Buitengesloten: Plato en Aristoteles over barbaren en slaven
Je zou wellicht verwachten dat er in Griekenland vanuit filosofische hoek geprotesteerd werd tegen de uitsluiting van metoiken en vreemdelingen bij het democratische proces in Athene, maar protesten werden niet op grote schaal gehoord. De overwinningen van de Grieken op de barbaren hadden in de ogen van velen aangetoond dat de Grieken superieur waren aan de Perzen en andere barbaren. Er was geen enkele reden om meer compassie te tonen met buitengesloten groepen.
De grote filosofen Plato en Aristoteles hadden geen moeite met de algemeen geldende oordelen over barbaren en slaven. Ze waren overtuigd van de superioriteit van de Grieken en verkondigden ideeën over barbarij en slavernij die nu als reactionair en discriminerend zouden worden weggehoond. Van de twee protagonisten van de Griekse filosofie heeft Plato zich het minst direct uitgesproken over de superioriteit van de Grieken ten opzichte van andere volkeren. Het was voor hem bijna vanzelfsprekend. De overwinningen bij Marathon en Salamis hadden de Atheners (en de overige Grieken) geleerd dat ze de barbaren niet hoefden te vrezen. Wel liet de gedachte dat het bij een Perzische overwinning anders had kunnen aflopen en dat dan de Griekse identiteit verloren was gegaan hem niet los.
De voorbeelden daarvan ziet hij bij de volkeren waarover de Perzen heersen; ze waren opgesplitst en vervolgens op een verschrikkelijke manier door elkaar gegooid in de versplinterde gemeenschappen waarin ze nu leven. Hij noemt met name de Egyptenaren en de Phoeniciërs, die na het verlies van hun eigen identiteit bevangen zijn door een zucht naar weelde en materieel gewin. Nadere toelichtingen geeft hij niet; het feit alleen al dat ze niet beantwoorden aan het ideaalbeeld dat de Grieken voor ogen hebben volstaat.
In zijn dialogen De staat en De wetten laat Plato zich uit over het instituut van de slavernij. Iedereen moet de taken vervullen die het beste bij hem aansluiten. Iemand die de rede mist moet niet proberen hoge politieke functies na te jagen, maar moet tevreden zijn met de taken die bij hem passen. Zonder zich daar expliciet over uit te spreken geldt dat volgens hem ook voor slaven. Barbaren mogen tot slaaf worden gemaakt, Grieken is het niet toegestaan andere Grieken tot slaaf te maken. Deze visie moet Plato een beetje in verlegenheid hebben gebracht, omdat het systeem van de heloten, de staatsslaven in Sparta, op deze wijze moeilijk te rechtvaardigen is. Zij woonden op de Peloponnesos en werden door de Spartanen van hun vrijheid beroofd. In andere gevallen ontraadt hij ten sterkste om andere Grieken tot slaaf te maken.
Plato ziet het gevaar van te grote concentraties slaven. Als ze een gelijke achtergrond hebben en dezelfde taal spreken, dreigt het gevaar dat ze moeilijk in toom te houden zijn. Ze zouden zich kunnen verenigen en in opstand komen, met alle kwalijke gevolgen. Het gevaar wordt nog vergroot doordat slaven niet over de ratio van vrije mensen beschikken. Als voorbeeld vermeldt hij dat een vrije arts veel beter in staat is om een patiënt te behandelen dan een arts die onvrij is. De laatste zal vooral de gangbare geneesmiddelen voorschrijven, maar de vrije arts zal meer vanuit zijn verstand en intuïtie werken en via gesprekken met zijn patiënten en anderen tot de juiste diagnose komen.
Slavernij is voor Plato geen toestand waarin iedereen toevallig terecht kan komen, maar een aparte, ondergeschikte categorie van mens-zijn. Slaven zijn fundamenteel anders dan andere mensen, en er moet met hen anders gecommuniceerd worden dan met vrije mensen. Iedere slavenhouder dient daar permanent van uit te gaan, zodat hij zijn slaven op de juiste manier behandelt en onlusten voorkomt. Hij moet hen niet vermanend toespreken om hun gedrag te corrigeren, want ze zullen daar niet op de juiste wijze op reageren, omdat ze het niet goed begrijpen.
