De opkomst van de oliebaronnen (en de auto als vooruitgangssymbool)

De Kesslers – Jeroen Koch
11 minuten leestijd
Verbranding van aardgas op een olieboorlocatie, vermoedelijk in Pangkalan Brandan, oostkust van Sumatra.
Verbranding van aardgas op een olieboorlocatie, vermoedelijk in Pangkalan Brandan, oostkust van Sumatra.
De familie Kessler bracht de grondleggers voort van twee van de grootste Nederlandse ondernemingen: Koninklijke Shell en Hoogovens. Daarmee stond ze aan de basis van een nieuwe wereld, gebouwd op olie en staal. In Nederlands-Indië hoopten de Kesslers rijk te worden, maar hun plannen voor plantages en andere ondernemingen liepen op niets uit en eindigden steevast in ruzie. Dit veranderde toen pater familias August Kessler in 1892 op Sumatra de eerste petroleum voor de Koninklijke aanboorde. Na zijn vroege dood in 1900 was het aan de inmiddels vermogende weduwe Margo Kessler-de Lange om de kinderen op te voeden, niet in Indië, maar in Nederland. In De Kesslers (Boom) beschrijft Jeroen Koch de geschiedenis van drie generaties Kessler. Op Historiek een fragment over de eerste jaren van de twintigste eeuw,.


Een half verweesd gezin in goeden doen (1900-1914)

Als hoogtij van burgerlijke cultuur, zo zijn de decennia rond 1900 voor Nederland getypeerd. Sommige historici spreken van een tweede gouden eeuw, anderen menen dat de periode beter als een gilded age kan worden betiteld; de glans zou veroorzaakt zijn door het klatergoud van nouveaux riches. Onder de burgerlijke elites was de stemming liberaal en nationaal tegelijk. Hun maatschappelijke hervormingen resulteerden in een modernere economie, in groeiende politieke participatie van mannen en in een opmerkelijke bloei van wetenschap en kunst.

Het liberale beleid bood echter ook ruimte voor de emancipatie van katholieke en orthodox-protestantse kleine luiden en, met enige vertraging, van socialistische arbeiders – strijders allemaal voor deelbelangen waartegen de liberalen een nadrukkelijk nationalisme in stelling brachten, vaderlandse trots die de samenleving bijeen moest houden. Toch was dit nationale liberalisme niet enkel defensief en naar binnen gericht. Het vertaalde zich ook in pleidooien voor een krachtiger internationaal recht ter bevordering van de vrede tussen de volkeren en resoneerde minstens zo sterk in de imperialistische ideologie waarmee de liberalen ’s lands grootse verrichtingen in de koloniën rechtvaardigden, de beschavingsmissie waartoe gouvernement en bedrijfsleven de krachten bundelden.

August Kessler gold als exponent van dit liberaal burgerlijke imperialisme waarin ondernemerschap en nationaal prestige elkaar versterkten. Op papier trok de necroloog van het Algemeen Handelsblad die conclusie al tien dagen na Kesslers overlijden, dertien jaar later zou de boodschap in graniet worden vereeuwigd – althans dat was de voor dit materiaal voorziene termijn – in de fontein die kort voor de Eerste Wereldoorlog te zijner nagedachtenis in Pangkalan Brandan werd onthuld. ‘Een der energiekste Nederlanders’ luidde het gekozen predicaat in 1900, tot een repetitief ‘Hollandsche taaiheid, Hollandsche energie en Hollandsche werkkracht’ inspireerde de herinnering aan de entrepreneur in 1913.

‘Het Kessler-gedenkteeken onthuld.’ Pangkalan Brandan, 3 september 1913
‘Het Kessler-gedenkteeken onthuld.’ Pangkalan Brandan, 3 september 1913. Uit: De Kesslers

Zijns ondanks was August Kessler daarmee geannexeerd voor Hollands glorie. Op overmatige vaderlandslievende gezindheid was hij tenslotte nooit te betrappen geweest, niet naar overtuiging en niet als zakenman. Vanaf het moment waarop hij de productie van de Koninklijke (Shell, red.) op gang had gekregen, had hij het bedrijf op internationale leest geschoeid. Veel andere keuze had hij niet gehad. De petroleum borrelde ver van Nederland verwijderd de grond uit en kon daarom het voordeligst in Azië op de markt worden gebracht. Geografische spreiding van het bedrijf was eveneens noodzakelijk geweest om de concurrentie van andere aardolieproducenten te weerstaan.

