Dark
Light

Kazachstan en zijn goelagerfenis

Herdenkingspolitiek als zelfdefiniëring?
11 minuten leestijd
Voorgevel van het voormalige administratieve hoofgebouw (en nu museum) van de Karlag-kampen in Dolinka. (©Bruno De Cordier)
Voorgevel van het voormalige administratieve hoofgebouw (en nu museum) van de Karlag-kampen in Dolinka. (©Bruno De Cordier)

De goelag. Men associeert de term meestal met Siberië en met barre toendragebieden in het hoge noorden. Twee takken van het sovjet-strafkampensysteem waren echter in de steppe van het Centraal-Aziatische Kazachstan gevestigd. Een blik op hoe het sinds 1991 onafhankelijke land die periode met herdenkingssites wat onwennig een plaats geeft in zijn historische canon en beoogde nationale identiteit.

De Karlag, de belangrijkste goelagafdeling in Kazachstan, werd opgericht in december 1930 en omvatte 29 arbeidskampen in de Kazachse provincies Karaganda en Akmolinsk. Samen met hun aangelanden besloegen die kampen een gebied van ongeveer 17.800 vierkante kilometer. Dat werd rechtstreeks bestuurd vanuit Moskou door het strafkampen-directoraat van de NKVD, Stalin’s beruchte staatsveiligheid. Gedurende de 29 jaar dat de Karlag – een Russische afkorting voor ‘Strafarbeidskampen van de NKVD in Karaganda’ – bestond passeerden er meer dan 800.000 politieke gevangenen, zowel mannen, vrouwen als volledige gezinnen. Op zijn piek in 1949 zaten er zo’n 65.000 mensen vast.

‘Vijanden van het volk’

Wie waren zij? De meerderheid van de Karlag-bewoners waren sovjet-burgers die tot dwangarbeid waren veroordeeld voor ‘landverraad’, ‘contrarevolutionaire activiteiten’, ‘spionage’ of ‘opstandigheid’ op grond van het geduchte strafrechtartikel 58. In het begin waren dat vooral geestelijken en zogenaamde koelakken, landbouwers die voor de communisten ‘verdacht welvarend’ waren of zich hadden verzet tegen de destructieve landbouwcollectivisatie van de vroege jaren ’30. Tijdens de grote zuiveringen van 1936 tot 1938 ̶ cancelcultuur avant-la-lettre ̶ kregen ze het gezelschap van talrijke ‘ideologisch afwijkende’ of in ongenade gevallen communistische functionarissen, intellectuelen en kunstenaars.

Vanaf 1939, na het non-agressiepact met nazi-Duitsland, arriveerden leden van de ‘schadelijke klassen’ en ‘anti-sovjetelementen’ uit gebieden die door de Sovjet-Unie waren geannexeerd, zoals de Baltische landen, de Finse regio Karelië, en stukken van Wit-Rusland en Polen. In 1941 en 1945 kwamen daar nog vier aparte kampen bij voor circa 53.000 Duitse en Japanse krijgsgevangenen. De kampen vormden een belangrijk schakel in de economie. De Karlag, waar naast talrijke voormalige boeren ook landbouwingenieurs, irrigatiedeskundigen en wetenschappers zaten, legde zich toe op landbouw en agro-industrie. Het complex vormde één reusachtige staatsboerderij die een belangrijke schakel in de voedselvoorziening van het sovjet-goelagsysteem werd en de Kazachse steppe moest ontsluiten voor grootschalige landbouw.

Industriële uitroeiingskampen met gaskamers en crematoria zoals bij de nazi’s waren de Karlag-kampen niet. Er bestonden verschillende types kampen en kampregimes, van gesloten en streng bewaakte concentratiekampen tot halfopen gevangenisboerderijen waar soms zelfs geen afsluiting rond stond omdat zo diep in de steppe toch niemand een kant op kon. Bij bepaalde categorieën gevangenen werd dwangarbeid ook gekoppeld aan ‘politieke heropvoeding’. Door het extreme klimaat van de steppe, zware arbeidsregimes met werkdagen tot zestien uur, de precaire levensomstandigheden, mishandeling, ondervoeding en ziekte lag het voortijdse sterftecijfer echter veel hoger dan in de buitenwereld. Dwangarbeid in de goelag kwam sowieso vaak neer op een onuitgesproken doodvonnis.

Steplag-kamp in Kengir (©maker onbekend).
Steplag-kamp in Kengir (©maker onbekend).