Het thema van de natuurlijke superioriteit van de Grieken en de aangeboren onderdanigheid van de barbaren wordt theoretisch uitgewerkt door Aristoteles. Onder zijn geschriften, die over de meest uiteenlopende onderwerpen handelen, neemt de Politica een bijzondere plaats in, omdat hij daarin zijn gedachten over de ideale samenleving verwoordt en ingaat op de verhoudingen tussen de volkeren. Evenals Plato heeft hij geen morele bezwaren tegen het fenomeen slavernij; hij rationaliseert zelfs de ongelijkheid onder de mensen, want, zo schrijft hij, de natuur heeft de verschillen tussen de mensen vastgelegd:
Sommigen zijn duidelijk vrij van nature, anderen zijn slaaf van nature, en voor hen is slavernij zowel voordelig als rechtvaardig.
Aristoteles voegt daar nog aan toe dat slaven door hun intellectuele zwakte alleen kunnen gedijen onder de hoede van meesters die weten hoe ze met onvrije mensen moeten omgaan. Vrije mensen zijn politieke wezens; slaven missen het vermogen tot nadenken. Het is goed dat een burger over vrije tijd beschikt, zodat hij zich op de politiek kan storten; de slaaf heeft geen vrije tijd nodig, hij werkt als een lastdier en identificeert zich met zijn taak. Aristoteles maakt alleen een uitzondering voor Griekse slaven, die van nature vrij zijn, maar in oorlogen krijgsgevangen zijn gemaakt en als gevolg daarvan hun vrijheid hebben verloren, maar de opvatting van critici dat de hele slavernij het gevolg is van afspraken tussen mensen of van oorlogsgeweld verwerpt hij. Hoewel hij de heersende praktijk in Athene en Sparta (en ook in andere steden) om Grieken slaaf te maken afwijst, geeft hij geen concrete adviezen om daaraan een einde te maken. Zijn thema blijft de natuurlijke tegenstelling tussen de onvrije barbaren en de vrije Grieken.
De verklaring voor het feit dat barbaren anders geaard zijn dan Grieken zoekt Aristoteles mede in het klimaat:
Er is voor hem geen twijfel mogelijk: Griekenland is het middelpunt van de wereld, want het heeft het ideale klimaat, niet te warm en niet te koud, waardoor de Grieken de goede eigenschappen van alle afzonderlijke volkeren buiten hun regio in zich verenigen: ze zijn zowel intelligent als dapper, terwijl de volkeren die ver weg in het noorden wonen dapper maar dom zijn en de volkeren in het zuiden intelligent maar laf. Juist vanwege hun goede lichamelijke en geestelijke eigenschappen zijn de Grieken beter dan elk ander volk toegerust om te heersen.
Plato en Aristoteles waren helder in hun uitspraken over natuurlijke slavernij. Maar er was in Griekenland een minderheid die er anders over dacht, die van mening was dat de natuur niemand als slaaf geschapen had. Vrije mensen werden door anderen tot slaaf gemaakt. Het probleem is alleen dat de opvattingen van de twee belangrijkste representanten van deze groep, Antiphon en Alcidamas, alleen in fragmenten zijn overgeleverd. Aristoteles moet hun teksten wel hebben gekend, want hij laat doorschemeren dat sommige mensen het met hem oneens zijn en van mening zijn dat het onderwerpen van mensen tegennatuurlijk is, omdat slaaf of vrij zijn slechts een kwestie van conventie is en ze van nature niet van elkaar verschillen.
Het is de vraag of Aristoteles in debat is gegaan met mensen die slavernij zagen als onderdeel van een ongepast sociaal systeem. Als hij dat wel heeft gedaan, dan hebben de argumenten van zijn tegenstanders weinig indruk op hem gemaakt. Zijn visie werd door velen in de Griekse wereld onderschreven, want iedere dag weer kon hij zien dat de Atheense economie draaide op de inzet van slaven. Zij deden het zware werk en stelden de Atheners in staat zich met andere zaken in te laten. De meeste Atheners zullen zich vermoedelijk niet eens hebben afgevraagd of slavernij onrechtvaardig was. De kleine groep die het wel deed werd gemarginaliseerd.
Boek: Goede tijden, slechte tijden in de antieke wereld – Fik Meijer