Mocht August Kessler al enig Nederlands nationaal belang hebben willen dienen, dan was dat van meet af aan ondergeschikt geweest aan de zakelijke belangen van de internationale onderneming. Welbeschouwd had August binnen tien jaar tijd een overstap gemaakt van een ondernemerschap binnen de restricties van familierelaties en familiekapitaal en van moederland en koloniën – de reeks mislukte initiatieven, al dan niet met zijn broers, in Nederlands-Indië vanaf 1877 – naar de vroege fase van het transnationale grootbedrijf dat volgens heel andere principes functioneerde: het geïnvesteerd vermogen werd via de aandelenbeurs op de internationale kapitaalmarkt opgehaald en er ontstond een scheiding tussen bedrijfseigenaren en bedrijfsmanagement, al liep hier vooralsnog veel door elkaar.

Vanuit een economisch en organisatorisch perspectief had August Kessler daarom niet tijdens het hoogtij, maar op een breukvlak van de burgercultuur geopereerd. Of preciezer: niet langer was hij een representant van een burgerlijk kapitalisme dat gegrondvest was op bedrijf, eigendom en familie, de drie-eenheid die de ondernemer binnen de liberale economische orde zelfstandigheid, slagkracht en flexibiliteit verschafte.

August Kessler en Margo Kessler-de Lange kort na hun huwelijk in april 1881.
August Kessler en Margo Kessler-de Lange kort na hun huwelijk in april 1881. Uit: De Kesslers
Breukvlakken in de burgercultuur werden rond 1900 niet alleen zichtbaar in de bedrijfsorganisatie of in de tegenstelling tussen vaderlandse gezindheid en internationale oriëntatie. Op meer fronten was er beweging, veranderingen die ook de familie Kessler raakten en die voor een belangrijk deel volgden uit de nieuwverworven welvaart. Rijkdom opende wegen naar macht en invloed, naar connecties met aanzienlijken in de politiek, in maatschappelijke organisaties en in de wetenschap. Grote burgerij ontmoette grote burgerij in bestuurskamer, vereniging en theater, met op termijn een zekere sociale verdichting als resultaat.

Uit de ‘open stand’ die de meritocratisch ingestelde middenklassen tot ver in de negentiende eeuw vormden, maakte zich een relatief gesloten burgerlijke toplaag los. In die bovenlaag concentreerde zich de politieke, economische en culturele macht, en binnen die groep werden onderlinge huwelijken gesloten – of men trouwde telgen uit de aristocratie, zoals in de landen om Nederland heen, waar nieuw geld oude namen veroverde. In het kielzog van imperialisme en expanderend internationaal bedrijfsleven – de wereld van August Kessler dus – ontwikkelde zich bovendien een transnationale bourgeoisie, een klasse van welgestelde Europeanen en Amerikanen die zich overal in de door de westerse mogendheden beheerste wereld thuis leken te voelen.

Internationalisering en sociale afsluiting vloeiden hier samen in een groep die mondiaal dacht en opereerde. Met succes legde ze de wereld open voor een kapitalistische economie die de periferie afhankelijk van en dienstbaar aan de industriële en financiële kern maakte.

‘Pogingen om uitwegen uit een plat materialisme te vinden’

De nieuwverworven rijkdom werd echter allesbehalve als onverdeelde zegen ervaren. Juist in de decennia rond 1900 openbaarde zich een diepgevoeld onbehagen met de moderne kapitalistische en industriële wereld, waarin alles leek te draaien om materiële welvaart, carrière en maatschappelijk succes – ook dit veroorzaakte barsten in de negentiende-eeuwse burgerlijke cultuur. Resulteerde vooruitgang langs liberaal-burgerlijke weg niet onherroepelijk in een onttoverde wereld, zoals de Duitse socioloog Max Weber het noemde, in een leeg bestaan als vrucht van rationalisme, efficiëntie en techniek? Voor wie zich niet met de harde realiteit wenste te verzoenen dienden zich verschillende manieren aan om het verlangen naar een hoger doel, of naar regeneratie, in te vullen. Geloof, dat in oude of nieuwe vormen tot uiting kwam, was één mogelijkheid om de terugkeer naar een morele orde te bewerkstelligen, engagement ten gunste van maatschappelijke hervormingen was een andere, net als een herbezinning op onderwijs en opvoeding.

