Filips II van Spanje heeft zijn hele leven besteed aan de verdediging van het rooms-katholieke geloof. Dat was zijn belangrijkste motief om te vechten tegen de Ottomanen in het Middellandse Zeegebied en voor zijn enorme militaire inzet in de Nederlanden. Deze en andere krijgshandelingen kostten Spanje veel geld dat deels door het innen van directe en indirecte belastingen werd opgebracht en deels door de heffingen op de zilverimporten uit Amerika.
Zilver werd in Amerika voor het overgrote deel door private ondernemingen gewonnen en naar Sevilla verscheept. Twintig procent van de opbrengst hiervan vloeide in de schatkist. De belangrijkste bron van inkomsten voor de staat was echter de verkoopbelasting van 10 procent. Deze vorm belasting bestond al in de middeleeuwen en werd geheven via een systeem van verpachting aan lokale belastinginners: het arrendamiento.
Tijdens het bewind van Filips’ vader Karel I (keizer Karel V) werd op verzoek van de stedelijke besturen het arrendamiento vervangen door het encabezamiento. Dit systeem voorzag in afspraken over afdrachten aan de staat door lokale gemeenschappen en steden die zelf konden beslissen hoe ze die doorberekenden aan hun inwoners. Bij dit systeem sneed het mes aan twee kanten: de centrale regering wist zich verzekerd van een vaste bron van inkomsten en plaatselijke bestuurders versterkten daarmee hun machtspositie. Daarnaast waren er nog diverse vormen van directe belasting, zoals die op vermogen en onroerend goed en de belastingen die geheven werden via de kerk. Voorbeeld van laatstgenoemde belasting is de cruzada, een vergoeding van de Heilige Stoel aan de monarch ter compensatie van diens strijd tegen de ketterij.
Het Spaanse rijk waarover Filips II regeerde, was ontstaan door de vereniging van de kronen van Castilië en Aragón (waartoe ook Catalonië en Valencia behoorden), toen de Castiliaanse koningin Isabella I in 1469 huwde met de Aragonese vorst Ferdinand II. Ferdinand voegde in 1516 het kleine koninkrijk Navarra onder de Castiliaanse kroon waarmee het gehele Iberische schiereiland – met uitzondering van Portugal – verenigd was tot het vroegmoderne Spanje. Maar daarmee was er nog geen eenheidsstaat geboren in de zin van een rijk waar overal dezelfde wetten golden. Integendeel. Juridisch gezien was het een lappendeken. Niet alleen bestonden er grote verschillen tussen de kronen van Castilië en die van Aragón, maar ook binnen de Aragonese kroon was geen sprake van eensluidendheid. Onderdelen ervan – met name Catalonië – muntten uit door eigen wetten en regels die al eeuwen van kracht waren en de voorrechten van lokale elites bestendigden. Spaanse vorsten werden gekroond als koning van Castilië, maar moesten om erkend te worden door de andere rijksdelen, trouw zweren aan hun aloude rechten (fueros). Die rijksdelen droegen weinig tot niets bij aan de Spaanse schatkist. Vrijwel alle belastingen werden opgebracht door de Castilianen.
De staatsleningen en -bankroeten van Filips II
In aanvulling op de inkomsten uit belastingheffingen en de zilvertaks leende Filips II enorme sommen van voornamelijk Genuese en Duitse bankiers. Het waren deels langlopende leningen (juros), deels kortlopend (asientos) die de koning van de benodigde extra middelen voorzagen om zijn oorlogsinspanningen te bekostigen. Filips II was zeker niet de eerste die juros afsloot.
