Piet Paaltjens was het pseudoniem van de Nederlandse predikant en schrijver François Haverschmidt (1835-1894), ook wel geschreven als François HaverSchmidt. Samen met andere bekende schrijvers – onder wie Willem Bilderdijk (1756-1831), Eduard Douwes Dekker alias Multatuli (1820-1887) en Gerrit van de Linde alias ‘De Schoolmeester’ (1808-1858) – wordt hij gerekend tot de invloedrijkste Nederlandse schrijvers uit de periode van de Romantiek.
Piet Paaltjens wordt doorgaans beschouwd als de enige romantische, melancholiek-humoristische dichter uit de negentiende-eeuwse Nederlandse literatuur. In het boek Honger naar het absolute schrijft Johan Reijmerink over Paaltjens:
Piet Paaltjens is in onze negentiende-eeuwse literatuur bij uitstek de dichter van de Weltschmerz. Zijn lijden aan het leven, voortkomend aan zijn overgevoeligheid voor het leven, is monumentaal aanwezig in zijn Snikken en grimlachjes.” (192)
Dit werk, Snikken en grimlachjes uit 1867, is een van de hoofdwerken van Paaltjens. Het bevat een verzameling gedichten die humoristisch zijn, maar naast een lach is er ook altijd een traan voelbaar in het dichtwerk van François Haverschmidt. Snikken en grimlachjes geeft op een ironische manier een beeld van Paaltjens leven als theologiestudent, via gedichten met een unieke vorm van cynische romantiek. De auteur vocht met dit boekje tegen zijn vatbaarheid voor depressiviteit door het sentimentalisme in zijn eigen poëzie belachelijk te maken.
Jonge jaren en opleiding
François Haverschmidt werd geboren in Leeuwarden op 14 februari 1835. Hij was de zoon van apotheker en wijnhandelaar Nicolaas Theodorus Haverschmidt en Geeske Bekius. Zijn moeder was afkomstig uit een domineesfamilie.
Al in zijn tienerjaren begon François te schrijven. In een biografie op de website van de Koninklijke Bibliotheek (zie bronnenlijst) lezen we hierover:
“Het oudste gedicht dat van hem bewaard is gebleven dateert van 1848, Haverschmidt was toen nog geen veertien jaar oud. Uit 1849 stamt ‘Barend Krul, grotesk-komisch gedicht’, dit gedicht is door Hans van Straten opgenomen in Nagelaten snikken (Paaltjens, 1961, p. 10-31). In 1850 schreef HaverSchmidt een verhaal met de titel ‘Leven en sterven van Jelle Gal’, hierin komt de kat Jelle op een afschuwelijke manier aan zijn eind. Dit verhaal is gepubliceerd in de bundel Winteravondvertellingen (HaverSchmidt, 1994a, p. 7-20).”
François Haverschmidt had in elk geval een gelukkige jeugd, zo blijkt uit zijn werk Familie en kennissen (1876), waarin hij verhalen opnam over zijn jeugd. Dit werk droeg hij op aan zijn ouders, met een dankbetuiging erbij voor zijn goede jeugdjaren.
Naar het voorbeeld van de grootvader van moeders kant – François Bekius – besloot François predikant te worden. Als kind speelde de auteur regelmatig domineetje, waarbij hij op een stoof stond te preken. In de jaren 1852-1858 studeerde hij theologie in Leiden. Hij was lid van de studentenvereniging Minerva en droeg als hij jolig was wel eens een gedicht voor terwijl hij op een tafel stond. Na zijn studie was hij achtereenvolgens modern-hervormd predikant in de Nederlandse Hervormde Kerken van Foudgum en Raard (Friesland, 1859-1962), Den Helder (1862-1864) en Schiedam (1864-1894).