Ook kon men proberen het leven te verfraaien met muziek, theater en kunst, of vluchten in vakantie en sport. De eigen ontevredenheid koesteren en toch proberen doelgericht te blijven handelen was een stuk lastiger maar evenmin onmogelijk. Alle varianten deden zich, al dan niet in combinaties, voor in de familie Kessler. Het waren pogingen om uitwegen uit een plat materialisme te vinden die al voor 1914 zichtbaar werden en die in de jaren twintig en dertig, krachtig versterkt door de Eerste Wereldoorlog, tot volle bloei zouden komen.

Een aantal familieleden in de salon van het huis aan het Bezuidenhout 73 in Den Haag, 1903 of 1904. Van links naar rechts: Jan, Guus
(staand), Rosita Abendanon-Mandri, Boelie (in kleermakerszit), Go, Margo, Jacques Abendanon en Dolph.
Een aantal familieleden in de salon van het huis aan het Bezuidenhout 73 in Den Haag, 1903 of 1904. Van links naar rechts: Jan, Guus (staand), Rosita Abendanon-Mandri, Boelie (in kleermakerszit), Go, Margo, Jacques Abendanon en Dolph. Uit: De Kesslers

In de negentiende-eeuwse burgercultuur ontstonden bovendien spanningen uit nieuwe opvattingen over de rol van mannen en vrouwen, ook als er geen radicale eisen om gelijke rechten werden gesteld. Zeker de meer welgestelde vrouwen veroorloofden zich ruimere vrijheden. Eerder dan hun mannen wensten zij naar de nieuwe welstand te leven, met vakantiereizen bijvoorbeeld en meer wooncomfort.

Hugo Loudon, medeoprichter van Royal Dutch Shell
Hugo Loudon, medeoprichter van Royal Dutch Shell
Een economie die minder dan voorheen op families en familiekapitaal berustte, een grote burgerij die trekken van een gesloten maatschappelijke kaste verkreeg, nieuwe ideeën over de plaats en taak van vrouwen en mannen en een verlangen naar nieuwe bezieling via de weg van zweverige ‘kleine geloven’, via nieuw humanistisch elan of strak georganiseerd in verzuild confessioneel verband – wat de periode rond de eeuwwisseling verder ook voor veranderingen in de burgerlijke cultuur bracht, voor de familie Kessler betekende het jaar 1900 in ieder geval een diepe cesuur, een breuk gemarkeerd door het plotselinge overlijden van August.

Voor Margo en de kinderen was het een persoonlijk en een maatschappelijk verlies tegelijk. Met de dood van man en vader dreigde het sociaal kapitaal dat hij had opgebouwd verloren te gaan, de contacten met de top van de Koninklijke voorop. Aansluiting behouden om Dolph en Guus na hun school- en studietijd een betrekking met goede vooruitzichten bij het petroleumbedrijf te bezorgen werd het eerste doel. Dat lukte, ondanks de omstandigheid dat het vanwege de jonge leeftijd van de twee oudste zoons jarenlang moest worden volgehouden. Margo koesterde haar vriendschap met directeur Hugo Loudon en zijn echtgenote.

Ook met Augusts opvolger Henri Deterding bleven de contacten aanvankelijk verrassend goed. Deterding informeerde geregeld naar het wel en wee van weduwe en kinderen, een belangstelling die niet alleen ingegeven leek door de omstandigheid dat Margo met het overlijden van August een belangrijke aandeelhoudster van de Koninklijke was geworden, de eigenaresse van een aanzienlijk pakket preferente aandelen. Steun kon Margo wel gebruiken nu het gezin vaderloos verder moest, dat wilde zeggen, zonder de onmisbaar geachte mannelijke leiding – vooralsnog een vast geloofsartikel van de zelfbewuste patriarchale negentiende-eeuwse burgercultuur.

