Een raadpensionaris is een kruising tussen een topambtenaar en een politicus. Aan het begin van zijn boek De eerste minister van de Republiek trekt geschiedenisleraar Jaap de Haan een vergelijking met moderne premiers, zoals Mark Rutte en Ruud Lubbers.
‘De Nederlandse minister-president en de Hollandse raadpensionaris lijken in verschillende opzichten op elkaar,’ schrijft hij. In zijn ogen is de premier als voorzitter van de ministerraad ‘het gezicht van de regering’.
Voor de raadpensionaris geldt iets vergelijkbaars. Hij was voorzitter van de Staten van Holland en als vertegenwoordiger van dit machtige gewest werd de internationale politiek aan hem toevertrouwd. Door menige tijdgenoot werd hij gezien als de leider van de Republiek, zeker als er geen Oranje-stadhouder was.
Toch zijn er, zo geeft De Haan toe, ‘veel verschillen tussen de ambten.’
De benoeming van de raadpensionaris was geen uitkomst van een democratisch proces en evenmin legde hij verantwoording af over zijn beleid.
Grondwetswijziging
Tegenwoordig wordt de premier ook niet gekozen, maar dat neemt niet weg dat De Haan gelijk heeft. Er gaapt een enorm gat tussen de twee functionarissen. Net zoals er een gat gaapt tussen de manier waarop Nederland vroeger werd bestuurd en de wijze waarop dat sinds de grondwetswijziging van Thorbecke gebeurt.
Eigenlijk is de overeenkomst tussen de Nederlandse premiers en de Hollandse raadpensionarissen niet het onderwerp van dit boek. De Haan wil vooral laten zien dat de positie van de raadpensionaris gelijkenis vertoont met de persoon die in het buitenland als eerste minister de bestuurlijke praktijk waarnam.
Holland kende een raadpensionaris (aanvankelijk landsadvocaat geheten) sinds 1480. De titel is tot in de Franse tijd aan het begin van de negentiende eeuw gebruikt, maar zeker in de zeventiende eeuw was hier een aantal legendarische politici (of hoe je ze ook wil noemen) als zodanig actief.
De Haan neemt er drie onder de loep: Johan van Oldenbarnevelt, Johan de Witt en diens opvolger Gaspar Fagel. Vooral de eerste twee zijn legendarisch geworden, mede door hun gewelddadige dood. De eerste stierf in 1619 op het schavot na een hevig conflict met stadhouder Maurits. De tweede, die zijn ambt bekleedde in het eerste stadhouderloze tijdperk, werd in 1672 door Oranje-aanhangers gruwelijk vermoord.
Tweetal
De Haan besteedt overigens nauwelijks aandacht aan de manier waarop dit tweetal aan zijn einde kwam. Hij richt zich vooral op hun machtspositie en de wijze waarop zij hun taak verrichtten. Dat laatste geldt ook voor Fagel, die minder bruut overleed.
Volgens De Haan had de raadpensionaris een ambtelijke, uitvoerende, politieke en representatieve functie. Bij de invulling daarvan was hij sterk afhankelijk van de vraag of er een stadhouder was en zo ja, wat die voor opvattingen had. Van Oldenbarnevelt kwam in aanvaring met Maurits als gevolg van een religieus verschil van inzicht. De Witt, die zonder stadhouder het bewind voerde en daardoor daadwerkelijk de leiding had, kreeg te maken met internationale tegenslag en verzet van ‘het grauw’. Fagel bleek een steunpilaar van stadhouder (en later ook koning van Engeland) Willem III.
Tweede viool
Zoals gezegd legde de raadpensionaris een aanzienlijke overeenkomst aan de dag met de bestuurder die in andere Europese landen in die tijd de belangrijkste plaatsvervanger van de vorst was, zoals kardinaal Richelieu in Frankijk. Ook die had ambtelijke, politieke, uitvoerende en representatieve bezigheden. En ook hij (vrouwen kwamen in vroeger tijden niet in aanmerking voor de job) speelde ‘tweede viool’. De koning was immers te allen tijde de baas. De hoofdtaak van de ‘eerste minister’ of hoe hij ook werd genoemd (de benaming liep nogal uiteen) was het om de monarch uit de wind te houden.
Of De Haan met zijn studie over de raadpensionaris en de eerste minister een goed boek heeft geschreven valt te betwisten. Zijn tekst is doorgaans tamelijk ‘wetenschappelijk’ geformuleerd. Zo heeft hij de gewoonte aan het begin van een hoofdstuk uiteen te zetten wat er allemaal gaat komen. Boeiend vertellen is niet zijn sterkste kant. Het (fraai uitgegeven en geïllustreerde) boek bevat bovendien nogal wat tekstuele slordigheden.