Het ‘gootgat van Europa’
Henry Havard keek uit naar zijn bezoek aan Harderwijk. De stad had in de veertiende en vijftiende eeuw faam vergaard toen het onderdeel uitmaakte van het Hanzeverbond. Het meest glorieuze feit lag volgens Havard in de aanwezigheid van de universiteit. ‘Deze academie heeft Harderwijk een gerechtvaardigde roem bezorgd en het nageslacht zal zich eeuwig herinneren dat binnen de muren van dit wijsgerige stadje werd gestudeerd door talrijke arbeidzame mannen,’ schreef Havard.
‘Genieën als Boerhaave en Linnaeus, die de hele mensheid tot voorbeeld dienen.’
Maar de universiteit was al even gesloten. In 1811 had de Franse overheerser Lodewijk Napoleon de universiteiten van Franeker en Harderwijk, de kleinsten van het land, gesloten. Ook de vestiging van de Gelderse Munt was door de Franse bezetter opgeheven. Het waren de twee instellingen waar Harderwijk zijn prestige aan ontleende. Na aandringen bij het rijk kreeg Harderwijk er het Koloniaal Werfdepot voor terug. Hier rekruteerde Nederland soldaten voor het leger in Nederlands-Indië, of zoals Havard het beschreef…
‘…de vrijwilligers die belast zijn met de instandhouding van de Hollandse overheersing in de koloniën’.
Daardoor stapte Henry Havard binnen in wat bekendstond als het Sodom en Gomorra van de Veluwe. In plaats van intellectuelen vulden inmiddels ruige militairen de Harderwijker straten. Rekruten van het koloniale leger zorgden voor een ‘buitengewone bedrijvigheid’, schreef Havard, al was het niet per se de bedrijvigheid waar iedereen in het gemoedelijke vissersstadje op zat te wachten.
‘Ja, dat werfdepot heeft wel een stempel op de stad gedrukt,’ vertelt Sophie van Steenderen, kunsthistorica en conservator bij het Stadsmuseum. We staan op een binnenplaats met enkele banken en her en der wat bolboompjes. Het gras ziet geel door de droge zomer. Om ons heen de vroegere kazernes waar tegenwoordig appartementen in zitten. Door een tunneltje vang ik een glimp op van het Veluwemeer. Af en toe passeert er een voorbijganger, maar verder is het rustig, net als in de rest van de stad. Wat een verschil met het Harderwijk waar Havard doorheen liep.
‘Opeens liepen hier mannen vanuit alle windstreken door de straten,’ zegt Sophie. Het Nederlandse leger had manschappen nodig, en waar ze vandaan kwamen maakte niet veel uit. ‘Het was dus een bepaald type volk dat hier kwam. Het waren de klaplopers, criminelen, avonturiers, noem maar op. Het laagste van het laagste.’ Dat was Havard ook opgevallen: ‘Deze dappere mannen komen uit alle lagen van de bevolking, maar de meeste staan onderaan de sociale ladder.’ Sophie vertelt verder:
Havard zag een groot aantal cafés en taveernes. Overal las hij Slijterij en Tapperij op de gevels van de etablissementen.
‘En de meest bescheiden huizen tonen achter hun vensters de aanlokkelijke etiketten van flessen brandewijn en jenever. In bizarre kleuren geschilderde huizen, waaruit schaterlachen klinkt en het verschrikkelijke geluid van een orkest dat een eindeloze wals verminkt.’
De bekoring van een premie en de aantrekkingskracht van het onbekende trok ze in deze valkuil, schreef de Fransman. Een kolonel vertelde Havard hoe de militairen op straat werden aangespoord tot consumptie, om ze tot de laatste stuiver uit te knijpen. Naast kroegen stikte het van de bordelen. ‘Er zijn op verschillende plekken in de stad kijkgaten teruggevonden in wanden en vloeren van oude huizen,’ vertelt Sophie.
‘Die duiden erop dat daar een peeskamertje zat, of in ieder geval dat je tegen betaling kon loeren naar wat daar gebeurde.’
‘Door al die kroegen en bordelen veranderde dat keurige protestantse vissersstadje in het ‘gootgat van Europa’, zoals het bekend kwam te staan. Voor de stad was het natuurlijk dubbel. Aan de ene kant zorgde het voor leven in de brouwerij en werd er goed geld verdiend,’ zegt Sophie. De gemeente hief speciale belastingen om te profiteren van de verkoop van alcohol. ‘Dus economisch was de aanwezigheid van dat Werfdepot goed voor Harderwijk. Aan de andere kant strookte het niet met de heersende normen en waarden. Gedurende de negentiende eeuw was het nog wel in balans, maar aan het einde van de eeuw gingen de lasten zwaarder wegen dan de lusten.’ In 1909 verdween het Koloniaal Werfdepot. Het werd verplaatst naar Nijmegen.
Arthur Rimbaud
Het was bepaald een bont gezelschap dat zich meldde in Harderwijk. Vrijwilligers kwamen vanuit Frankrijk, België, Zwitserland, Engeland en Duitsland. De beroemdste van allemaal was de Franse dichter Arthur Rimbaud, vertelt Sophie. Hij had zijn geliefde na een vuurgevecht in Parijs achter zich gelaten. ‘Met de ziel onder zijn arm kwam hij hiernaartoe en meldde zich aan bij het KNIL. Hij heeft hier flink de bloemetjes buiten gezet.’ Het waren volgens zijn biograaf ‘een paar slopende weken van drinken, hoerenlopen en basistraining.’ Zijn handgeld had hij direct verzopen in het gezelschap van de hoer Rotte Pietje. Vervolgens kreeg hij ruzie met haar pooier en werd gered door ene Louis Hangjas. Uiteindelijk vertrok hij naar Java, waar hij na drie weken deserteerde en aan een zwervend bestaan over de wereld begon.
Havard zal zijn ogen hebben uitgekeken na al die Hollandse tafereeltjes van klederdracht en vissershuisjes. Op de borden van de ‘vrijplaatsen van dronkenschap’ las hij zelfs enkele Franse namen: Café national en Café français, die hem waarschijnlijk meer aan zijn vertrouwde Montmartre dan aan een Zuiderzeestadje deden denken. ‘Als mensen dit verhaal horen moeten ze hun beeld van Harderwijk wel even bijstellen,’ lacht Sophie.
‘Dat is toch wat anders dan een gezapig stadje aan de rand van de Biblebelt, hè?’