Toen de eerste Nederlandse kolonisten begin zeventiende eeuw voet aan wal zetten op de zuidkust van Nieuw-Guinea werden ze enthousiast verwelkomd door de eilanders. De beschilderde krijgers met hun lange speren en bogen, beenderen door de neus, peniskokers en veelkleurige vedertooien zagen er behoorlijk indrukwekkend uit en herhaalden voortdurend dezelfde woorden: kaja kaja. Dat moest de naam van dit merkwaardige volk zijn dachten de Nederlanders.
Achteraf bleek dat ‘kaja kaja’ eigenlijk ‘vrienden’ betekende en de groet was waarmee de lokale bevolking de nieuwkomers welkom heette. Zo komt het dat de Marind-anim – zoals de kustbewoners zichzelf noemden – de geschiedenis ingingen als Kaja Kaja’s.
Die anekdote komt uit het boek Koppensnellers dat de Vlaamse pater Petrus Vertenten in 1935 publiceerde en dat de neerslag is van vijftien jaar leven bij de koppensnellers van Nederlands Zuid-Nieuw-Guinea.
Missionaris
Petrus Vertenten (1884-1946) was de zoon van een fabrieksarbeider uit het Scheldedorp Hamme. Zoals dat in het Vlaanderen van de negentiende eeuw een traditie was, waren kroostrijke gezinnen uit de lagere klassen een visvijver voor de toen nog almachtige kerk. Zo gebeurde het dat de jonge Petrus al snel voorbestemd werd om in de kerk te treden. Dat bespaarde hem kinderarbeid in de fabriek en gaf hem de kans een opleiding te volgen.
De jonge Petrus werd naar Nederland gestuurd waar hij klaargestoomd werd als missionaris van de Orde van het Heilig Hart. In 1910 werd hij uitgestuurd naar Nederlands Nieuw Guinea – nu de Indonesische provincie Papua. Zijn taak: het woord Gods verspreiden onder de Marind-anim, een volk dat nog in het stenen tijdperk leefde en berucht was om zijn koppensnellerspraktijken en seksueel expliciete rituelen.
De Marind-anim of Kaja Kaja’s
Vertenten kreeg als standplaats de missiepost van Merauke. Toen nog een nederzetting van enkele duizenden kolonisten en dwangarbeiders aan de zuidkust van het eiland. Hij zou er van 1910 tot 1925 verblijven en zich inzetten voor het lot van de Marind-anim of Kaja Kaja’s. De Marind golden toen als mensen met een gewelddadige en ontoegankelijke cultuur vol barbaarse gebruiken en bizarre rituelen. Vooral het koppensnellen en de rituelen vol ongeremde seksuele activiteit, waren een doorn in het oog van de Nederlandse bestuurders en missionarissen.
In zijn boek gaat Vertenten dieper in op wat hij ‘vuile ziekten en haar bestrijding’ noemt. ‘Als er streng-geheime ceremonies plaats hadden kon men bijna zeker zijn dat er onzedelijkheid mee gemoeid was.’ Zo noteert hij en vervolgt:
Zij deden slecht, dreven de wulpscheid tot uitersten, die hen zeer verlaagden.
Rituele copulaties moesten boze geesten bedwingen en sperma was zeer gegeerd als genees- en beschermingsmiddel. Seks werd gezien als een krachtformule en speelde een belangrijke rol in de rituele denkwereld van de koppensnellers, zoveel was duidelijk. Daarnaast werden ongewenste kinderen gedood en ouderen en zieken uitgestoten. De missionarissen hadden het vanzelfsprekend moeilijk met die tradities en sloofden zich uit om de Kaja Kaja’s tot andere gedachten te brengen. Zonder veel resultaat echter.
In die omgeving was het voor missionarissen geen sinecure om zich overeind te houden. Petrus Vertenten kweet zich echter meer dan behoorlijk van zijn taak. Hij leerde de taal en slaagde er in het vertrouwen te winnen van de Marind-anim. Vertenten stelde echter vast dat hij bij een uitstervend volk was terechtgekomen. De verspreiding van een geïmporteerde geslachtsziekte, het venerisch granuloom, voerde de bevolking – onder meer door de eigen rituele praktijken – bijna naar de ondergang. In de jaren twintig van vorige eeuw was de bevolking zowat gedecimeerd. Pater Vertenten luidde de alarmklok en wist de Nederlandse overheid er toe te bewegen een medisch hulpprogramma op touw te zetten. Als pleitbezorger voor de lokale bevolking kreeg Petrus Vertenten in die periode de bijnaam “de redder der Kaja-Kaja’s”.