Castilië deed dat al in de vijftiende eeuw en sommige stadstaten zoals Venetië begonnen daar al in de dertiende eeuw mee. Asientos werden voor het eerst door Karel I gebruikt om steekpenningen te financieren voor zijn verkiezing tot keizer van het Heilige Roomse Rijk. In 1557 was de financiële nood zo hoog dat Filips II zijn betalingen aan geldschieters stopzette. Het eerste Spaanse staatsbankroet was een feit. Tijdens de regeringsperiode van Filips II zou dat nog drie keer gebeuren. In 1560, 1575 en 1596. Wat gebeurde er in feite bij deze bankroeten en waarom bleven de bankiers van Genua en die uit Duitsland de koning geld lenen ondanks hun verliezen?
Het Ottomaanse bankroet
De Spaanse bankroeten waren staatsbankroeten of – om de Engels term te hanteren – defaults. Een staat kan niet failliet gaan zoals een bedrijf en er is ook geen curator of rechter die het vermogen van een staat verdeelt over de schuldeisers. Wel kan een land dat niet in staat is zijn schulden te voldoen (insolventie) onder curatele worden gesteld. Een goed voorbeeld hiervan is het Ottomaanse bankroet van 1875. Vanaf 1854 sloten Ottomaanse regeringen leningen af bij Europese banken tegen veelal extreem ongunstige voorwaarden. Het Ottomaans rijk bezweek onder deze schuldenlast. Na de van Rusland verloren oorlog (1877-1878) werd de Ottomaanse overheid in 1881 onder curatele gesteld van de door Europese landen gecontroleerde Commissie voor de Aflossing van de Staatsschuld.
De financiële situatie in het Spanje van Filips II verschilde wezenlijk van die van de Ottomanen in de negentiende eeuw. Spanje verkeerde in de zestiende eeuw nooit in een schuldencrises, want het was altijd in staat om schulden af te lossen en leende vrijwel nooit geld – zoals de Ottomanen deden – om rente te betalen. Wel had het op momenten dat de oorlogsinspanningen hoog waren een financieringsprobleem. Het middel bij uitstek om dat op te lossen was het opschorten van alle betalingen en met de financiers te onderhandelen over het omzetten van kortlopende leningen, die doorgaans tegen hoge rentes werden afgesloten, in langlopende overeenkomsten tegen voor de koning gunstiger voorwaarden. Filips II slaagde er telkens in de onderhandelingen tot een bevredigend einde te brengen en na elke default kon hij al na één of twee jaar opnieuw een beroep doen op de bankiers. Natuurlijk schoten de bankiers er bij in, maar hun verliezen waren niet hoog. Slechts enkele kleinere bankiers gingen failliet. De grotere geldschieters, zoals de Spinola’s uit Genua of de Duitse Fuggers, namen hun verlies en bleven de koning geld lenen, wat hen op langere termijn een stevige winst opleverde. In principe kon Filips natuurlijk besluiten zijn schulden nooit meer te voldoen, maar dat zou zeer onverstandig zijn geweest, want alternatieven waren er niet. Hij kon alleen maar aankloppen bij het hechte netwerk van bankiers dat de touwtjes stevig in handen had en een monopoliepositie innam op het verstrekken van staatsleningen. Er was sprake van een win-win situatie. Wat bijdroeg aan deze vertrouwensband was het feit dat de Castiliaans economie in de zestiende eeuw sterk was – het kon zich meten met welke andere Europese mogendheid dan ook – en de aanvoer van zilver gestaag toenam. Zo waren de bankiers verzekerd van de aflossingen en rentebetalingen en stapten zij snel heen over de gevolgen van een staatsbankroet.