In 1863 trouwde François met Jacoba Johanna Maria Osti (1841-1891), die hij in Tiel op een bruiloft van zijn vriend Adrianus van Wessem had ontmoet. Samen kregen ze drie kinderen, die allen in Schiedam ter wereld kwamen: Margot (1864), Nico (1866) en François (1869). Op 29 juli 1868 overleed zoontje Nico, slechts twee jaar jong. François was hiervan enorm van slag en droeg ‘De geschiedenis van den kleinen Bob’ aan zij overleden kind op, dat in 1983 voor het eerst gepubliceerd werd.
Zijn predikantschap maakte hem depressief, vooral vanwege de uitzichtloze situaties die hij in veel arme gezinnen aantrof. Ook verloor hij al tijdens de opleiding theologie in Leiden, die van modernistische snit was, zijn geloof. Het einde van zijn huwelijk in 1891, doordat zijn vrouw stierf, voedde zijn depressies sterk. Wat wellicht ook een rol speelde was dat een van zijn vrienden, F.C.A. Pantekoek (1832-1878), eveneens predikant in Schiedam was en zeer populair was. Pantekoek had altijd volle kerken, waaraan Haverschmidt niet kon tippen.
Oera Linda
Verscheidene literatuurwetenschappers denken dat Piet Paaltjens de auteur was van het zogenoemde Oera Linda-boek. Het Oera Linda-boek was een Friestalig boek dat in 1867 opdook en in eigensoortige runen rept over een groots Fries verleden. Het boek stelde de Friese cultuur hierbij voor als de bakermat van andere Europese culturen, zoals de Griekse cultuur en de Romeinse cultuur. Het boek zou uit 1256 stammen, maar men kwam er later achter dat het een negentiende-eeuwse vervalsing betreft.
Omstreeks 1900 poneerde Johan Winkler de stelling dat Piet Paaltjens wel eens medeauteur van het boek zou kunnen zijn. Ook onderzoeker Goffe Jensma, in diens werk De Gemaskerde God uit 2004, wees op basis van tekstanalyse Paaltjens aan als de vermoedelijke hoofdauteur.
Levenseinde Piet Paaltjens: ‘De zelfmoordenaar’
In de jaren 1870 en 1871 had Piet Paaltjens gedurende zeven maanden een depressie, waardoor hij zijn werk moest neerleggen. De depressies bleven terugkomen en namen rond 1890 in intensiteit toe. Met name het overlijden van zijn vrouw in juni 1891 betekende een enorme verslechtering van zijn geestestoestand. Op 19 januari 1894 benam François Haverschmidt zich van het leven door zichzelf op te hangen aan het gordijnkoord van zijn bedstee.
Hiermee trad op een haast lugubere manier het door Paaltjens geschreven gedicht ‘De zelfmoordenaar’ (1852), waarin iemand zich verhing, in werking:
In het diepst van het woud
– ‘t Was al herfst en erg koud –
Liep een heer in zijn eentje te dwalen.
Och, zijn oog zag zo dof!
En zijn goed zag zo slof!
En hij tandknerste, als was hij aan ‘t malen.“Ha!” dus riep hij verwoed,
“’k Heb een adder gebroed
Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!”
En hij sloeg op zijn jas,
En hij trapte in een plas;
‘t Spattend slik zijn boordje bemorst schier.En meteen zocht zijn blik
Naar een eiketak, dik
Genoeg om zijn lichaam te torsen.
Daarna haalde hij een strop
Uit zijn zak, hing zich op
en toen kon hij zich niet meer bemorsen.Het werd stil in het woud
En wel tien maal zo koud,
Want de winter kwam. En intussen
Hing maar steeds aan zijn tak,
Op zijn dooie gemak,
Die mijnheer, tot verbazing der mussen.En de winter vlood heen.
Want de lente verscheen,
Om opnieuw voor de zomer te wijken.
Toen dan zwierf – ‘t was erg warm –
Er een paar arm in arm
Door het woud. Maar wat stond dat te kijken!Want, terwijl het, zoo zacht
Koozend, voortliep en dacht:
Hier onder deez eik is ‘t goed vrijen,
Kwam een laars van den man,
Die daar boven hing, van
Zijn reeds lang verteerd linkerbeen glijden.“Al mijn leven! van waar
Komt die laars?” riep het paar,
En werktuigelijk keek het naar boven.
