Panamarenko – met zijn geboortenaam Henri Van Herwegen (1940-2019) – was een verbazende kunstenaar: een wijze én een kind, een verbluffende tekenaar én een conceptuele ziener, een bricoleur (knutselaar) én een denker over de wereld. En dat alles in een (schijnbaar) wereldvreemde gedaante. En dan waren er nog zijn boutades. Nu gebundeld in een klein, mooi boekje: DIXIT Panamarenko. Dé Panà, zoals hij in Antwerpen en omstreken gekend was, in eigen weergaloze woorden.
Henri Van Herwegen is dood, ik zou niet weten wie het is. Het is een snotneusnaam, een naam die niets betekent en waarmee je zeker niet opgewekt het leven binnenstapt. Als je een goeie naam hebt, word je een goeie. Ik had een andere naam nodig. Om te ontsnappen, niet aan de wereld, wel aan het wereldje met al die kneuterige, kleine miserie. Met een hoed op kan je dingen doen die een ander niet durft doen. Dus nam ik een nieuwe naam aan en werd ik die naam.
Met zijn geboortenaam had Panamarenko geen uitstaans. Zoals hij zijn eigen kunst ‘knutselde’, ‘bricoleerde’ hij ook zichzelf en zijn eigen imago. Maar de Panà werd vaak als een vreemde vogel gezien. Het is de belangrijke verdienste van Jo Coucke, een eminente kunsthistoricus, om enkel de artiest zelf aan het woord te laten en niet de misvattingen van tal van kunstcritici en kunstkijkers. Het levert inzicht in het denken van een eigengereide, zoekende, twijfelende, maar vooral integere, authentieke kunstenaar met soms boude uitspraken op. Maar het handzame boekje gidst ook langs de wereldgebeurtenissen die het naoorlogse bestaan van de kunstenaar kleurden: de bommen die Antwerpen tijdens de Tweede Wereldoorlog troffen, het naoorlogse vooruitgangsdenken, de spanningen tussen Oost-West tijdens de Koude Oorlog, de ‘jongens-en-wetenschaps-drang’, de wetenschappelijke vorderingen en ideeën in de geschiedenis,… Maar vooral de verwondering die de Panà als een klein-groot kind warm hield:
Is er iets griezeligers dan volwassen worden? Volwassenen hebben geen fantasie. Ze liggen onder de sloef, worden elke dag idioter en nemen dingen ernstig die niet ernstig genomen moeten worden. Je moet eens naar de wereld van de volwassenen kijken: lelijke huizen, IETS OF IEMAND WORDEN…
Uitbreken, weg van het kleinburgerlijke, Panamarenko had een bijzonder goed doorzicht in mensen en milieu:
Mijn schooljaren werden gekenmerkt door een hevige schrik. Mijn ouders waren bang. Mijn vader was een eenvoudige arbeider die bang was dat zijn enige zoon geen diploma zou halen en geen werk zou vinden. Die sfeer van angst heeft mijn hele jeugd verpest. Lachen, spelen, dromen, plezier maken: het was allemaal uit den boze en absoluut verboden. In mijn vrije tijd spéélde ik constant. Ik ging volledig op in mijn spel – dát was voor mij het echte leven. Dat was mijn manier om de ernst van het bestaan te ontvluchten.
[…]
Ik zal het nooit vergeten: ik was zestien en zat te spelen met mijn elektrische trein, en opeens stond mijn moeder daar. ‘Jongske,’ zei ze, ‘heb jij eigenlijk al eens nagedacht over wat jij gaat worden?’ Ik voelde haar angst en zat meteen zelf met de daver op het lijf. En het is niet met de daver op je lijf dat je iets gaat worden. Alles wat ik deed, was een gevecht tegen die werkmansfilosofie. Altijd heb ik moeten opboksen tegen die schrik die ze de kinderen dagelijks inblazen: dat je later iets moet ‘worden’. Stel je voor dat ik me Godvernikkeltchev had genoemd en ik járen later een brief uit Leningrad zou krijgen met de boodschap: ik heet ook Godvernikkeltchev. Waar de mensen zich mee bezighouden!
