gericht, staarden in de leegte. Het was alsof ze vroegen met rust gelaten te worden. Ik stond op. Hij schrok. “Je wilt me doden”, zei hij tegen me. “Rot op!” Toen ik aanstalten maakte om weg te gaan, ging hij plotseling over op een andere toon: “Dus je wilt het weten”, zei hij.
“Je wilt weten waarom ik in dit leven ben. Welnu, ik ben hier om te strijden. Net als de ridder die ik voor me zie, een ridder, geloof ik. Hij heeft geen neus, geen helm, hij is vormloos.”
Hij glimlachte daarbij. Ik heb dikwijls foto’s van hem bekeken uit die tijd in Meudon. Het licht daar herinner ik me nog als de dag van gisteren, de geuren, de bank, de met salpeter bedekte muren, de scheur in de gevel.Ik ben zelf ook gaan schrijven. Ik werd nooit erg aangemoedigd. Mijn moeder vond het al uiterst vreemd dat haar eigen vader schreef. Ik ben er zelfs niet zeker van of ze zijn boeken wel heeft gelezen. Ze heeft een beetje gelezen in Reis naar het einde van de nacht, maar dat boek maakte haar doodsbang.
Mijn grootvader en ik lijken op elkaar. Niet alleen wat uiterlijk betreft, maar ook in ons denken. Net als hij hou ik niet erg van de mensen. Ik weet niet waar dat vandaan komt, maar dat gevoel is er. Bij mij wordt dat gecompenseerd door een zekere belangstelling voor het mystieke. Misschien wel een vlucht.
Célines boeken zijn over de hele wereld vertaald. Dat moet bij elkaar genomen een enorm bedrag aan royalty’s opleveren. Maar ik ben erg arm. Mijn moeder heeft haar deel van de erfenis geweigerd. Absurd, vind ik. Dat is gebeurd onder druk van mijn vader, die dacht dat Céline meer schulden had dan inkomsten. De enige erfgenaam van Céline is Lucette Almansor, zijn laatste levensgezellin.
Antisemitisme
Onvermijdelijk moet het gesprek komen op Célines antisemitische geschriften Bagatelles pour un massacre en Les beaux draps. Turpin ‘kotst’ van dit onderwerp, maar omdat hij het in zijn biografisch essay Le Chevalier Céline ou la première marche d’Atlantide ter sprake brengt, wil hij er voor eens en voor al tijd nog wel iets over zeggen.
Maar er is nog een verklaring. Lucette Almansor heeft me dat verteld. Toen-ie bezig was met die pamfletten, vroeg ze waarom hij dat toch in hemelsnaam deed. Hij antwoordde dat het een stijloefening was. In de antisemitische pers had hij een paar scheldstukken gelezen en hij vond het een uitdaging om die te overtreffen. En de stijl is inderdaad briljant, sarcastisch, honend. ‘Hitler houdt geloof ik ook niet zo van de joden’, schreef hij ergens. Macaber,sarcasme!
Die antisemitische pamfletten van mijn grootvader zullen onder het zand van de tijd worden bedolven. Céline kon goed schrijven, maar hij dacht niet. Hij veroordeelde alles, maar denken deed hij niet. Hij was zelfs geen nihilist. Ik zie hem als een soort muzikant die de ketelmuziek van leven en dood uitvoerde, die zinloze karavanen van wieg naar graf zag trekken en daarvan met een in vitriool gedoopte pen verslag deed Hij had geen principes. Geen twijfels, van welke aard ook. Het Niets, het totale Niets – dat was zijn uitgangspunt. Toen hij naar een idee ging zoeken werd hij een verschrikkelijk personage.
Mijn grootvader en ik lijken op elkaar. Niet alleen wat uiterlijk betreft maar ook in ons denken. Net als hij hou ik niet erg van de mensen. En aan zee, als er zand in de lucht zit, lijkt het alsof ik zijn slecht geschoren kaken voel. Ik heb foto’s van hem vergeleken met het portret dat een zekere Barbey d’Aurevilly in 1856 schetste van Chevalier des Touches, een van onze voorvaderen, nadat hij hem een bezoek had gebracht in het hospitaal van De Goede Herder in Caen, een soort gekkenhuis waar hij opgesloten zat vanwege zijn politieke verleden en waar hij langzaam wegkwijnde. Barbey d’Aurevilly schrijft in zijn memorandum dat die Des Touches met zijn blinde ogen maar naar de rozen op de binnenplaats van het gekkenhuis bleef staren, ook al kon hij ze niet zien. Ik zie een grote gelijkenis tussen die Des Touches en mijn grootvader. Het ongeluk zit ons in het bloed. Maar ook de taak om dingen door te geven, al zijn die dan ook gruwelijk en hopeloos.
Ontmoeting
Wat Frédéric Vitoux in zijn biografie schrijft over die ontmoeting met mijn opa is niet helemaal waar. Lucette heeft hem over die ontmoeting verteld en hij heeft dat verdraaid weergegeven. Maar het is wel waar dat het een groot fiasco werd. Hij heeft me echt weggestuurd. Me op afstand gehouden. Het is de grote teleurstelling van mijn leven geworden. Niet op het intellectuele niveau, maar op het emotionele vlak. Ik heb het idee dat wij elkaar wel iets te zeggen hadden, dat we iets gemeenschappelijks hadden. Een manier van denken misschien.
