Een erbarmelijk bestaan
In januari 1902 stuurde de hertog van Marlborough een brief aan zijn volle neef Winston Churchill, waarin hij een beschrijving gaf van een hofbal dat hij had bijgewoond in Sint-Petersburg. Marlborough was verbaasd over de anachronistische grandeur waarin de Tsaar aller Russen gevangen leek te zitten. Hij beschreef Nicolaas II als een ‘aardige en aimabele man, die probeert op gepaste wijze de rol te spelen van een autocraat’. Met al zijn uitdrukkelijke pracht en praal deed de ontvangst denken aan Versailles.
Het souper werd opgediend voor drieduizend mensen. Het effect van de aanblik van zoveel mensen die tegelijkertijd aanzitten is moeilijk te verwoorden. De schaal van de gebeurtenis kun je je alleen enigszins voorstellen als ik je vertel dat er ongeveer tweeduizend bedienden waren die alles serveerden, onder wie kozakken, mammelukken en lakeien zoals we die kenden in het achttiende-eeuwse Engeland, met grote hoeden op, getooid met struisvogelveren. In elke zaal staat een kapel van een regiment, die meteen het nationale volkslied begint te spelen als de tsaar daar binnentreedt… Er was ook nog een eregarde die kennelijk verplicht was de zwaarden gedurende vijf aaneengesloten uren kaarsrecht omhoog te houden.
Toen Marlboroughs jonge vrouw Consuelo Vanderbilt bij een volgend diner de tsaar vroeg naar de mogelijkheid een democratische regering in te voeren in Rusland, antwoordde hij:
‘We lopen tweehonderd jaar achter op Europa wat betreft de ontwikkeling van onze nationale politieke instituties. Rusland is nog altijd meer Aziatisch dan Europees en moet daarom geregeerd worden door een autocratische regering.’
Marlborough verbaasde zich ook over de eigenaardigheden van de Garderegimenten die het militaire systeem domineerden.
‘Grootvorst Vladimir, die aan het hoofd staat van een deel van het leger, laat alle rekruten aan hem voorgeleiden. Mannen met een korte dikke wipneus gaan naar het Pavlovskiregiment, dat door tsaar Paul werd opgericht, die ook een wipneus had.’
Conservatisme
Net als het hof was het Imperiale Russische Leger getekend door archaïsche etiquette, protocollen en bureaucratie. Kapitein Archie Wavell, de toekomstige veldmaarschalk, maar destijds nog een jonge officier in de Black Watch, een eliteonderdeel van het Britse leger, constateerde kort voor de Eerste Wereldoorlog toen hij in Rusland gedetacheerd was, dat zelfs veldofficieren bang waren initiatief te tonen. ‘Een voorbeeld van het conservatisme van het Russische leger was hun gewoonte om te allen tijde de bajonet vast op het geweer te dragen.’ Die gewoonte ging terug op een bevel van maarschalk Soevorov uit de late achttiende eeuw, nadat een Russische colonne in een hinderlaag was gelopen en vernietigd.
Russische officieren beschouwden het als een schande om zonder uniform in het openbaar gezien te worden. Een kapitein van de dragonders, die Wavell ondervroeg over de gewoonten van het Britse leger, kon niet geloven dat Britse officieren buiten diensturen in burger gekleed gingen en dan ook hun zwaard niet droegen. Hij sprong geschokt overeind en riep uit: ‘Maar dan zullen de mensen niet bang voor jullie zijn!’ Een tsaristische officier had het recht elke soldaat in zijn gezicht te stompen bij wijze van tuchtmaatregel.
Het verbaasde Wavell niet dat de Russische intelligentsia degenen die over hen heersten, beschouwde ‘als bureaucratische onderdrukkers, dat ze de politie wantrouwden en een afkeer hadden van het leger. Na de rampzalige nederlagen in de Russisch-Japanse Oorlog van 1904-1905 en de massamoord op de vreedzame protestmars van Vader Grigori Gapon naar het Winterpaleis in januari 1905, was het respect voor het regime en de strijdkrachten vrijwel verdwenen. ‘Van de ene dag op de andere zwenkte Rusland naar links,’ schreef Nadezjda Lochvitskaja onder haar schrijversnaam ‘Teffi’.
‘Er was onrust onder de studenten, er waren stakingen onder de arbeiders. Zelfs oude generaals mopperden over de schandalige manier waarop het land geleid werd en uitten scherpe kritiek op de tsaar zelf.’
In ruil voor de grote privileges die ze bezaten, werd van de adel verwacht dat hun zonen dienst deden als officieren in het leger en binnen de bureaucratie in Sint-Petersburg. Van de 30.000 adellijke landbezitters werd ook verwacht dat zij de orde handhaafden op het platteland met behulp van plaatselijke ‘landkapiteins’.
Het einde van de horigheid in 1861 had weinig verbetering gebracht in de ellendige situatie waarin veel van de voormalige horigen verkeerden. ‘Onze boerenstand leeft onder verschrikkelijke omstandigheden, het ontbreekt hun volledig aan goed georganiseerde medische zorg,’ schreef Maksim Gorki.
‘De helft van alle boerenkinderen sterft aan verschillende ziekten voordat ze vijf jaar oud zijn. Bijna alle vrouwen in de dorpen lijden aan vrouwenkwalen. De dorpen rotten weg door syfilis; ze zijn ten prooi gevallen aan armoede en gebrek, onwetendheid en primitief gedrag.’
De vrouwen leden ook onder het geweld van hun mannen, meestal als die dronken waren.