Koppensnellen
Een ander probleem waarmee de missionaris geconfronteerd werd was de traditie van het koppensnellen. Regelmatig lagen de Marind-anim in de clinch met andere stammen in het binnenland en werden oorlogsexpedities opgezet. Daarbij vielen vaak slachtoffers die dan onthoofd werden. Het koppensnellen was een ritueel dat te maken had met de naamgeving van de eigen kinderen. De ongelukkige die in handen viel van de Marind-anim werd, vooraleer onthoofd te worden, om zijn naam gevraagd. Die naam werd vervolgens aan een eigen kind gegeven.
Een nadeel voor de koppensneller van dienst was echter dat hij de taal van zijn slachtoffer niet altijd begreep, waardoor diverse kinderen namen als “Moeder help me” of “Ik sterf” kregen, kreten die in doodsangst werden uitgestoten door de terdoodveroordeelde. Zo vertelt pater Vertenten het in zijn boek ‘Koppensnellers’ en hij voegt er meteen een behoorlijk gedetailleerde beschrijving aan toe van het ‘prepareeren der koppen’. De man uit Hamme was hoe dan ook gefascineerd door de Papoea-cultuur. Hij voelde sympathie voor deze, in zijn ogen ‘door de duisterheid overmeesterde mensen’. Volgens hem waren ze…
…diep ongelukkig: de schrik voor geesten, maar ook voor toverij en bloedwraak maakte hun leven tot een voortdurende kwelling.
De missionarissen deden er alles aan om die hardnekkige tradities te breken, wat meermaals tot conflicten leidde met de Papoea’s. Die laatsten waardeerden de missionarissen voor hun inzet en medische hulp en waren nieuwsgierig naar de westerse technologie. Maar ze keken ook op de blanken neer. Die konden immers niet boogschieten, niet dansen, hadden rare kapsels en droegen onfrisse kleren in plaats van de lekker geurende palmolie waarmee de Marind-anim zich insmeerden. Er was ook verzet tegen de inmengingen van de blanke nieuwkomers in hun cultuur.
Toch slaagde pater Vertenten er in een vertrouwensband te smeden met de Marind-anim. Hij ontpopte zich tot een vurig verdediger van hun rechten en nam het op voor de lokale bevolking die al te vaak uitgebuit werd door plantage eigenaars.
Amateur-etnoloog
Behalve zielzorger was Vertenten een uitstekend amateur-etnoloog die honderden artikelen schreef, zowel voor missiebladen als voor antropologische vaktijdschriften. Zijn boek Vijftien jaar onder de koppensnellers van Nederlandsch Zuid-Nieuw-Guinea wordt nog steeds beschouwd als een belangrijke informatiebron over de inheemse cultuur van Papoea Nieuw Guinea. Daarnaast was Vertenten een verdienstelijk tekenaar en schilder. Getuigen daarvan zijn de talloze schetsen en portretstudies die hij maakte. Zijn olieverfschilderijen en potloodtekeningen van de Marind-anim mannen en vrouwen, al dan niet in volle rituele uitdossing, zijn waarschijnlijk de eerste weergaven in full colour van de Papoeacultuur.
In februari 1926 verliet Petrus Vertenten definitief Nederlands Indië. Tot 1939 werkte hij nog als missionaris in Belgisch-Congo om dan terug te keren naar Vlaanderen. Merkwaardig is dat hij toen ook bevriend raakte met de socialistische dichteres Henriette Roland Holst die hij via een gemeenschappelijke vriend in Antwerpen leerde kennen. Slechts een keer ontmoetten ze elkaar in levenden lijve. Al deelden ze niet dezelfde opvattingen, het belette niet dat Vertenten in de jaren dertig en veertig een intense briefwisseling voerde met de dichteres.
In 1946 verwisselde Petrus Vertenten het tijdelijke voor het eeuwige. In Hamme werd vijf jaar na zijn dood een standbeeld onthuld en nog later kreeg een straat zijn naam. Een belangrijk deel van zijn etnologisch werk, waaronder tal van schilderijen en tekeningen kwam uiteindelijk terecht in het Wereldmuseum in Amsterdam.
De Papoea’s van de Geelvinkbaai
Zendelingen droegen bij aan cultuurvernietiging op Batoe-eilanden
Bronnen ▼
-‘De redder der Kaja-Kaja’s’, Joris Vlamynck, (uitgeverij Lannoo, 1949)
-Collectie Wereldmuseum: NMVW-collectie (wereldmuseum.nl)