Voorbeeld één: vlak voordat Von Stauffenberg, de man van de mislukte poging Hitler te vermoorden, door het vuurpeloton werd doodgeschoten, riep hij nog iets. Sommige getuigen houden het erop dat het “Es lebe das heilige Deutschland!” of “das geheiligde Deutschland” was, terwijl een andere aanwezige meende te horen dat Von Stauffenberg “Es lebe das geheime Deutschland!” riep. We kunnen tussen deze varianten een keuze maken: voor zover we weten, heeft Von Stauffenberg zijn vaderland nooit heilig of geheiligd gevonden, terwijl hij behoorde tot de kring rond de dichter Stefan Georg, waarin men filosofeerde over een voorlopig geheim maar ooit komend, beter, aristocratisch Duitsland.
Voorbeeld twee: de laatste woorden van de dichter, geleerde en mediapersoonlijkheid Goethe werden gehoord als “Mehr Licht”. Een verwijzing naar de Aufklärung? Of zag de dichter hoe de hemel voor hem openging? Er is nog een andere lezing: Goethe wilde alleen maar zeggen dat hij niet lekker lag, in het Hessisch “mer licht”. Ook mogelijk. Dit keer hebben we geen gegevens die ons helpen kiezen.
Voorbeeld drie: toen Socrates de gifbeker dronk, waren zijn laatste woorden – althans volgens Plato’s dialoog Faidon – dat zijn vrienden de god Asklepios nog een haan verschuldigd waren. We kunnen niet meer achterhalen wat hij daarmee heeft bedoeld. Dat Sokrates meende te zijn genezen van de dodelijke ziekte die “leven” heet, is een onberedeneerbare speculatie en we komen deze gedachte (voor zover ik weet) niet tegen in een van de toenmalige teksten.
We kunnen er een iets bescheidener maar wél beredeneerbare speculatie tegenover zetten: wat dacht Plato dat Sokrates ermee had bedoeld? Een haan was een offer dat je bracht nadat iemand was genezen – en laat Plato in de Faidon nou iemand noemen die ziek was. Helemaal aan het begin zegt de verteller van de dialoog namelijk dat Plato wegens ziekte was verhinderd om bij het sterfbed van zijn leermeester te zijn. Overwegende dat men in de Oudheid dacht dat stervende mensen een moment van helderziendheid hadden, kunnen we dus beredeneren dat Plato aannam dat de stervende Sokrates dacht aan hem, zijn filosofische opvolger.
Voorbeeld vier: Suetonius, een bekende Romeinse biograaf, meldt dat de bronnen over de moord op Julius Caesar elkaar tegenspraken. De meeste auteurs meldden dat Caesar niets meer zei, anderen meldden dat hij bij het zien van Brutus kai su teknon? zei. Dat betekent “ook jij, mijn kind?” en het is opnieuw pure speculatie dat dit een ontgoochelde vraag zou zijn geweest, al was het maar omdat het vraagteken pas zeven eeuwen na Suetonius is uitgevonden. We weten dus zelfs niet of het een vraag is geweest. (De bekende Latijnse woorden Et tu, Brute? zijn verzonnen door Shakespeare.)
Nu is er een nieuwe interpretatie van Suetonius’ verhaal, voorgesteld door de in Engeland werkzame classicus Ioannis Ziogas. Hij wijst erop dat de woorden kai su in uitvaartpoëzie vaak voorkomen: “ook jij zult een keer sterven”, zou Suetonius’ stervende Caesar hebben kunnen zeggen in zijn moment van helderziendheid. De dictator stierf dus niet met een verbijsterde vraag, maar met een poëtisch geformuleerde voorspelling – en we weten dat Caesar graag poëzie citeerde. Of Ziogas gelijk heeft, weet ik niet (ik herkende in zijn artikel ergens een niet-cruciale vergissing) maar ik vind het een charmant idee. Het lijkt me geweldig om aan een superbekende tekst nog iets te kunnen ontdekken dat nog niemand heeft herkend.
Ter zake nu.
We hebben hier vier voorbeelden van beroemde laatste woorden waarover je kunt discussiëren. In het tweede geval, Goethe, zal die discussie nooit iets opleveren, maar in het eerste voorbeeld, Von Stauffenberg, lijkt een antwoord mogelijk omdat we iets weten over Von Stauffenbergs geestelijke omgeving. Doordat we die context kennen, zijn we in staat een onderscheid te maken tussen een waarschijnlijkere en een minder waarschijnlijke interpretatie.
Iets dergelijks kunnen we zeggen over de laatste woorden van Socrates, al is de context nu een andere. Het gaat nu niet om Socrates’ persoonlijke omgeving, maar om de samenleving waarin hij leefde. Daaruit kennen we het denkbeeld “het leven is een ziekte waarvan de dood de genezing is” niet, maar wél het denkbeeld dat een stervende een moment van helderziendheid had. Dat is geen sluitend bewijs dat de tweede interpretatie de juiste is, maar het valt wel te zeggen dat deze interpretatie beter gefundeerd is. Ze is daarom de waarschijnlijkere van de twee. Dit geldt ook voor Caesars laatste woorden zoals overgeleverd Suetonius: “verbijsterde vraag” is niet ondenkbaar maar “voorspelling” past beter.
Conclusie: als je weinig informatie hebt – Von Stauffenbergs vijf woorden, Goethes twee woorden, Socrates’ vier woorden of Caesars drie woorden – komt het bij de interpretatie aan op het kennen van de contexten. Die helpen je om het waarschijnlijkere te scheiden van het minder waarschijnlijke.
Wat ik hier heb beschreven voor enkele laatste woorden, geldt eigenlijk voor de hele bestudering van het verleden. Om tot conclusies te komen, moet een wetenschapper altijd niet-empirische beslissingen nemen. In geen enkele wetenschap komen de conclusies zomaar uit de data naar boven borrelen. Het besluit dat er voldoende waarnemingen zijn, is bijvoorbeeld allesbehalve empirisch en in de hierboven genoemde vier voorbeelden hebben we het over het aandragen van contexten om betekenis te geven aan de spaarzame gegevens.
Zulke beslissingen neemt een onderzoeker het liefst zo doordacht mogelijk en daarom is in data-arme wetenschappen als de historische de niet-empirische component zo belangrijk. Om te verhinderen dat we totaal subjectief contexten aandragen en dus onze eigen ideeën op het verleden projecteren, is er een vaktheorie en het is kennis daarvan die de grens vormt tussen historici en kwakhistorici.
PS
Ploutarchos en Cassius Dio schrijven dat Caesar schreeuwend ten onder ging. Dat heeft geen betekenis bij de reconstructie van wat Suetonius wilde overdragen, maar voor wie wil weten wat Caesar feitelijk heeft gezegd in zijn laatste levensmoment, is het natuurlijk cruciaal. Vandaar dat ik het toch even meld.
Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com