Tweede boek Indonesië-onderzoek bevat veel boeiends, maar wekt ook ergernis

6 minuten leestijd
Indonesische militairen, waarschijnlijk leden van het Studentenleger (Tentara Pelajar) in november 1949. (Foto Nationaal Archief/Dienst voor Legercontacten)
Indonesische militairen, waarschijnlijk leden van het Studentenleger (Tentara Pelajar) in november 1949. (Foto Nationaal Archief/Dienst voor Legercontacten - CC0)

Het tweede boek dat voortkomt uit het grote Indonesië-onderzoek door drie wetenschappelijke instituten, laat getuigen van de oorlog uit 1945-1950 aan het woord, plus hier en daar de volgende generatie(s). Het bevat mooie uitspraken en observaties. Maar ook roept het soms meer vragen op dan het antwoorden geeft.

Sporen vol betekenis. In gesprek met getuigen en tijdgenoten over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog hebben de auteurs hun boek gedoopt. Het werk is tweetalig met op elke bladzijde links de Nederlandse en rechts de Indonesische tekst.

In de proloog zorgt de senior onder de vier onderzoekers, Fridus Steijlen, met zijn allereerste alinea dat de lezer meteen bij de les is. Hij meldt dat hij op Ambon op bezoek ging bij Pak (meneer, red.) Edi Kuncoro, die stamt uit een dorp bij Solo. Daar op Java maakte hij de jaren 1945-1950 mee. Pak Edi vertelde aan Steijlen (in de woorden van de auteur):

“De Nederlanders werden door de Japanners verslagen, daarna verloor Japan en waren we vrij en organiseerden we onze eigen samenleving. Maar toen kwam ineens het bericht dat de Nederlanders in het kielzog van de Britten terug zouden komen en de mensen die nog in het Japanse kamp Ambarawa geïnterneerd waren, wilden bewapenen. Dat konden de Indonesiërs niet laten gebeuren, dus meldde Pak Edi zich om de vrijheid te verdedigen.’’

Dat is een heel ander verhaal dan heel lang in Nederland is verteld, maar vanuit Indonesisch perspectief wel de werkelijkheid. Wat de werkelijkheid was, verschilde nogal, per ‘partij’ (Nederland of Indonesië), per groep en niet zelden zelfs van persoon tot persoon – aan beide kanten in de oorlog. Vandaar dat de medewerkers aan het deelproject ‘Getuigen & Tijdgenoten’, dat wat los staat van de rest van het grote Indonesië-onderzoek, op zoek zijn gegaan naar wat ze ‘petites histoires’ noemen, kleine geschiedenissen die mensen destijds hebben meegemaakt. Mensen werden uitgenodigd zich te melden om hun verhaal te vertellen, maar er zijn ook gericht interviews gehouden en er is gebruik gemaakt van schriftelijke bronnen, zoals brieven.

Het heeft soms prachtige resultaten opgeleverd. Neem, zoals al vermeld, waarom Pak Edi zich als jongere in de strijd stortte. Of het verhaal van Ibu (mevrouw) Djoewariyah uit Yogyakarta (Java) die als koerierster én militair deel uitmaakte van het Tentara Pelajar (Studentenleger, 14- tot 19-jarigen). Ze vertelt onder meer hoe ze met een revolver en munitie bij zich belandde in een Nederlands legervoertuig en het er toch ongeschonden vanaf bracht.

Een pareltje is wat we lezen over Anne Vos, die in 1946 per vliegtuig naar Batavia vertrok (koffertje met geheime codes bij zich) om daar secretaresse te worden van luitenant-gouverneur-generaal Huib van Mook. De hoogste ambtenaar in Indië had het nogal eens aan de stok met het kabinet in Den Haag. Onderzoeker Eveline Buchheim schrijft over Anne Vos onder meer:

“Regelmatig moest ze een boze brief uittypen waarin hij (Van Mook, red.) weer eens aankondigde ontslag te willen nemen. In plaats van ze te versturen borg ze de brieven op in de map ‘Onnodige opwinding’.”

Fraai! Het is overigens geen nieuw opgedolven feit, het viel in 2014 al te lezen in de Van Mook-biografie (pagina 238) van Tom van den Berge.