Speciaal kamp №4

De tweede tak van het sovjet-goelagsysteem in Kazachstan, de Steplag (officieel ‘Speciaal kamp №4’), opende pas in februari 1948 en had negen kampen. Het hoofdkwartier van dit complex bevond zich nabij het stadje Jezkazgan, dat pal in het midden van Kazachstan ligt. In 1950 zaten er bijna 30.000 gevangenen. Zij waren tewerkgesteld in de koper- en steenkoolmijnen, de bouw van allerlei infrastructuur en in staatsboerderijen. Tweederde van de Steplag-bewoners kwamen uit de Oekraïense regio’s Galicië en Wolynië en uit de Baltische landen die in 1944 een tweede keer door de Sovjet-Unie waren geannexeerd. Velen behoorden tot de Baltische nationale elites of tot anticommunistische verzetsgroepen. Anderen waren leden van de Oekraïens-nationalistische UPA die in westelijk Oekraïne tot 1953 actief guerrilla voerde tegen de sovjets.

In het voorjaar van 1954, twee jaar voor de sluiting van het complex, brak in het Steplag-kamp in Kengir de grootste ̶ en na veertig dagen ook langste ̶ goelagopstand uit die de Sovjet-Unie heeft gekend. Niet dat opstanden en verzet uitzonderlijk waren in de goelag. In de Karlag werden in 29 jaar tijd meer dan 300 (pogingen tot) opstanden en ‘collectieve insubordinatie’ gerapporteerd. Maar die in de Steplag was qua schaal en intensiteit de belangrijkste. Na Stalins dood in maart 1953 en de aanvang van de destalinisatie namen veroordeelden van gemeen recht geleidelijk de plaats in van de politieke gevangenen. De Steplag en Karlag werden respectievelijk in maart 1956 en juni 1959 opgedoekt. De kampen werden verlaten, gesloopt, of omgevormd tot ‘gewone’ strafkolonies en gevangenissen waarvan sommigen nog bestaan.

Vaak bleven Karlag- en Steplag-gevangenen van buiten Kazachstan na het uitzitten van hun straf of het opdoeken van de kampen in de provincies Karaganda en Akmolinsk wonen. Dat kwam omdat zij van de sovjet-autoriteiten als veroordeelde vragi naroda (‘vijanden van het volk’) niet mochten terugkeren naar hun streek of stad van herkomst, omdat zij daar sociale paria’s waren geworden of niemand meer hadden, of omdat hun oude woonplaats niet meer bestond. Zij bleven nog lang na de sluiting van de kampen getuigen en belichamingen van een tragedie die in de Sovjet-Unie van de jaren ’60 tot ’80 een publiek taboe was. Men kan ook stellen dat het goelagsysteem – samen met de deportatie en hervestiging van soms hele volkeren tussen 1936 en 1946 – bijdroeg aan een ware ‘omvolking’ van de Kazachse sovjet-republiek, waar inheemse Kazachen bij de volkstelling van 1959 nog maar iets meer dan dertig procent van de bevolking van hun nationale republiek uitmaakten.

Diepe indruk

De grootste herdenkingssite, die officieel opgericht in 2001 maar na eindeloze ‘renovaties’ pas ‘echt’ opende in 2011, bevindt zich in het oude hoofdkwartier van de Karlag in Dolinka, een dorp van 5.300 inwoners op zo’n veertig kilometer van de mijnstad Karaganda. Een andere, geopend in 2007, ligt in het dorpje Malinovka – dat ook de Kazachse naam Aqmol draagt – op een dertigtal kilometer van Kazachstans hoofdstad Nursultan. Als men er heen rijdt, is de site al van ver te zien door het nogal futuristische, ellipsvormige monument dat hier in 2012 is neergezet. Hier lag het ‘Karlag-kamp №17 in Akmolinsk voor echtgenotes van landverraders’. Dit vrouwenkamp, dat beter gekend is onder de Russische afkorting ‘Alžir’, opende in juni 1934. Het was bestemd voor echtgenotes van prominenten die waren terechtgesteld voor ‘landverraad’ en dus ‘schuldig door associatie’ waren. Er zijn plannen om deze herdenkingssite, die dicht bij de hoofdstad ligt en dus de meest toegankelijke is, uit te breiden.

In april 1997 werd 31 mei per presidentieel decreet uitgeroepen tot nationale herdenkingsdag van de slachtoffers van de stalinistische repressie en van de collectivisatie.

