Twee keer dit jaar kleurde het podium oranje. Op de 5000 meter en op de sprint. “Kunst!” roepen de critici smalend: “Schaatsen is een kleine sport.” Nu is het typisch Nederlands om je prestaties op deze manier af te doen. Maar hebben de critici gelijk? En wat betekent dat voor de sport? En waarom is langebaanschaatsen toch een olympische sport?
In 1924 organiseert het Frans Olympisch Comité een winterweek in Chamonix als toegift bij de Zomerspelen van Parijs. Schaatsen staat op het programma van Chamonix met 33 schaatsers. Nederland is er niet bij. Voor het langebaanschaatsen moet je dan immers in Noorwegen, Finland, Rusland en de Verenigde Staten zijn. Geen kleine sport dus. Het IOC erkent de Spelen van Chamonix. De eerste gouden medaille bij het schaatsen gaat naar de VS.
Wat weet Nederland van het langebaanschaatsen in 1924? Vrijwel niks. Dat klinkt natuurlijk vreemd omdat het schaatsen hier is uitgevonden. Maar de Noor is een Noorse vinding. En daar hoort een ronding in voor een ovale baan. Een schaats is namelijk niet helemaal vlak aan de onderkant. Want dan kan hij alleen maar rechtdoor. De Nederlanders dachten in de jaren 20 dat de Noorse schaats heel vlak was aan de onderkant. Een van de Nederlanders is in 1926 namelijk op het ijs gaan liggen om stiekem te kijken of hij bij de Noren licht zag tussen het ijzer en het ijs. Hij had het licht niet gezien. De Nederlanders reden vervolgens op veel te vlakke ijzers die ze bovendien maar één keer per jaar lieten slijpen. Dat zegt alles over het niveau van het schaatsen in Nederland in de jaren 20.
Het is de Noor Oscar Mathisen die de Nederlanders schaatsen leert slijpen, polijsten, ronden en schaatsen. In 1926 is Mathisen namelijk ingehuurd door de Nederlandse Schaatsenrijders Bond. Het kan verkeren. Het werkt want, zo schrijft NRC: “De Nederlanders komen nu sneller de bocht uit dan ze erin zijn gegaan”. Zo moet dat, hard rijden doe je in de bocht!
In 1928 zijn de Nederlanders er voor het eerst bij (Sankt Moritz). Bij gebrek aan hotelruimte moeten Siem Heiden en Willem Kos een badkamer delen als slaapruimte (in Sotsji klagen de journalisten dat de gordijnen niet dicht kunnen!) Heiden en Kos halen de top tien niet. Pas in 1952 staan er voor het eerst Nederlanders op het podium. In 1964 is er dan eindelijk de eerste gouden schaatsmedaille. Het is Sjoukje Dijkstra die het eerste schaatsgoud pakt! Bizar! In 1968 is er, 44 jaar na de eerste Spelen goud op de langebaan: Kees Verkerk, Ans Schut en Carry Geijssen. Bepaald niet slecht van de schaatsdames, want die doen pas sinds 1960 mee op de Spelen. Schaatsen is in deze jaren een veel grotere sport dan nu. Achter elke Rus staan er honderd te trappelen om mee te doen.
Vanaf 1968 staan er altijd wel Nederlanders op een podium. Maar goud voor een sprinter is er pas in 2014! Michel Mulder zoals u weet. Negentig jaar na de eerste Olympische Spelen. Tien seconden sneller dan Charles Jewtraw in 1924. Meer dan 100 meter voorsprong dus. Bij de dames is er nooit goud gewonnen op de 500 meter. Nederland is geen sprintland.
Kleine sport?
Volgens de moderne regels moeten er nu voor de winterspelen 25 landen zijn met een actieve sportbeoefening om toegelaten te worden tot het programma. Er zijn niet zoveel schaatslanden (maar wel veel ijsbanen in de landen die meedoen). Schaatsen staat nu dus vanwege de traditie op het olympisch programma. Schaatsen is inderdaad een kleine sport, maar dat zegt niks over het niveau. Dat niveau is namelijk hoog, omdat de competitie in eigen land zwaar is. Veel junioren proberen immers bij Jong Oranje te komen en wie daar eenmaal in zit, krijgt een brede en professionele ondersteuning.
Er gaan stemmen op om de tien kilometer te schrappen van het olympisch menu. Dat is met recht een kleine sport en ook te saai voor moderne ogen. Ik zou er wel voor zijn om een honderd meter sprint toe te voegen, als afvalrace: man tegen man, vrouw tegen vrouw. Het spektakel komt dan vanzelf terug op het ijs!
Max Dohle is sporthistoricus en schrijver.