Tegenslagen
Filips II kreeg vanwege zijn bedachtzame houding de bijnaam ‘El Prudente’, maar er is hem ook roekeloosheid verweten. Hij zou de bijl aan de wortel van het Spaanse imperium hebben gezet. Natuurlijk nam hij soms enorme risico’s en verloor hij. De vernietiging van de Spaanse Armada is een voorbeeld van hoe het misging, maar dat is een beoordeling in retrospect. Het besluit tot de bouw van de Armada ter verovering van Engeland was voor Filips II wel degelijk een aantrekkelijke optie met beheersbare risico’s. Als hij meer geluk met het weer had gehad en zijn plan om de Armada de in de Nederlanden gelegerde troepen op te laten pikken was geslaagd, dan was Engeland vrijwel zeker veroverd met alle voordelen van dien voor Spanje. Ook het behoud van de Nederlanden zou in financieel opzicht voor Filips II zeer gunstig zijn geweest. Maar op het slagveld ging het dus twee keer mis. De Armada werd vernietigd en Filips wist de slag om de Nederlanden niet te winnen. Waren deze nederlagen, deze miscalculaties van Filips II, de oorzaak van het begin van het verval van het imperium aan het eind van de zestiende eeuw? Zij hebben ongetwijfeld een rol gespeeld, maar van grotere betekenis was de neergang van de Castiliaanse economie. Droogte, misoogsten en een verminderde vraag uit de koloniën naar agrarische producten van Castiliaanse bodem deden het land de das om. Aan de toenemende behoefte aan industriële producten kon Castilië niet voldoen, het land ontbeerde de daarvoor benodigde infrastructuur. Het gevolg van dit alles was een hoge werkloosheid en een trek naar de steden die de arme boeren geen enkel soelaas konden bieden. Rond de eeuwwisseling werd de toestand ronduit rampzalig toen een pestepidemie uitbrak die aan een tiende van de bevolking het leven kostte, een decimering die het land voor decennia ontwrichtte. Castilië was uitgeput en kon de torenhoge belastingen niet meer opbrengen.
Inflatie en nieuwe bankroeten
Filips III, die zijn vader Filips II na diens overlijden in 1598 opvolgde, werd wel als pacifist beschouwd omdat hij twee belangrijke vredesverdragen tekende, dat van 1604 met Engeland en van 1609 met de Nederlanden. Maar het was geen pacifisme dat hem dreef. Zoals aangegeven verkeerde Castilië in erbarmelijke economische omstandigheden en verdere belastingverhoging om de oplopende kosten van het oorlogvoeren te dekken was niet meer mogelijk. Omdat andere delen van het Spaanse rijk nog altijd niet bereid waren om substantieel bij te dragen aan de kroon, zat er weinig anders op dan de kosten te drukken door het sluiten van vredesverdragen. Minder verstandig van Filips III was zijn besluit om munten te laten slaan van een koperlegering (vellón) waardoor hij het zilver dat daar altijd voor werd gebruikt uitspaarde. Zo verdiende hij miljoenen, maar de keerzijde was een enorme geldontwaarding die de kroon op termijn duur kwam te staan. Belastingen werden in kopergeld betaald, terwijl buitenlandse bestedingen in zilver moesten worden voldaan. Waarschuwingen van de eerste economen in die tijd, de zogeheten arbitristas, werden in de wind geslagen. In 1607 wachtte Spanje een nieuw bankroet.
Filips III overleed in 1621, het jaar waarin het twaalfjarig bestand met de Nederlanden afliep. Zijn opvolger, Filips IV, trad aan als koning toen hij nog geen zestien jaar was en werd bijgestaan door zijn vertrouweling (valido) Gaspard de Guzmán, bekend als graaf-hertog Olivares. Met hem kwam een einde aan een periode van pacificatie: de Pax Hispanica. De in veler ogen defaitistische jaren waren voorbij en Olivares zette een beleid in gericht op herstel van de grandeur van het Spaanse imperium met alle financiële consequenties van dien. Daarvoor moest Olivares alles in het werk stellen om buitenlandse financiers over te halen om leningen ter beschikking te stellen. Door rijke Portugese joden en Genuese bankiers handig tegen elkaar uit te spelen kon hij de rentetarieven laag houden. Om de lasten van de oorlogvoering enigszins te spreiden lanceerde Olivares in 1625 zijn plan voor de Unión de Armas, een gezamenlijk leger van 140.000 man dat overal kon worden ingezet om de grenzen te verdedigen en dat gezamenlijk gefinancierd zou worden. Het was een bescheiden opmaat naar een centrale belastingwetgeving en bijdragen voor dit leger kwamen uit alle rijksdelen, behalve uit Catalonië. Andere middelen om de financiële druk te verlichten waren de verkoop van koninklijke bezittingen (realengos) en het verlenen van stadsrechten tegen betaling. Desastreus was zijn besluit om weer op grote schaal de vellón te laten munten, waarmee hij de Spaanse legers betaalde en daarmee een verdergaande inflatie veroorzaakte. Olivares liet zijn drang om het rooms-katholieke imperium te behouden prevaleren boven de stabiliteit van de Spaanse economie. In 1627 volgde opnieuw een bankroet dat zoals altijd neerkwam op uitstel van betaling.
