D66 heeft sinds vorige week een nieuwe fractievoorzitter: Rob Jetten volgde Alexander Pechtold op. Maar Pechtold was ook de partijleider. Jetten is dat vooralsnog niet. Pas als hij in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen door de D66-leden tot lijsttrekker wordt gekozen, mag hij zich de baas noemen in de partij. Hij zal dan echter eerst moeten afrekenen met concurrenten als minister Kajsa Ollongren en andere D66’ers die geen deel uitmaken van de Kamerfractie.
Dat het zo lang duurt voor de echte opvolger van Pechtold bekend wordt, is niet uitzonderlijk. Leiderswisselingen bij politieke partijen nemen vaak veel tijd in beslag en komen moeizaam tot stand, zeker als de leider al lang op zijn plek zit. Niet zelden hebben ze ook nadelige effecten op de populariteit van de partij. De geschiedenis is vol voorbeelden.
Neem de troonswisseling bij de PvdA in de jaren tachtig. Nadat de vorming van het tweede kabinet van Joop den Uyl in 1977 was mislukt, begon iedereen gaandeweg in te zien dat de partijleider aan vervanging toe was. Een hele serie partijprominenten mocht zich enige tijd ‘PvdA-kroonprins’ noemen: Ed van Thijn, Wim van Kemenade, Marcel van Dam, Wim Meyer. Geen van hen vond echter genade in de ogen van Den Uyl zelf. Pas in 1986 hakte de PvdA-chef de knoop door: toenmalig FNV-voorzitter Wim Kok nam het roer van hem over.
Heel succesvol was de nieuwe eerste man aanvankelijk niet. De PvdA verloor bij de Kamerverkiezingen van 1989 3 zetels en bij die van 1994 12. Het zou tot 1998 duren voor er weer een flinke winst in zat, maar op dat moment was Kok inmiddels premier.
Afrekening
Nog veel pijnlijker bleek de opvolging van CDA-premier Ruud Lubbers. Lubbers was bezig aan zijn derde kabinet toen hij begin jaren negentig besloot dat het mooi was geweest. Hij wees fractievoorzitter (en ex-minister) Elco Brinkman aan als zijn plaatsvervanger. Maar daarna ging alles mis. In tegenstelling tot wat Lubbers verwacht moet hebben, begon Brinkman zich krachtig te profileren, ten nadele van de man die nog steeds in het Torentje zetelde. Hierdoor ontstond in de publiciteit het beeld van een afrekening. Op het electoraat maakte dat geen gunstige indruk. Daar kwam nog bij dat Brinkman het middelpunt werd van een affaire: hij zou als commissaris in het bedrijf van een familielid frauduleus gedrag niet hebben gesignaleerd. Tot overmaat van ramp maakte hij in het nieuwe CDA-verkiezingsprogramma ongelukkige keuzes, zoals de bevriezing van de AOW.
Het gevolg was dat het CDA pijlsnel begon te zakken in de opiniepeilingen. Lubbers, kennelijk in paniek geraakt, liet enkele dagen voor de Kamerverkiezingen van 1994 weten dat hij op Ernst Hirsch Ballin zou stemmen, de nummer drie op de CDA-lijst, en niet op Brinkman. Het resultaat was desastreus. De christendemocraten verloren 20 Kamerzetels, op dat moment de grootste nederlaag ooit. Voor het eerst in driekwart eeuw verdween de partij in de oppositie.
Aanvoerder
Ook in de VVD kennen ze vervelende leiderswisselingen. Na het vertrek van Hans Wiegel in 1982 duurde het jaren voordat de liberalen in de persoon van Frits Bolkestein over een onbetwiste en stabiele nieuwe partijleider beschikten. De opvolging van Bolkestein eind jaren negentig zorgde opnieuw voor problemen. Aanvankelijk leek alles vlekkeloos te verlopen. Hans Dijkstal nam Bolkesteins plaats in en leek het naar behoren te doen. Maar na een zware verkiezingsnederlaag in 2002 moest hij opstappen. Daarna ontstond een onduidelijke situatie. Jozias van Aartsen werd in 2003 gekozen tot fractievoorzitter, maar daarmee was hij nog niet de baas. Hij moest steeds rekening houden met Gerrit Zalm, de vicepremier en minister van Financiën. Van Aartsen mocht zich van zijn partijgenoten wel ‘aanvoerder’ noemen, maar niet partijleider.
Pas na zijn aftreden in 2006 (na een afgang bij de gemeenteraadsverkiezingen) kwam er klaarheid. De VVD organiseerde – voor het eerst in haar historie – een lijsttrekkersverkiezing. Die werd na een hevige onderlinge strijd gewonnen door Mark Rutte, die Rita Verdonk nipt voorbleef.
Al heel snel werd echter duidelijk dat Verdonk haar leiderschapsambities nog niet had begraven. Ze bleef zagen aan de stoelpoten van Rutte. Pas toen hij haar de partij had weten uit te werken, gold Rutte als de echte nummer 1 bij de VVD. Het duurde vervolgens tot 2010 voor hij ook kon profiteren van die positie. De VVD werd bij de Kamerverkiezingen in dat jaar de grootste en mocht dus de premier leveren.
Hardnekkige geruchten
Rutte leidt zijn partij dus sinds 2006, hetzelfde jaar waarin Pechtold aantrad als D66-leider. De discussie over zijn opvolging loopt al een tijdje. Zou hij – zoals hardnekkige geruchten willen – volgend jaar een hoge positie in Brussel aanvaarden, dan zal fractievoorzitter Klaas Dijkhoff hem opvolgen. Of wordt het toch ex-minister Edith Schippers? En welke uitwerking zal de verandering aan de top hebben op de VVD-kiezers?
Nog veel problematischer ziet het eruit voor de PVV, een partij die in (alweer) 2006 voor het eerst aan Kamerverkiezingen deelnam. Wie moet straks in de voetsporen treden van oprichter en boegbeeld Geert Wilders? Sommige partijleiders lijken echt onvervangbaar.
Overzicht van boeken over de Nederlandse politiek