Ik had willen weten waarom hij de werkelijkheid zo zwart afschilderde, hoe-ie aan dat idee kwam. Hoe hij is begonnen met schrijven. Ik wilde dat van hemzelf horen en niet alleen uit zijn boeken. Zijn pessimistische levenshouding verborg iets. Daar ben ik zeker van. Ach, het was zeker mogelijk geweest dat wij elkaar weer zouden ontmoeten. Dat heeft mijn grootmoeder me verteld. Maar ja, toen ging hij dood. Hij heeft de deur niet echt voor altijd voor me dichtgegooid.
Ik ontdekte zijn adres in het agendaatje van mijn moeder en ging erheen. Met een mapje met tekeningen onder mijn arm. Ik hou niet van familie, weet je, zei hij toen-ie me zag. Ik stak een pijp op. Kijk eens aan, daar hebben we Rimbaud met zijn pijp. Goed jongen, haal je middelbare schooldiploma, ik heb geen tijd. Ik heb werk te doen, veel werk.”
Lucette kwam naar beneden. Ze bood me een kopje thee aan. Mijn opa zei: Hij drinkt niets, helemaal niets… Ik heb geen tijd. Laat hij maar een beetje gaan wandelen. Ik wilde later terugkomen om hem mijn diploma te laten zien, maar ik was te laat. Toen ik hoorde dat hij was gestorven, was ik op vakantie in Bretagne. En niemand die mij geld gaf voor een treinkaartje, niemand.
Moeite
Hij kon het niet erg goed vinden met de mensen. Maar als arts had hij veel voor zijn patiënten over. Ik heb in een nachtkroeg in Parijs eens een patiënt van hem ontmoet. Een jonge vrouw, die ’s zondags in Meudon zijn hulp had ingeroepen voor haar zieke kind omdat de dienstdoende arts niet aanwezig was. Haar kind had griep of zoiets. Ze zat in moeilijkheden, was nogal overstuur. Hij heeft tot ’s avonds laat met haar zitten praten, goede raad aan haar gegeven. Ze vond hem erg lief.
Het is moeilijk om schrijver te worden als je zo’n bekende grootvader hebt, bijna onmogelijk. Ik heb het idee dat ik tegen een reus moet vechten.
Eerst kwamen bij hem de woorden, dan pas de gedachten. De woorden vonden als het ware zijn gedachten uit. Ik heb er bewijs voor dat Céline zich toen hij jong was, erg ongerust maakte over het effect van de woordenstroom waarmee hij zich trachtte te bevrijden van zijn grote levensangst. Ondanks zijn succes wist hij zeker dat zijn eigen woorden hem op een gegeven moment met stomheid zouden slaan. Hij voorvoelde dat zijn geschriften een deining zouden veroorzaken die hij niet meer onder controle had, dat zijn woorden zich tegen hem zouden keren. Op sommige momenten was het alsof hij zich bewust in een wespennest stak.
Hij heeft een tijdje campagne gevoerd voor de Rockefeller Foundation. Hij moest de mensen waarschuwen tegen de slechte hygiënische toestanden die tbc zouden veroorzaken. Als een soort conferencier schilderde hij de mensen de gevaren af. Hij was toen nog geen arts. Hij stond kennis over te dragen die hij in feite niet bezat. Dat gaf hem een opwinding die hem bijna sprakeloos maakte, vertelde mijn grootmoeder me. Als een ‘overwinnaar’ kwam hij van die campagnes terug. Hij zei tegen mijn grootmoeder:
“Hoe meer stommiteiten ik hen vertel, hoe tevredener ze worden: ik moet wel doorgaan. Maar ik hoop dat ze me niet in een donker steegje staan op te wachten om me in elkaar te slaan.”
Zijn idee was: het leven is en blijft een chaos, dus maakt het niet uit of je nu dit zegt of dat.
Golgotha
In Meudon, aan de Route des Gardes, staat nog steeds het huis waar Céline de laatste jaren van zijn leven heeft gewoond. De Franse regering heeft het tot Nationaal Historisch Monument verklaard. Ook Célines graf, met de ingebeitelde driemaster, bevindt zich nog op de begraafplaats van Meudon. Maar voor de rest is er niets dat herinnert aan Frankrijks grootste schrijver. Turpin:
Tja, Meudon, dat is toch eigenlijk zijn Golgotha geweest, een verguld Golgotha weliswaar, maar een Golgotha. Het huis in Meudon was mooi, maar hij kwam berooid uit Denemarken terug. En hij werd opgevreten door wrevel, spijt, wrok. Toch zie je dat zijn oeuvre zich in die tijd nog verdiept. Hij werkte keihard, alsof hij achterna gezeten werd. Ik ben laatst nog eens in Meudon geweest. Ik heb me rot lopen zoeken, maar ik kon het kerkhof niet meer vinden. Net alsof het samen met het graf van mijn grootvader van de aardbodem was verdwenen. Volgens mij hebben ze er een supermarkt bovenop gebouwd. O nee, is het er nog? Nou ja, misschien is het wel tekenend voor mijn situatie dat ik het als kleinzoon niet kan vinden.
Diamanten
Materieel gezien mag Turpin niet veel van zijn opa hebben geërfd, hij heeft net als Céline een ongebreidelde werkdrift. Niet alleen in Parijs, maar ook in zijn huisje in Bretagne werkt hij, nu hij gescheiden is, onafgebroken aan zijn essays. Op de tafel waaraan wij zitten, ligt een keurig uitgetypt manuscript.
Cees van Hoore bezocht de auteur in Parijs en sprak uitvoerig met hem, onder het genot van enkele flessen wijn. De twee beëindigden het gesprek volgens de interviewer “als godmajoors”. Van Hoore had het volledige interview echter opgenomen waardoor hij het gesprek later kon vertalen. Eerder gepubliceerd in Leidsch Dagblad, 4 april 1992.