De een zijn dood is de ander zijn boek. Zo ging het met het boek De Verborgen Schaduw dat slechts kon ontstaan nadat Jan van Bommel in de door hem zo gewenste ‘eeuwige slaap’ was gegleden (april 2007). Tot die tijd hield hij zijn memoires zorgvuldig voor de buitenwereld verborgen, slechts een enkel familielid wist iets van ‘zijn verhaal’. Na zijn overlijden bleek zijn bureau voor het eerst geheel leeg geruimd te zijn – op één stapel papieren na; zorgvuldig opgeborgen in een rode map. Het lag erbij alsof het uitriep: lees mij eerst. Maar in de opruimwoede die dikwijls uitbreekt na een sterfgeval en die veelal onder tijdsdruk moet gebeuren, werd de map achteloos in een plastic zak gepropt en vervolgens een jaar lang vergeten. Bij leven en welzijn had Jan twee conflicterende opvattingen over ‘zijn verhaal’ verkondigd. De ene luidde: dit mag niet gepubliceerd worden, want het is ‘gevaarlijk’ (vanwege de connectie met het nazisme) en de tweede klonk als volgt: dit is zo bijzonder, dit zou moeten worden gepubliceerd. Ikzelf, en een rondje langs een NIOD medewerker en twee uitgevers bevestigde de tweede opvatting. En zo eindigde het, na een bewerking van de memoires en het toevoegen van een proloog en epiloog, in een uitgave van ‘zijn verhaal’, begin april 2011.
De Verborgen Schaduw is in eerste instantie geschreven met de bedoeling een van de hoofdpersonages, de Russin Lydia, aan de vergetelheid te ontrukken. Als onverschrokken collaborateur, slachtoffer en tevens profiteur van het stalinisme en nazisme, artistiek talent, regelneef, verleidster, gastvrouw van de Italiaanse Koningin en geliefde van Jan, wervelt zij door de passages. Een tweede thema betreft een Nederlandse familie die zich uit opportunisme en avonturisme aansluit bij Nazi-Duitsland en eraan onderdoorgaat. En tenslotte duiken diverse Nederlanders op die zich als burger of in semimilitaire toestand (zoals NSKK’ers) in de Oekraïne ophouden, waarbij het boek met name inzoomt op een drietal Nederlandse tabakshandelaren.
Ooit, voor de oorlog, was Amsterdam een heus tabakscentrum met een tabaksbeurs – uiteraard dankzij de grote aanvoer van tabak uit Nederlands-Indië. Na de bezetting in 1940 brak de verbinding met de kolonie af en droogde de invoer op. Nederlandse tabakshandelaren zagen opeens hun bestaan bedreigd en een enkeling, zoals de in het boek genoemde Martens, ging nog tijdens de oorlog op zoek naar alternatieven. Grotere tabaksgebieden, waar hoogwaardige tabak werd geteeld, vond hij enkel in de zuidelijke Oekraïne die vanaf 1941 onderworpen was aan het Duitse Rijk. Zomaar beginnen kon hij niet. Hij benodigde een handelsvergunning en een Duitse partner. De handelsvergunning regelde hij in Rowno, waar het Rijkscommissariaat voor de Oekraïne zetelde. Een Duitse partner vond hij door een compagnonschap aan te gaan met ene Gretzer onder de vlag van de firma ‘Gretzer und Wiesenbrock’. Martens kende Gretzer nog uit Nederlandse-Indië. Die was daar tabaksplanter geweest. Na de inval van de Duitsers in Nederland werd hij als Duitser in Indië opgepakt maar bij een uitruil van gevangenen vrijgelaten waarbij deze een eed moest afleggen dat hij nooit de krijgsdienst in zou gaan. Je zou alleen al een boek willen lezen waarin de thuisreis van Gretzer anno 1940/1941 wordt beschreven. Vrijgelaten Duitsers reisden vanuit Batavia naar Vladivostok en van daaruit met de trein dwars door de (toen nog met Duitsland op goede voet staande) Sovjet Unie in de richting van Berlijn.
Verzamelpunt in de Oekraïne voor de tabak werd Nikolajev en vanuit die stad vervoerde men de tabak over de weg naar Odessa om daar op grote aken geladen te worden. Via de Zwarte Zee ging het verder naar de monding van de Donau en dan stroomopwaarts naar Wenen waar de sigarettenfabrieken op volle toeren draaiden. Uiteindelijk moesten zo de gestreste soldaten aan de diverse fronten van de broodnodige nicotine worden voorzien – om het moreel van het Duitse leger hoog te houden – het is een heel oud liedje: de handel kent geen moraal.
Boek: De verborgen schaduw