‘Voor benzine bestond voor 1900 amper een markt’

Mannelijke leiding: had de auteur van het levensbericht van August Kessler in het Algemeen Handelsblad op eerste kerstdag 1900 daar niet eveneens op gezinspeeld toen hij noteerde dat de overleden directeur van de Koninklijke ‘als een Mozes het beloofde land had gezien, maar niet had mogen binnentreden’? Het was een merkwaardige vergelijking geweest. August Kessler als Israëls oudtestamentische leidsman Mozes? Welk volk had August Kessler eigenlijk geleid? En naar welk beloofde land had hij het gevoerd? Bedoelde de schrijver de employés van de Koninklijke? Of op kleinere schaal: waren Margo en de zes kinderen Augusts volk geweest, zijn gezin waarbij hij zich zelden langer dan noodzakelijk had opgehouden? Of juist oneindig uitvergroot: ging het om de mensheid, die hij samen met een handjevol andere oliebaronnen een nieuw tijdperk binnenloodste, een era waarin de wereldeconomie op petroleum zou draaien en verslaafd raakte aan de fossiele brandstof?

Een nieuwe toekomst uit petroleum en staal

Margo Kessler-de Lange werd in 1909 geportretteerd door Jan Veth. ‘Als hoofdbezigheid ben ik steeds schrijvende,’ zou ze in 1920 noteren.
Margo Kessler-de Lange werd in 1909 geportretteerd door Jan Veth. ‘Als hoofdbezigheid ben ik steeds schrijvende,’ zou ze in 1920 noteren. Uit: De Kesslers
Zinspeelde de auteur van het levensbericht met het beloofde land dat August Kessler had aanschouwd maar niet had mogen binnentreden op deze laatste nieuwe toekomst, dan had hij welhaast over een glazen bol beschikt. Voor de overleden directeur van de Koninklijke kende petroleum tenslotte maar een beperkt aantal toepassingen. Kesslers product was kerosine geweest; het aardoliedestillaat werd gebruikt als lampolie. Voor benzine bestond voor 1900 amper een markt. Al experimenteerden vernuftige uitvinders in Europa en de Verenigde Staten inmiddels met door verbrandingsmotoren aangedreven vehikels, veel auto’s reden er vooralsnog niet rond. Stookolie, weer een ander petroleumproduct, werd commercieel pas interessant vanaf 1910, toen de Britse oorlogsvloot na lange aarzeling steenkool en stoommachine door aardolie en combustion engine verving – met ingrijpende gevolgen voor burgermaatschappij, geopolitiek en oorlogvoering.

In de decennia volgend op de dood van August Kessler kwam de benzineauto technisch en commercieel tot ontwikkeling. En hoe. In Europa en de Verenigde Staten symboliseerde de auto vanaf de eeuwwisseling de vooruitgang, zoals de trein dat in de negentiende eeuw had gedaan. Als general purpose technology of systeemtechnologie zou het voertuig alle domeinen van het leven beïnvloeden: wonen, werken en winkelen, reizen en de invulling van de vrije tijd. Het apparaat veranderde van een luxe in een noodzaak. Opmerkelijk lang overheerste het enthousiasme. Het vervoermiddel leek de individuele vrijheid tastbaar te maken door de verruiming van de actieradius van de bestuurder en de illusie dat deze zich voortbewoog in een privéruimte, en door de snelheid en de kracht van de machine. De auto tartte de verbeelding: al heel vroeg die van de Italiaanse futuristen met hun orgastische visioenen van de raceauto…

Portret van Filippo Tommaso Marinetti. Door Emilio Sommariva
‘…zijn motorkap versierd met dikke buizen als slangen met explosieve adem… een ronkende auto die als hij rijdt op een mitrailleur lijkt’

…aldus de oprichter van de avant-gardebeweging Filippo Tommaso Marinetti in het eerste Futuristisch Manifest uit 1909. Hun ‘hymne aan de man achter het stuur’ werd na een wereldoorlog vol echt mitrailleurvuur gevolgd door de minstens zo vervreemdende functionalistische machinefantasieën van de Nieuwe Zakelijkheid. Die van de romancier F. Bordewijk bijvoorbeeld: zijn ‘knorrende beesten’, zoals hij auto’s in zijn gelijknamige ‘roman van een parkeerseizoen’ noemde, zuigen zich vol ‘met de moedermelk van hun nafta, hun olie en hun water’.

