Nederland heeft actief deelgenomen aan de handel in slaven. Hieronder informatie over de slavernij in Suriname en op Curaçao. Een beknopt overzicht.
Suriname

De nieuwe slaven uit Afrika werden ook wel zoutwaterslaven genoemd. Plantagehouders hadden het liefst slaven die in slavernij waren geboren. De uit Afrika gekomen slaven konden ziektes mee brengen. Ook konden zij niet goed tegen de in Suriname voorkomende ziektes. De neiging om het bos in te vluchten was ook groter bij de nieuwelingen dan bij de als slaaf geborenen.

Op de plantages leefden en werkten veldslaven, fabrieksslaven, huisslaven en foetoeboys en de nene. De nene zorgde voor alle kleine kinderen op de plantage. De veldslaven werkten op het land en de fabrieksslaven in de (suiker)fabriek. De huisslaven werkten in het huis van hun eigenaar en de foetoeboys waren de lijfslaven van de eigenaar en zaten aan de voeten van hun meester. Eén keer in de week kregen de slaven hun rantsoen. Ze hadden ook recht op een stukje grond.
Na afschaffing van de slavernij in Nederland kregen de slavenhouders van de regering driehonderd gulden per slaaf als compensatie voor hun verlies. Hierdoor maakten de Nederlanders nog eens extra jacht op weglopers om zoveel mogelijk vergoeding te krijgen.
De slaven waren na afschaffing van de slavernij verplicht zich tien jaar als contractarbeider te verhuren aan hun voormalige eigenaar. Dit werd de ‘periode van staatstoezicht’ genoemd. De voormalige eigenaar had echter geen verplichting meer om voor zijn ‘werknemer’ en zijn gezin te zorgen. Zo verslechterden de omstandigheden van de Afrikanen. Velen gaven er de voorkeur aan de periode van staatstoezicht te ontduiken om, ondanks het harde bestaan, als vrij mens te leven.
Curaçao

De bodem bestond voornamelijk uit rotsen en het klimaat was te droog. De weinige plantages verbouwden producten voor de lokale bevolking zoals maïs en bonen. Men hield geiten en deed aan zout- en zoetwaterwinning.
De West Indische Compagnie (WIC) besloot op Curaçao te blijven. De natuurlijke haven en de strategische ligging waren ideaal om de Spanjaarden te belagen. Bovendien kon er vanuit Curaçao goed handel gedreven worden. Curaçao werd dan ook de belangrijkste slavenmarkt van de Cariben en er ontstond een bloeiende handel in de opslag en overslag van Zuid-Amerikaanse en Caribische producten. De uit Afrika gehaalde slaven werden in Curaçao opgeknapt. Ze werden eerst een tijd apart gehouden om van hun ziektes te genezen. Ze kregen goed te eten, grijze haren werden geverfd om ze jonger te laten lijken en de huid werd met olie ingesmeerd. Daarna werden de slaven verkocht en verscheept naar gebieden in heel Amerika.
Tien jaar voor het verbod op slavernij woonden er 17.000 mensen op Curaçao van wie een derde in slavernij. De afschaffing van de slavernij bleek voor hen een ramp. De slaven mochten vanaf toen tegen betaling in hun huisje wonen en hun stukje grond bewerken. Om dit te betalen moesten ze één dag voor de shon (eigenaar van de plantage) werken. De armoede en honger waren zo groot dat sommigen de gouverneur vroegen de slavernij weer in te voeren. De slavenhouders hadden niet te klagen: zij ontvingen als compensatie voor het verlies tweehonderd gulden per slaaf.
- Lees ook: De Nederlandse transatlantische slavenhandel
- …en: Slavenforten aan de Goudkust (Ghana)
- Meer artikelen over het slavernijverleden
- Overzicht van boeken over slavernij