Anne Vos en Huib van Mook.
Anne Vos en Huib van Mook. (Foto collectie Wouter van der Star, overgenomen uit biografie Van Mook)

Oorlogsvrijwilliger

Een passage over Indië-veteraan Gerrit van Andel verdient het hier te worden aangehaald. Hij was als oorlogsvrijwilliger (OVW’er) naar de Oost gegaan. Hij biecht op dat hij daar heeft meegedaan aan enkele dingen die volgens hem niet anders vallen te kwalificeren dan als oorlogsmisdaden. Eén incident betrof het doodschieten van een Indonesiër. Over de verantwoordelijkheid daarvoor zegt Van Andel:

,,Zoals ik het nu even voor mezelf innerlijk voel: als ik als dienstplichtig soldaat naar Indonesië was gestuurd, had ik meegeholpen aan oorlogsmisdaden. Ja. En dan was de oorlogsmisdaad, het neerschieten van die man, gebeurd, maar niet voor mijn verantwoordelijkheid alleen. En nu was het alleen maar mijn verantwoordelijkheid. Omdat ik OVW’er was.’’

De onderzoekers spraken ook enkele kleinkinderen van mensen die de jaren 1945-1950 aan den lijve ondervonden. Een van hen, Jeftha Pattikawa, kleinzoon van twee Molukse KNIL-militairen, maakt een rake opmerking:

“Mijn familiegeschiedenis is (…) gekoppeld aan een grotere geschiedenis, je kunt niet praten over 1945-1950 zonder te praten over de nasleep van het kolonialisme of over de toekomst van de Nederlanders en de genocide in Banda in 1600 en dat is ook mijn familiegeschiedenis.’’

Indië-monument in Leiden. De lege plek symboliseert een gevallen makker.
Indië-monument in Leiden. De lege plek symboliseert een gevallen makker. (CC BY-SA 2.0 – bertknot – wiki)
Het sluit mooi aan bij iets wat in het op Historiek al besproken eerste boek over het Indonesië-onderzoek wordt opgemerkt. Namelijk dat het extreme geweld van Nederlandse kant in 1945-1950 wortelde in het vele en vaak nietsontziende geweld dat Nederland al in de eeuwen voor de Tweede Wereldoorlog toepaste in de archipel.

Het boek sluit af met twee hoofdstukjes over monumenten in Nederland en Indonesië die herinneren aan de oorlog in de jaren 1945-1950. In Nederland kwamen die niet altijd zonder slag of stoot tot stand. Zo zorgde het (uiteindelijk aangepaste) monument in Enkhuizen voor de nodige discussie.

Kanttekeningen

Naast het positieve over dit boek passen wel enkele kanttekeningen. Het gebodene roept een flink aantal vragen op die niet worden beantwoord en het bevat wat feitelijke missers. Voorts: waar de auteurs hun beschrijvende hoofdstukjes ‘essays’ noemen, trekken ze een wel erg grote broek aan. Bij het werk an de grondlegger van het genre, Michel Eyquem de Montaigne (1533-1592), komen deze hoofdstukjes, hoe verdienstelijk ook, niet echt in de buurt.

Van feitelijke fouten twee voorbeelden. Schrijvend over het Indisch Monument in Den Haag stipt onderzoeker Satrio Dwicahyo ook even de komst aan van Molukse KNIL-militairen en hun gezinnen naar Nederland. Hij stelt dat ‘de Nederlanders (…) de Molukkers die in Europa arriveerden in kampen opsloten’. Waren kampen/woonoorden als Schattenberg (voormalig Westerbork) dan afgesloten en stonden ze onder bewaking? Nu viel er op die woonoorden best iets aan te merken, maar de Molukse gezinnen werden er niet opgesloten.