De verbeelding wortelde in de werkelijkheid. Gestaag breidde het automobilisme zich over de aardbol uit. Tijdens zijn reis over Sumatra in 1921 noteerde de flaneur-uit-roeping Louis Couperus:

‘De triomf van den Koning der Wegen, Auto, over wat berg en oerwoud was… bijna nog immer is, werd een voldongen feit – ik meen voor òns [de westerse toerist] – en wij kraaien luid victorie.’

Automobilisme was niet de geringste consequentie van de petroleumrevolutie. De start van een autorit vanaf de Paauw in 1913. Philip Kohnstamm bestuurt het vehikel, een auto van ‘’t Hollandsche fabricaat’ Spijker.
Automobilisme was niet de geringste consequentie van de petroleumrevolutie. De start van een autorit vanaf de Paauw in 1913. Philip Kohnstamm bestuurt het vehikel, een auto van ‘’t Hollandsche fabricaat’ Spijker. Uit: De Kesslers

De automobilisering kwam als een schok, bij de twijfelaars aan de zegeningen van het vervoermiddel nog sterker dan bij de liefhebbers. Vijftien jaar na Couperus oordeelde de marxistische Jacques de Kadt, zijn vitriool uitgietend over de kapitalistische bourgeoisie:

‘Maar heerschappij uitoefenen, dat is: de baas zijn – en allen die zich verzetten buiten westen slaan. En van het leven genieten, dat is in auto’s rijden en brullen.’

De vrijheid voor de één betekende de last voor de ander, helemaal toen de auto, onveranderlijk geromantiseerd in reclame en roadmovie, een massaproduct werd – al in de jaren 1920 in de Verenigde Staten, vanaf het midden van de jaren 1950 ook in West-Europa. Toen ook werd duidelijk hoezeer de onvermijdelijke nadelen van het massale autobezit onderschat waren: het lawaai, de stank en de vervuiling, de verkeersongelukken met talloze doden en gewonden tot gevolg, de congestie van de binnensteden waar het autoverkeer een onevenredig beslag op de schaarse ruimte legde, en parallel daaraan de vernietiging van het oerwoud vanwege de petroleumexploitatie en de voor de productie van autobanden noodzakelijke uitbreiding van rubberplantages, de onherstelbare verminking van landschappen en stedenschoon door de aanleg van asfaltwegen, verkeerspleinen en parkeerplaatsen. Voor de auto gold minstens zozeer als voor de vele toepassingen van petroleum de ‘wet van Amara’, de in 2006 door de Amerikaanse futuroloog Roy Charles Amara geformuleerde stelregel:

‘We zijn geneigd het effect van een technologie op de korte termijn te overschatten en op de lange termijn te onderschatten.’

De Kesslers – Jeroen Koch
De Kesslers – Jeroen Koch
Zoals gezegd diende deze nieuwe toekomst zich pas na de dood van August Kessler aan, maar hij had een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het mogelijk worden ervan. Tenslotte was petroleum één noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van deze brave new world. Een andere was de exponentiële groei van de staalproductie. Staal was geen nieuw product, maar dankzij wijzigingen in het productieproces werd het begin twintigste eeuw wel beter en goedkoper.

Bij de totstandkoming van beide industrietakken, petroleum en staal, was de familie Kessler betrokken. In het voetspoor van hun vader werkten Dolph en Guus Kessler vanaf respectievelijk 1907 en 1911 bij Koninklijke Shell of een van de dochterondernemingen. Guus zou bij het petroleumconcern blijven, Dolph vertrok in 1916 om twee jaar later aan de slag te gaan voor de nieuw op te richten Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken nv. Tegelijkertijd deelde de familie in de consumptiezijde van deze vooruitgang. In 1911 schafte Margo Kessler een Spijker aan, een auto van ’t Hollandsche fabricaat zoals zij niet naliet te beklemtonen. De nieuwe aanschaf werd bestuurd door een chauffeur. Al snel schreef ze:

‘De auto is geheel met mijn bestaan samengegroeid, ik voel het niet eens meer als een weelderig bezit, maar als een noodzakelijk bezit in deze snellevenden tijd.’

Boek: De Kesslers – Jeroen Koch

Jeroen Koch is historicus en houdt zich bezig met politieke en intellectuele geschiedenis vanaf de verlichting. Ook heeft hij een bijzondere belangstelling voor Europese en Amerikaanse literatuur sinds 1850. Hij is verbonden aan de Universiteit Utrecht waar hij ook doceert.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×