Panamarenko demonstreert zijn magnetische schoenen:
De keuze van een artiestennaam was als zo’n vlucht:
Mijn werk wordt gezien als jongenswetenschap, omdat er geen benaming voor is. Maar als kinderdromen nu eens volwassen worden, in hun eigen recht? Als je ze kunt uitvoeren, met steeds meer ervaring en training – wat krijg je dan? Dan krijg je… “Panamarenko!”, afschuwelijke politiek, verschrikkelijk bijgeloof, leugens, pose, pseudo… Het is allemaal zo hol. Ik wil dat de dingen echt zijn. Wat ik heb gemaakt, heeft dan ook totaal geen nut in de wereld van de volwassenen. Dat had ik trouwens erg gevonden. Ik wilde geleerde worden. Ik wou per se begrijpen hoe alles in elkaar zat. Alles wat ik niet kende, wou ik léren kennen. Ik knutselde zelf transistorradiootjes en ander elektronisch spul in elkaar. Ook toen ik aan de Academie studeerde, zat ik meer in de bibliotheek dan in de lessen: uit technische en wetenschappelijke handboeken leerde ik veel meer dan uit mijn cursussen. Het was me niet alleen te doen om de technische kant van de zaak: ik wou de dingen fundamenteel begrijpen. Met technisch begrip alleen ben je immers niets. Op zo’n zelfgemaakt transistorradiootje volgde ik de opstanden in Berlijn en ik hoorde altijd weer die Russische naam ‘generaal Panamarenko’. Ik schreef hem op. Ik zocht naar een pseudoniem en deze bleef als enige de hele tijd op mijn lijst staan. Ik dacht: Panamarenko is goed. Er zit dynamica in. […] En zeg niet dat hij niet werkt. Hij werkt. Niet alleen voor mezelf, ook voor anderen. Panamarenko is een merknaam geworden en dat is een meevaller. Ik hou dankzij mijn naam stand. Weet ik veel wat hij betekent. Het gekke is dat ik ooit een brief uit Amerika gekregen heb van iemand die ook zo heet en die beweerde dat er in de hele wereld maar vier Panamarenko’s zijn. Da’s toch kras.
Waarom zijn dingen zoals ze zijn? Hoe werken ze? Wat beweegt dingen?
Vader bracht soms ook van die hele grote krabben mee, een paar kilo zwaar en met haar op hun klauwen. Die liepen dan rond in ons huis. Ik zat gefascineerd te kijken hoe zo’n krab bewoog. Ik wou dat centrale zenuwstelsel namaken, daar heb ik verdorie mee afgezien. Niet dat dat zo moeilijk was, maar ik had het gerief niet. Al wat ze zo elektronisch verkopen, dient voor telefoontjes of tv’s maar niet om een kieken te laten lopen of een krab te besturen. Ik zocht een simpel mechanieke systeem, dat beest moest toch ook met iets begonnen zijn? Want wat wás er nu eerst: een brein of twee krabbenpoten?
En de verbazing, de verwondering over alles en nog wat:
Ik liep veel rond en kwam nogal eens in de bibliotheek aan het Conscienceplein. Toen heb ik al die ingenieursspullen gelezen. Dat was het begin. Daar heb ik voor het eerst smaak in wetenschap gekregen, door de fantastische dingen die ik er las over de natuur en over hoe alles in elkaar zit. Ik ontdekte er vooral dat schoonheid overal kan zijn, en dus niet alleen binnen de enge grenzen die de Academie voor ons trok. Mijn allergrootste artistieke ontdekking was dat je helemaal onafhankelijk van de kunstgeschiedenis kunt zijn en dat er in alles kunst schuilt. Dat je dat evengoed kon toepassen op vliegtuigjes, trottinetten en rolschaatsen. Dat je er altijd iets van kon maken wat iets uitstraalt. Als je dat eenmaal doorhebt, kun je je talent inzetten om schoonheid naar boven te halen uit alles wat je aanspreekt. Pas toen raakte ik écht geïnteresseerd in het maken van kunst, hoewel ik al een vrij goede schilder was. Maar het was vijftig jaar na Marcel Duchamp en op de Academie van Antwerpen tekenden ze poppemiekes zoals dat voor de oorlog gebeurde. Het was oudbakken, het was dood en boven alles: het was vals. Als kunstenaar moet je in de dingen die je maakt een zekere poëzie opwekken. Een poëzie die niet ruikt naar musea of dogma’s of regels die je moet volgen om ernstig te zijn. Als je na een tijdje ging beseffen dat er zoiets als kunst bestond, en dat Van Gogh en Picasso geen aftroggelaars waren, dan was je klaar. Wat je met dat besef nog meer kon doen, vernam je aan de Academie niet.