Foto uit het album van een Nederlandse soldaat: ‘Baboe’s en andere rommel bij de garage’.
Foto uit het album van een Nederlandse soldaat: ‘Baboe’s en andere rommel bij de garage’. (Foto NIOD, collectie Bron, BC 457)

De onderzoekers hebben ook gekeken naar foto-albums die Nederlandse Indië-veteranen volplakten. Ze stellen onder meer vast dat Indonesisch personeel in de bijschriften zelden of nooit bij naam werd genoemd. Ronduit stuitend is het aangetroffen bijschrift: ‘Baboe’s en andere ouwe rommel bij de garage’. Maar de vermelding dat in een fotoalbum ‘huizen met grote gaten erin’ zijn aangetroffen, is onjuist. De afbeelding boven die bewering (pagina 134) toont drie foto’s met duidelijk zichtbaar drie keer hetzelfde huis. Het was al erg genoeg, overdrijving is onnodig.

Storender dan fouten, zijn vragen waarmee de auteurs de lezer opzadelen zonder die te beantwoorden. Zo noteert Stephanie Welvaart een prachtig verhaal uit de mond van Indië-weigeraar Jan Koning. Zijn motief:

“Kijk, wij hebben tegen de Duitsers in de Ondergrondse gewerkt. (…) Dan ga je niet nog eens een keer op het Indonesische volk schieten’’.

Koning meldde zich niet voor de boot naar Indië, maar dook onder. Hoe het hem verder verging, blijft een open vraag. Hoe lang zat hij ondergedoken? Onder welke omstandigheden? Is hij alsnog in de kraag gevat? Is hij veroordeeld en heeft hij moeten zitten?

Heel goed dat de auteurs ook de blik richten op de (weinige) vrouwen die in Indië dienden bij leger en marine. Een van hen zegt:

“Alleen ben ik altijd vreselijk boos over die stukken in de krant over dat die Nederlanders zo verschrikkelijk tekeer zijn gegaan. Dat vind ik verschrikkelijk als ze dat zeggen, want het is niet waar’’.

Vraag: hoe weet ze dat dat niet waar is (ze werkte als secretaresse in Batavia)? Mogelijk is de vraag niet eens gesteld, hoe dan ook ontbreekt een antwoord.

Prima dat aan de bambu runcing (bamboestok met een lange, scherpe punt) aandacht wordt besteed. Dit wapen staat in Indonesië symbool voor het gewapende verzet tegen de Nederlandse herbezetting. Terecht wordt daarnaast vermeld dat de bamboespeer zich in het geheugen van de Indische gemeenschap in Nederland ‘heeft verankerd aan het lot van de slachtoffers die gevallen zijn tijdens de bersiap’. Hoe dat zo? Hoe zit dat dan? Vragen, maar geen antwoorden, terwijl het niet zo ingewikkeld hoeft te zijn in een alinea beknopt samen te vatten wat er, bijvoorbeeld, in de Simpang Club in Surabaya mede met behulp van bambu runcing is misdreven.

Sporen vol betekenis / Meniti Arti
Sporen vol betekenis / Meniti Arti
In een korte passage wordt vermeld dat er op de opzet van het grote Indonesië-onderzoek al in 2017 kritiek kwam van onder meer Yayasan Komite Utang Kehormatan Belanda (Stichting Comité Nederlandse Ereschulden). Is het dan te veel gevraagd even in een paar zinnen de essentie van die kritiek weer te geven? Ook hier blijft de lezer zitten met een onbeantwoorde vraag.

Al met al wordt dit boek ontsierd door een handjevol fouten en vooral doordat op nogal wat plaatsen vragen worden opgeroepen waarmee de lezer het bos in wordt gestuurd. Dat is jammer, want de ergernis die dat allicht oproept, leidt af van het vele interessante dat dit boek zeker ook bevat.

Boek: Sporen vol betekenis / Meniti Arti
Bekijk ook: Eerste boek Indonesië-onderzoek: weinig nieuws, resultaten toch waardevol

Podcast over de publicatie

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

Ronald Frisart (1955) werkte in loondienst 42 jaar als journalist, soms regionaal, maar vooral op de gebieden binnenland, buitenland en economie. Eerst voor het ANP, daarna voor (combinaties van) Haarlems Dagblad/IJmuider Courant, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander en Noordhollands Dagblad. Ook werkte hij nu en dan voor de regionale krantenclub Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), zoals in 1997/1998 als correspondent in Indonesië. Foto: Douwe van Essen

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×