Een derde gedenkplaats is de begraafplaats van Spassk, op zo’n dertig kilometer van Karaganda. Hier liggen meer dan 5.100 sovjet-politieke gevangenen van de Karlag en Duitse en Japanse krijgsgevangenen begraven. Er staan een twintigtal gedenktekens die er geplaatst zijn door ambassades en stichtingen uit Rusland, Polen en tal van andere landen waarvan burgers of volksgenoten in Spassk begraven liggen. Herdenking is op die manier ingebed in de culturele diplomatie van die landen met Kazachstan. Er is (nog) geen gelijkaardige, officiële gedenksite voor de Steplag en de opstand van 1954 in Kengir – enkel denkmalen en kruisen die er geplaatst zijn door familie van ex-gevangenen en door gedenkstichtingen uit de Baltische landen en Oekraïne. Maar in de musea van Dolinka en Malinovka-Aqmol wordt die episode wel aangekaart.

Beide musea zijn klassiek-schools, maar hebben vrij goede en overzichtelijke tentoonstellingen over het ontstaan en de evolutie en bestuur van het goelagsysteem. Ze gaan ook in detail in op het dagelijkse leven in de kampen. En profielen van zowel gevangenen als bewakers, getuigenissen, levensverhalen, persoonlijke voorwerpen, kampkunst en nagebouwde scènes en taferelen brengen de episode goed tot leven. In Malinovka staan ook een nagebouwde lemen barak, een wachttoren, een oorspronkelijke treinwagon waarin gevangenen werden aangevoerd en een herinneringsmuur met de namen van de vrouwen die hier zaten.

Er zijn in de vroegere Sovjet-Unie talrijke goelagmusea en gedenktekens. Maar die in de Kazachse steppedorpen Malinovka, Dolinka en Spassk behoren tot diegene die gesitueerd zijn op de eigenlijke sites van de kampen. En al gaat het niet om volledig bewaarde kampen, het omliggende steppelandschap met zijn eigen sfeer, de wetenschap van de talloze menselijke drama’s die hier destijds plaatsvonden… het laat een diepe indruk na. Tegelijkertijd voelt men dat de curatoren, onderzoekers en museumgidsen zich aan bepaalde richtlijnen en ongeschreven regels moeten houden omtrent de wijze waarop die duistere periode wordt besproken. In april 1997 werd 31 mei per presidentieel decreet uitgeroepen tot nationale herdenkingsdag van de slachtoffers van de stalinistische repressie en van de collectivisatie. Het was immers een tragedie die zich op Kazachse grond had afgespeeld, en waarvan ook de toenmalige Kazachse nationale elite en het Kazachse volk slachtoffer waren geweest.

Voormalig kantinegebouw en ontspanningsruimte voor NKVD-officieren, Dolinka. (©Bruno De Cordier)
Voormalig kantinegebouw en ontspanningsruimte voor NKVD-officieren, Dolinka. (©Bruno De Cordier)

Ontwikkeling met dwangarbeid

Toch duurde het tot 2007 en 2011 voor er officiële goelagmusea kwamen. De periode is immers erg confronterend voor Kazachstan als land en samenleving op zich. Het land erfde bij zijn onafhankelijkheid eind 1991 een infrastructuur en zelfs ganse steden die van de jaren ’30 tot ’50 voor geen klein deel waren gebouwd met dwangarbeid uit de goelag. En al werden de kampen beheerd door het strafkampen-directoraat van de NKVD in Moskou, de lokale communistische autoriteiten en NKVD-afdelingen in de toenmalige Kazachse sovjet-republiek vormden een schakel in het systeem. De machtshebbers in Kazachstan, zeker in de jaren ’90 en ’00, kwamen overigens zelf uit de oude communistische nomenklatoera. De stagnerende Sovjet-Unie van de jaren ’70 en ’80 waarin zij hun carrières maakten was natuurlijk niet meer de stalinistische Sovjet-Unie van de jaren ’30. Maar veel elementen en erfenissen van dat systeem waren er nog.

Daarnaast heeft de volksopinie in Kazachstan ondanks de gruwelen die zijn gebeurd niet alleen slechte associaties met de Sovjet-Unie. Een andere bekommernis was dat herdenking, indien ze niet in goede banen wordt geleid, snel van de schuldvraag een etnische kwestie kon maken, en sluimerende russofobie en antisemitisme kon aanwakkeren. Of toch de etnische Russen en joden in Kazachstan het gevoel zou geven dat ze geviseerd worden. Dat zou ook de banden met Rusland en Israël schaden. Geen onbelangrijk punt in een land waar in 1991 40 procent en vandaag nog altijd 18 procent van de bevolking uit etnische Russen bestaat. Russen vormden de meerderheid van de kampcommandanten en bewakers van het Karlag en Steplag. En drie van de twaalf directeurs die het goelagdirectoraat in Moskou tijdens zijn bestaan had, waren, net als de communistische partijchef in de Kazachse sovjet-republiek begin jaren ’30, van joodse origine.