En daar zag het met schrik
Dien mijnheer, eens zoo dik
En nu tot een geraamte afgekloven.Op zijn grijnzende kop
Stond zijn hoed nog rechtop,
Maar de rand was er af. Al zijn linnen
Was gerafeld en grauw.
Door een gat in zijn mouw
Blikten mieren en wurmen en spinnen.Zijn horloge stond stil,
En één glas van zijn bril
Was kapot en het ander beslagen.
Op de rand van zijn zak
Van zijn vest zat een slak
Een erg slijmerige slak, stil te knagen.In een wip was de lust
Om te vrijen geblust
Bij ‘t paar. Zelfs geen woord dorst het spreken.
‘t Zag van schrik, zoo spierwit
Als een laken, wen dit
Reeds een dag op het gras ligt te bleken.”
Gedicht ‘Aan Rika’
Ten slotte het gedicht ‘Aan Rika’. Dit gedicht, afkomstig uit het werk Tijgerlelies (1851-1853), is een klassieker uit de Nederlandse literatuur, waarvan Arnold Grunberg in 2012 stelde dat elke Nederlander dit gedicht uit het hoofd moet kennen.
Net als meer gedichten sluit Paaltjens dit gedicht in de laatste zin(nen) af met een onverwacht zwartgallige en cynische anticlimax:
Slechts éénmaal heb ik u gezien. Gij waart
Gezeten in een sneltrein, die de trein
Waar ik mee reed, passeerde in volle vaart.
De kennismaking kon niet korter zijn.En toch, zij duurde lang genoeg om mij,
Het eindloos levenspad met fletse lach
Te doen vervolgen. Ach! geen enkel blij
Glimlachje liet ik meer, sinds ik u zag.Waarom hebt gij van dat blonde haar,
Daar de englen aan te kennen zijn? En dan,
Waarom blauwe ogen, wonderdiep en klaar?
Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan!En waarom mij dan zo voorbijgesneld,
En niet, als ‘t weerlicht, ‘t rijtuig opgerukt,
En om mijn hals uw armen vastgekneld,
En op mijn mond uw lippen vastgedrukt?Gij vreesdet mooglijk voor een spoorwegramp?
Maar, Rika, wat kon zaalger voor mij zijn,
Dan, onder hels geratel en gestamp,
Met u verplet te worden door één trein?
Lees ook: Het Oera Linda-boek – Aanklacht tegen christelijk fundamentalisme
…en: Het kortste Nederlandse gedicht ooit (Vondel)
Overzicht van boeken van en over Paaltjens
Het Letterkundig Museum over Piet Paaltjens:
Bronnen ▼
-Rob Nieuwenhuys, De dominee en zijn worgengel. Van en over F. Haverschmidt. Preken, voordrachten, brieven en andere documenten Stoa-reeks (Amsterdam: Van Oorschot, 1964).
-Peter van Zonneveld, Door de straten der Sleutelstad. Een literaire wandeling door het Leiden van Piet Paaltjens (Amsterdam: Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 2006).
– Honger naar het absolute. Beschouwingen over dichters als grensganger (Delft: Eburon, 2007) 192.
-Youp van’t Hek, ‘Een Herman Broodje‘, NRC Handelsblad (20 januari 2017.
Internet
-Biografie Koninklijke Bibliotheek: https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/dichters-uit-het-verleden/piet-paaltjens-1835-1894/het-leven-van-piet-paaltjens
-Boeken van en over Paaltjens op dbnl.org: http://dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=have010
-Achtergronden Paaltjens: https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/dichters-uit-het-verleden/piet-paaltjens-1835-1894/piet-paaltjens-romanticus-parodist-tekenaar
-Gedicht ‘De Zelfmoordenaar’.
-Diverse gedichten van Piet Paaltjens: http://literatuurlijn.nl/romantiek/piet-paaltjens/