Duistere massa’s
Het beeld van de stoere Russische boer die deel was van een onweerstaanbare militaire stoomwals, was een illusie. Ongeveer drie van de vier jonge boeren werden afgekeurd voor militaire dienst vanwege een slechte gezondheid. Officieren klaagden over de houding van de nieuwe dienstplichtigen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. In een rapport van het Tweede Leger werd vastgesteld dat ‘het betreurenswaardig en heel gewoon is dat in de lagere rangen soldaten zichzelf verwonden om de strijd te ontlopen. Er zijn ook heel veel gevallen van soldaten die zich zonder meer overgeven aan de vijand’. Het rapport omschreef de soldaten als ‘gewone moezjiks… Ze staren voor zich uit, onverschillig, stompzinnig en mistroostig. Ze hebben niet de gewoonte om opgewekt en vrolijk in de ogen van hun commandant te kijken’. In wezen bediende de Russische boer in uniform zich van de tactiek die in het Britse leger gewoonlijk als ‘domme brutaliteit’ werd omschreven.
Zelfs verlichte leden van de landadel en de hogere aristocratie vreesden de ‘duistere massa’s’ en hun soms oplaaiende explosies van angstaanjagend geweld, zoals ten tijde van de opstand van 1773 onder leiding van Jemeljan Poegatsjov. Aleksandr Poesjkin schreef over ‘Russische opstandigheid, zinloos en meedogenloos’. Tijdens de golf van onrust en het in brand steken van landhuizen in 1905, die volgde op de catastrofale nederlagen in de oorlog tegen Japan, konden landeigenaren niet veel anders doen dan de plaatselijk gouverneur verzoeken troepen te sturen uit een van de vele garnizoenssteden.
De beruchte opmerking van Karl Marx in Het Communistisch Manifest over ‘de idiotie van het plattelandsleven’, met de implicaties van goedgelovigheid, apathie en onderwerping, gold ook buiten de boerendorpen. Kleine provinciale steden konden bijna net zo verstikkend zijn. Satirici als Saltykov Sjtsjedrin en Gogol tuurden onder het troebele oppervlak van de stilstaande vijver. Saltykov, ironisch genoeg een favoriete auteur van Lenin, wees ook op ‘het verwoestende effect van gelegaliseerde slavernij op de menselijke geest’, een verschijnsel dat zowel de tsaristische als de Sovjettijd typeerde. Lev Trotski gaf de schuld aan het keurslijf van de orthodoxe kerk. Hij betoogde dat de revolutie pas kon komen als de mensen braken met ‘de iconen en de kakkerlakken’ van het Heilige Rusland.
Pogingen tot landhervorming waren alleen succesvol in bepaalde gebieden. In tegenstelling tot de grote magnaat van de negentiende eeuw, graaf Dmitri Sjeremetjev, die 763.000 hectare bezat, met ongeveer 300.000 horigen, waren de meeste landgoederen klein en verarmd. Zelfs als ze het hadden gewild, konden slechts heel weinig landbezitters zich permitteren woonomstandigheden te verbeteren en de simpelste vormen van mechanisatie in te voeren. Velen zagen zich ook gedwongen hun land te verkopen of hypotheken te nemen op hun eigendommen. De onderlinge verhoudingen tussen landeigenaren en boeren werden steeds kunstmatiger en raakten meer en meer gespannen. De armste boeren bleven ook slachtoffer van hun ongeletterdheid, wat betekende dat ze uitgebuit werden door zowel de dorpsoudsten als de graanhandelaren en slecht behandeld werden door veel landbezitters, die nog steeds wrokkig waren over hun machtsverlies. Het resultaat was dat onderdanige pachters wel bogen voor hun adellijke meesters, maar zodra ze zich omgedraaid hadden elke gelegenheid aangrepen om hen te bedriegen.
Stedelijke arbeidersklasse
De trek naar de steden versnelde de groei van een stedelijke arbeidersklasse, het proletariaat, dat door marxisten beschouwd werd als de voorhoede van de revolutie. De bevolking van Sint-Petersburg groeide van iets meer dan een miljoen rond de eeuwwisseling tot meer dan drie miljoen in 1916. De omstandigheden in de fabrieken waren verschrikkelijk en gevaarlijk. De eigenaren beschouwden de arbeiders als volledig vervangbaar omdat er zoveel boeren waren die bereid waren hun plaats in te nemen. Er was geen stakingsrecht en geen recht op compensatie bij ontslag. In geval van enig conflict koos de politie zonder uitzondering de kant van de fabriekseigenaren. Velen zagen het als horigheid in de stad. De arbeiders sliepen in barakken met stapelbedden, goedkope logementen en slechte woningen, te midden van vuiligheid en ziekten. ‘Er is geen riolering in de steden,’ schreef Gorki.
Er zijn geen rookkanalen in de fabrieksschoorstenen; het open terrein wordt vergiftigd door rottend afval – door rook en stof.
Onder zulke overbevolkte omstandigheden verspreidden tuberculose en geslachtsziekten zich gemakkelijk, ook waren er geregeld cholera- en tyfusepidemieën. De gemiddelde levensverwachting was even laag als in de armste dorpen. De enige vrijheid was te vinden in de laagste kring van de hel, die bewoond werd door het lompenproletariaat van de werkelozen – een onderwereld met kinderprostitutie, kleine diefstallen en dronken vechtpartijen; een bestaan erbarmelijker dan alles wat Dickens, Hugo en Zola beschreven hadden. De enige catastrofe die het leven nog slechter kon maken voor de armen in Rusland was een groot Europees gewapend conflict.