[…]
Ik ben altijd blijven dromen en ik denk dat ik mijn dromen niet ben kwijtgeraakt omdat alles wat ik ermee deed bijna onmiddellijk succes had. Was dit niet gebeurd, dan was ik waarschijnlijk in de misère geëindigd. Door heel mijn leven mijn dromen na te jagen heb ik minstens zoveel vijanden gemaakt, denk ik. Je moet weten dat galeriehouders, tentoonstellingsmakers en verzamelaars ontzettend gauw op hun tenen getrapt zijn, die hebben nauwelijks enig incasseringsvermogen.
Panamarenko Universum:
Wereldvreemd leek Panamarenko maar hij was het allesbehalve:
In 1958, het jaar van de Wereldtentoonstelling, was ik achttien. Omdat ik uitstel kreeg voor mijn militaire dienst, bleef ik tot mijn twintig wat rondhangen in de Academie, want ik wist eigenlijk niet goed wat te doen. Het was meer om niet te moeten gaan werken, denk ik. Het waren de beste jaren voor wetenschap en techniek. Alles wat we nu kennen, is toen uitgevonden: raketten, de laserstraal. Ze hadden juist de geluidsmuur doorbroken. Den Chuck Yeager, door de geluidsmuur geknald. En dan daarna, bingbing, de Spoetnik. Expo 58 was zo’n beetje de samenkomst van alle uitvindselkes van de twintigste eeuw. Dat was magisch, daar zagen we dingen die we niet kenden. De vooruitgang van wetenschap en techniek was toen nog concreet genoeg om tot de verbeelding te spreken. Vandaag gaat die vooruitgang natuurlijk voort, maar het is allemaal zo abstract geworden dat weinigen het nog begrijpen.
Hoe ontstaan dan Panamarenko’s kunstwerken?
Veel van mijn werken zijn ontstaan uit onvrede met bestaande tuigen. Eigenwijs als ik was, vond ik altijd dat ik het beter kon. En ik had zelfs de arrogantie om die techniek nog te verbeteren, maar altijd met de gedachte dat dat hele technologische gedoe, dat dure laboratoriumspul, ook op een poëtische manier benaderd kan worden.
Persoonlijker en ook wel mooier. Ik wilde niet namaken, maar zelf uitvinden. Je kunt een televisie uitvinden en je kunt een televisie nabouwen. Ik verkoos een televisie uit te vinden. Dan is het logisch dat je die kunst en die techniek bijeenvoegt en wat in elkaar flanst, waarmee je jezelf amuseert zonder dat van tevoren kunst te noemen. Zo heb ik toestellen ontworpen om op de bodem van de oceaan te kunnen wandelen, of om op eigen kracht sneller vooruit te geraken in het water. Om te fietsen op de Noordzee, zeg maar. Maar dat soort belangstelling was toen ik aan de Academie studeerde, nog niet toegelaten in de kunst. Ik wilde vooral weten. Alles kunnen, alles kennen en alles doen. Het werd mijn motto en alles is daaruit voortgevloeid.
Voor Panamarenko de zeppelin The Aeromodeller, de intelligente kip Archaeopterix, de duikboot Pahama Novaya Zemblaya, de Batopillo, de zwevende mens en andere bewegende, zoevende toestellen bedacht en bewerkte, waren er de happenings in de jaren 1960:
Dat was toen mode. Ik probeerde er van alles voor te bedenken. En eigenlijk is dat wat ik altijd ben blijven doen. Dat was dé vondst. Op die manier kon ik praktisch alles bedenken, al wat me interesseerde, en dat maken alsof ik er iets ging mee doen. In het begin was dat dus voor een happening en later werden dat luchtballons en vliegtuigen. Meestal machines om iets uit te proberen. Soms ook theorieën die aan de basis moesten liggen van machines. Da’s altijd zo gebleven. Het is iets wat dikwijls wordt vergeten, dat er verder niets tussen is gekomen, tussen mijn vroege werk en het latere. Geen ander -isme of zo. Het is op die happenings dat ik iets bedacht wat een geheel vormde dat buiten musea en galeries kon bestaan. Ook het gedacht een ballon te maken stamt uit die tijd. ’k Heb hem later echt gemaakt.