Schuldvraag

Russen vormde echter ook de grootste groep onder de Karlag-gevangenen. In 1938 bijvoorbeeld waren twee-derden van de 31.500 gevangenen etnisch Russisch. Er zaten ook talrijke joodse geestelijken, leraren, wetenschappers en kunstenaars in de kampen. Russen bevonden zich dus net als andere groepen zowel onder de daders als bij de slachtoffers van de goelag. Ook al vormen etnische Kazachen vandaag weer een meerderheid in eigen land, een derde van de bevolking bestaat nog steeds uit Slavische en andere etnische minderheden. Om daar een soort nationale eenheid mee te vormen, wordt in de officiële herdenking benadrukt dat de goelag en de stalinistische repressie multi-etnische tragedies waren, en dat de herdenking een band moet scheppen eerder dan de bevolking te verdelen.

Tegelijkertijd is de multi-etnische samenleving die Kazachstan is, volgens de nationale canon slechts mogelijk door de geïdealiseerde Kazachse volksaard waarin solidariteit en generositeit centraal staan. Een regelmatig terugkerend verhaal in de goelagmusea, bij herdenkingen en in tv-docudrama’s (zie embed hierboven) benadrukt hoe Kazachse herders grote risico’s namen om de pechvogels in de kampen te helpen door eten en medicijnen over de omheining te gooien of ontsnapten onderdak te geven. Daar zijn wel degelijk getuigenissen van. In het algemeen was de omgang tussen de gevangenen en de lokale bevolking beperkt.

Toen kampen nog in opbouw waren leefden de gevangenen in geïmproviseerde hutten, tenten en holen, en was er contact en zelfs ruilhandel. Later kwamen er perimeters rond de kampen waar de plaatselijke bevolking niet langer mocht komen. Soms werden hele dorpen in die zones verplaatst naar andere districten van de provincie Karaganda.

Straat in Dolinka. Een aantal oudere inwoners hebben de Karlag nog gekend, of waren er zelfs werkzaam. Buiten het dorp, op een voormalige kamplocatie, staat nog een gevangenis voor veroordeelden van gemeen recht. (©Bruno De Cordier)
Straat in Dolinka. Een aantal oudere inwoners hebben de Karlag nog gekend, of waren er zelfs werkzaam. Buiten het dorp, op een voormalige kamplocatie, staat nog een gevangenis voor veroordeelden van gemeen recht. (©Bruno De Cordier)

Kazachse eigenheid

Naast het inpassen van de goelagherdenking in het ideaal van nationale multi-etniciteit, dient zij ook de specifiek-Kazachse eigenheid van de meerderheid in het land te bevorderen. Om die reden wordt uiteraard ook het lot van het Kazachse volk zelf in die periode in de verf gezet. Het op het eerste gezicht eigenaardige is, dat het aandeel etnische Kazachen onder de gevangenen van de Karlag en Steplag – toch allebei in Kazachstan gesitueerd – erg klein was. Mensen van Kazachse etniciteit vormden nauwelijks vier procent van de 31.500 gevangenen in de Karlag begin 1938, en anderhalf procent van de ingezetenen van de Steplag gedurende de hele bestaansperiode van dat complex.

Dat kwam niet omdat de Kazachen door het stalinistische bewind om de één of ander reden gespaard en beschermd werden. Integendeel. Kazachse politieke gevangenen werden vaak naar kampen in andere regio’s van de Sovjet-Unie gestuurd. En de intellectuele bovenlaag en andere sociale categorieën die sterk vertegenwoordigd waren onder de politieke gevangenen van de Karlag waren in die tijd vrij klein onder het Kazachse plattelandsvolk. De moderne Kazachse intellectuele en nationale elite die er wel was, werd echter gedecimeerd. In Malinovka en Dolinka zijn dan ook secties gewijd aan de prominente Kazachse schrijvers, dichters en behartigers van de Kazachse nationale eigenheid die tijdens de repressiejaren het leven lieten.

Legitimering van het tegenwoordige?