Na de val van Olivares in 1643 veranderde Filips IV niet van koers. Spanje bleef in oorlog met de Nederlanden en raakte ook betrokken bij de Dertigjarige Oorlog, de strijd tussen de grote mogendheden om de macht in Europa. Daarin delfde Spanje het onderspit. Een economische crisis en een misoogst leidden in 1647 wederom tot een bankroet. In het jaar daarop werden de vredesverdragen van Westfalen en Münster getekend, maar nog was de rampspoed voor Spanje niet voorbij. Portugal, dat in 1580 door Filips II onder de Spaanse kroon was gevoegd, kwam in opstand. Ondanks de leniging van nieuwe financiële noden door het bankroet van 1662 kreeg Filips IV Portugal er niet onder. Filips IV overleed in 1665 en liet het land achter met een torenhoge staatsschuld. Zijn opvolger, Karel II, bijgenaamd ‘El Hechizado’ ofwel de Behekste, was zwaar mismaakt, een gevolg van de eeuwenlange inteelt onder de leden van het Habsburgse koningshuis. Hij was slechts in naam koning, anderen regeerden.
De novatores
Een belangrijke rol speelde de vernieuwingsgezinde graaf van Oropesa, die in de jaren tachtig een monetaire hervorming doorvoerde. In eerste instantie bracht deze hervorming een enorme deflatie teweeg met voor de bevolking negatieve gevolgen, maar op langere termijn pakte deze gunstig uit en vormde het de basis voor economisch herstel. Ook in intellectueel opzicht beleefde Castilië in de laatste decennia van de zeventiende eeuw een opleving door toedoen van de zogeheten novatores die, bezorgd als zij waren over de achterstand van Spanje in wetenschappelijk opzicht, pogingen deden om de moderne Europese wetenschap te integreren in het Spaanse denken. Zij behoorden tot een beweging die voortborduurde op het werk van de arbitristas. De novatores kunnen beschouwd worden als voorlopers en wegbereiders van de Verlichting in de achttiende eeuw. En zo eindigde de zeventiende eeuw voor Spanje niet helemaal in mineur. Met de dood van Karel II in 1700 stierf de Spaanse tak van de Habsburgers uit en begon de Spaanse Successieoorlog die een overwinning bracht voor Filips V, kleinzoon van de Franse koning Lodewijk XIV, de Zonnekoning. Het was Filips V die een eind wist te maken aan de Spaanse lappendeken en met zijn nieuwe orde, de Nueva Planta van 1716, een evenwichtiger belastingstelsel invoerde.
Boekentip: Filips II, onmachtig koning
Drelichman, M. / Voth, H., Lending to the Borrower from Hell, Princeton University Press, Princeton 2014.
Elliott, J.H., The Count-Duque of Olivares, Yale University Press, New Haven, 1986.
Garcia González, J.J. ea., Historia de Castilla, La Esfera de los Libros, Madrid, 2008.
Kamen, H., Philip of Spain, Yale University Press, New Haven, 1998.
Parker, G., Imprudent King, Yale University Press, New Haven 2014.
Stradling, R.A., Philip IV, Cambridge University Press, 1998.