[…]
Ik geloof dat de werkelijkheid van een object overtuigender is dan welke schilderij, sculptuur of tekening ervan ook. Mijn objecten zijn evenwel geen getrouwe kopieën van de werkelijkheid. Ze werden vaak naar foto’s gemaakt, die zelf al een zekere deformatie van de werkelijkheid laten zien. Ik toonde dingen die me amuseerden en die ik leuk vond, zoals de sneeuw, de botanische tuin, de krokodillen in de dierentuin, de pin-ups, de racewagens, de vliegtuigen, etc. Ik hou ook van transparante materialen, omdat daarmee alles zichtbaar wordt zonder dat men eraan kan komen, zoals in mijn afwasbak en mijn cockpit.
[…]
Ik wilde gewoon voor mijn eigen lol steeds weer nieuwe dingen leren. Daarom verdiepte ik me zo intens in elektronica en sterrenmechanica. Een kunstenaar moet tegenwoordig uitvinder zijn. Aan mijn vliegende sigaar heb ik heel lang gewerkt. En ik heb er veel voor gestudeerd. Ik had dat natuurlijk snel in elkaar kunnen draaien, maar dan kreeg je een goedkoop decorruimteschip à la Star Wars. Dat werkt misschien nog in de film maar niet als kunstobject. Op dat punt wilde ik absoluut géén toegevingen doen. Toegevingen helpen de kunstwereld alleen maar naar de knoppen. Ik moet lachen met al die postuurkes, compositietjes, bronzen vodden of schilderijkes.
Als schilderijen en beeldhouwwerken geen kunst zijn, wat is kunst dan wel?
De meeste mensen wagen zich niet aan een definitie van kunst. Ik wél: kunst is het poëtische gevoel dat je ervaart als aan een bekend patroon iets is gewijzigd zodanig dat er een nieuw patroon ontstaat. Kunst moet, met andere woorden, een poëtisch gevoel voor patronen oproepen. Wie niet in staat is dat gevoel te ervaren, begrijpt niets van kunst. Kunstenaars die geen nieuwe patronen kunnen creëren, zijn geen echte kunstenaars maar imitators. De wereld loopt vol met imitators. Alle zogenaamde kunstkenners zijn in feite gewoon jaknikkers die alleen maar in staat zijn bekende patronen te herkennen. Kunst moet iets zijn wat schoonheid draagt en dat getuigt van grote toewijding en kennis. Het moet bovendien over alle facetten van het universum gaan. Kunst moet het resultaat zijn van alle mogelijke disciplines, van alle soorten kennis. Er worden tegenwoordig te veel dingen gemaakt die alleen maar op moderne kunst lijken. Net zoals ze in een antiquariaat gaatjes in meubels boren om de houtworm in echt antiek te imiteren. Een kunstwerk mag nooit een kopie van het vorige zijn.
Zelfbewust maar ook vol zelfrelativering keek Panamarenko naar zichzelf en de wereld:
Mijn carrière als kunstenaar is helemaal vanzelf gelopen. Ik bedoel, je kunt er echt geen treurspel van maken of zo. Ik hoef er aan de andere kant ook niet heldhaftig over te doen. Voor een Nobelprijs is het te laat. Ik wereldberoemd? Daar ben ik nog niet zo zeker van. Had ik veel beroemder moeten zijn? Ik heb overal, tot in New York en in Japan, geëxposeerd. Toch zijn er hopen mensen die vinden dat ik getikt ben. […] Voor mij was een leven als dromer interessant. En ik hoopte later te kunnen zeggen dat ik een afgerond leven heb gehad. Geen opeenstapeling van gesloten morele waarden. En daarnaast – niet onbelangrijk – dat ik achteraf tenminste kon zeggen dat ik me heb geamuseerd. Want mijn werk is één geheel. Het heeft een speelse, zelf ironische en kinderlijke inhoud, en straalt ook een soort poëzie uit.
In 2005 organiseerden de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel een retrospectieve. En toen zei de Panà plotsklaps dat hij ermee stopte. Hij had niets meer te vertellen, meende hij en dus wou hij ook geen kunstwerken meer maken:
Ik ga naar de sterren koekeloeren.
~ Eliane van den Ende
Historicus en cultuurjournalist
Het Panamarenkohuis, zijn ouderlijk woonhuis, schonk de kunstenaar aan het Antwerpse Museum voor Hedendaagse Kunst. De opgefriste maar authentieke leef- en werkruimtes zijn te bezoeken (onder bepaalde omstandigheden en na afspraak): Biekorfstraat 2, 2000 Antwerpen.