De officiële goelagherdenking is nauw gekoppeld aan die van een andere tragedie onder het stalinisme, één waar dan weer de Kazachse plattelandsmassa’s zwaar onder te lijden hadden: de brutale landbouwcollectivisatie en de collectivisatiehongersnood van 1931-33. De cijfers van het aantal slachtoffers zijn tot op vandaag erg omstreden. In de volkstelling van 1937 was het aantal Kazachen in de Kazachse sovjet-republiek, toen ongeveer 2,9 miljoen, echter een kwart lager dan tien jaar eerder. Niet iedereen die tot dat ‘verdwenen vierde’ behoorde is van honger omgekomen. Velen sloegen op de vlucht of werden her-gevestigd in naburige sovjet-republieken, in Mongolië en in Xinjiang, waar een aantal van hun afstammelingen nog steeds wonen.

De herdenking van de goelag maakt tenslotte ook duidelijke deel uit van de ideologische legitimering van de post-sovjet-machthebbers en het huidige politieke stelsel in Kazachstan. Zo monden de exposities in Dolinka en Malinovka op het einde uit in zalen waarin het hedendaagse Kazachstan en de tolerante multi-etnische samenleving en snel ontwikkelende economie die het onder zijn eerste president volgens de officiële lijn is geworden, in de schijnwerpers worden gezet. Die expo-afdelingen hebben meer weg van pr dan van historiografie. Maar de onderliggende boodschap is duidelijk. Het Kazachstan van vandaag mag dan gebreken, problemen en wat eigen duistere kantjes hebben – dat staat er niet, maar weten de burgers van het land wel –, het is een ware verademing vergeleken met de verschrikkelijke jaren die net getoond werden.

~ Bruno De Cordier
Bruno De Cordier (Gent, 1967) is docent aan de Universiteit Gent. Hij schreef ‘Het onbeloofde land. Een geschiedenis van Centraal-Azië’.

Boek: Een geschiedenis van Centraal-Azië
Ook interessant: ‘Als Poetin het niet doet, dan doen wij het’

Noten

1 – Net zoals de nazi-uitroeiingskampen in het bezette Polen geen ‘Poolse uitroeiingskampen’ waren, waren de Karlag en Steplag geen ‘Kazachse goelag’, maar afdelingen van het goelagsysteem in Kazachstan (toen de Kazachse sovjet-republiek). Voor de positie van de Karlag en Steplag in het goelagsysteem van de Sovjet-Unie in het algemeen, zie Roger Brunet, “Geography of the gulag archipelago”, L’Espace géographique, №1-1993, pp. 221-239. https://www.persee.fr/doc/spgeo_0046-2497_1993_hos_1_1_3204
2 – Zie o.m. Wladislaw Hedeler en Meinhard Stark, “Das Grab in der Steppe: Das Straflager Karaganda in den 1930er Jahren, Osteuropa, 57 (8/9), Machtmosaik Zentralasien: Traditionen, Restriktionen, Aspirationen, augustus-september 2007, pp. 589-604. https://www.jstor.org/stable/44933741?seq=1#metadata_info_tab_contents
3 – De stad heette tot maart 2019 Astana.
4 – Er is een gedetailleerd overzicht (in het Russisch) met bijna 130 gedenksites en goelagmusea op de Russische website « Виртуальный музей ГУЛАГа » (Het virtuele goelagmuseum), http://www.gulagmuseum.org/ . Musea in de EU waar de sovjet-goelag behandeld wordt zijn de Bezettingsmusea in Tallinn (https://www.vabamu.ee/ ) en Riga (http://okupacijasmuzejs.lv/ ) . Een andere bron met erg veel feitelijke informatie over de Karlag (eveneens in het Russisch) is « Карлаг НКВД » (Karlag NKVD), https://karlag.kz/ .
5 – Een overzicht van de etnische samenstelling van Kazachstan van 1989 tot nu vindt men in Beate Eschment en Taissiya Sutormina, “Kazakh and/or Kazakhstani? The national identity of Kazakhstan and its citizens”, ZOiS Report – Zentrum für osteuropäische und internationale Studien, №4/2020, september 2020, p. 9. https://www.zois-berlin.de/publikationen/zois-report/zois-report-42020/
6 – Beate Eschment en Taissiya Sutormina, op. cit. : 7-8. Zie ook Robert Kindler, “Opfer ohne Täter: Kasachische und ukrainische Erinnerung an den Hunger 1932/33”, Osteuropa, 62 (3), Feldforschung: Erinnerung in Zentralasien, Macht in Rußland , maart 201, pp.: 105-120. https://www.jstor.org/stable/44931085?seq=1#metadata_info_tab_contents
×