Dark
Light

Eerste boek Indonesië-onderzoek: weinig nieuws, resultaten toch waardevol

9 minuten leestijd
Over de grens - Detail van de boekcover
Over de grens - Detail van de boekcover

Aan hard nieuws heeft het grote Indonesië-onderzoek door drie Nederlandse wetenschappelijke instituten vrij weinig opgeleverd. Toch zijn de resultaten waardevol. Ze bieden een goed overzicht van eerdere bevindingen, vullen die aan met nieuwe details en hier en daar een brok echt nieuws.

Dat blijkt uit Over de grens, het eerste boek in een serie van twaalf over het onlangs afgeronde project ‘Onafhankelijkheid, de kolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’. De overige boeken verschijnen in de loop van dit jaar. In de bundel Over de grens geven de onderzoekers in handzame hoofdstukken van telkens dertig tot veertig pagina’s inzicht in wat ze hebben opgediept.

Ter illustratie van de materie een treffend citaat over ‘zomaar’ een gebeurtenis op 4 juni 1949 op Oost-Java.

“Een Nederlandse patrouille stuitte op die dag op een vernield baanvak van de spoorlijn. Om de daders te achterhalen doorzochten de militairen het nabijgelegen dorp Mojoranu. De eerste de beste man die de soldaten tegenkwamen, Sadir, die voor zijn huis in zijn padiveld (padi = rijstplantjes, red.) aan het werk was, werd pardoes neergeschoten. In hun tocht door de dorpen Mojoranu en Balongwono doodden de Nederlanders (…) nog tien mannen zonder dat ze zelf werden bedreigd of beschoten en zonder dat er aanwijzingen waren dat deze mannen gewapend waren. Een aan de treinbaan aangetroffen trekbom werd het dorp in gebracht en in het grootste huis tot ontploffing gebracht.”

Groot onderzoek

Ongeveer 4,5 jaar waren 43 wetenschappelijke onderzoekers (26 Nederlanders, 17 Indonesiërs) in de weer met het omvangrijke project. Inclusief projectleiding en allerhande ondersteuners hebben er 115 mensen aan gewerkt.

Het initiatief tot het onderzoeksproject kwam van drie Nederlandse instituten: het NIOD Instituut voor Oorlog-, Holocaust- en Genocidestudies in Amsterdam, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) in Leiden en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) in Den Haag. Met het onderzoek was 6,4 miljoen euro gemoeid, waarvan de Nederlandse regering na een eerdere weigering uiteindelijk 4,1 miljoen bijdroeg als subsidie, de rest betaalden de drie instituten uit eigen middelen. Bij het project waren ook onderzoekers betrokken van de Universitas Gadjah Mada in Yogyakarta (Java).

Noodzaak

Maar als al dat werk en al dat geld maar betrekkelijk weinig hard nieuws hebben opgeleverd, waarvoor was dit grote onderzoek dan nodig? Al eerder was toch aangetoond dat Nederland zich in de jaren 1945-1950 in Indonesië te buiten was gegaan aan extreem geweld, zoals de onderzoekers van het nu afgeronde project het noemen? In 1969 had Indië-veteraan Joop Hueting toch al voor een doorbraak gezorgd door te vertellen over begane oorlogsmisdaden? In 1970 hadden sociologen/Indië-veteranen Jacques van Doorn en Wim Hendrix toch al hun baanbrekende studie Ontsporing van geweld gepubliceerd? In 2016 was van Rémy Limpach toch al het veelbesproken boek De brandende kampongs van Generaal Spoor verschenen?

Premier Piet de Jong (KVP) in 1969 tijdens een Kamerdebat over de Excessennota. De krijgsmacht als geheel had zich correct gedragen, aldus De Jong.
Premier Piet de Jong (KVP) in 1969 tijdens een Kamerdebat over de Excessennota. De krijgsmacht als geheel had zich correct gedragen, aldus De Jong. (Foto Nationaal Archief/Anefo/CC0)
Allemaal waar, maar toch bleven Nederlandse kabinetten vasthouden aan het in 1969 door het kabinet-De Jong betrokken officiële standpunt. Premier Piet de Jong stelde toen dat er in Indonesië wel ‘excessen’ hadden plaatsgevonden, maar dat de Nederlandse krijgsmacht als geheel zich daar in 1945-1950 correct had gedragen. Het nu afgeronde onderzoek, dat in hoofdzaak eerdere wetenschappelijke bevindingen bevestigt en onderstreept, was kennelijk nodig om het huidige kabinet ertoe te bewegen het standpunt uit 1969 toch te herzien.

Nog op de dag waarop de onderzoekers hun resultaten presenteerden (17 februari), zette premier Mark Rutte de eerste stap. Namens de regering bood hij excuses aan, niet alleen aan Indonesië, ook aan iedereen in Nederland die kampt met de gevolgen van de Indonesië-oorlog, inclusief veteranen. Rutte nam verantwoordelijkheid voor het ‘collectieve falen’ van de toenmalige Nederlandse gezagsdragers. Of er van overheidswege meer stappen volgen, zal moeten blijken. Dat is een politieke zaak en daarover gaat het hier niet. Hier gaat het over het boek waarin de uitkomsten van het onderzoek zijn samengevat.

Extreem geweld (inclusief oorlogsmisdaden)

De voornaamste, maar dus niet nieuwe conclusie is, dat van Nederlandse kant structureel en op grote schaal extreem geweld is toegepast. Dat vond vooral plaats in de marge van gevechtssituaties en geheel los daarvan. Denk aan moord, marteling en verkrachting, denk aan het platbranden van huizen en zelfs hele dorpen, aan massa-arrestaties en meer. Die wandaden werden weggemoffeld en goedgepraat tot op het hoogste militaire en civiele niveau, terwijl justitiële autoriteiten dat lieten gebeuren of meewerkten aan het onder het tapijt vegen van de onwelgevallige feiten. Er was daardoor sprake van ’straffeloosheid’, wat een extra impuls gaf aan het extreme geweld.

De lichamen van ongeveer dertig Indonesiërs, in Kampong Barroe (Zuid-Celebes) aangehouden en doodgeschoten door het Depot Speciale Troepen. Het was een represaille voor een aanval op de gevangenis en twee woningen van Nederlandse functionarissen. Ter afschrikking moesten de lichamen een halve dag blijven liggen.
De lichamen van ongeveer dertig Indonesiërs, in Kampong Barroe (Zuid-Celebes) aangehouden en doodgeschoten door het Depot Speciale Troepen. Het was een represaille voor een aanval op de gevangenis en twee woningen van Nederlandse functionarissen. Ter afschrikking moesten de lichamen een halve dag blijven liggen. (Foto NIMH/H. Kavelaars)

Heel bewust hebben de onderzoekers gekozen voor die term: extreem geweld. Tijdens de persconferentie op 17 februari werd gevraagd waarom ze niet reppen over oorlogsmisdaden, zodat direct duidelijk is waarover het gaat. Is extreem geweld, zo werd verder gevraagd, misschien een nieuw eufemisme voor oorlogsmisdaden? Ter beantwoording werd uitgelegd – en dat betoog treffen we ook aan in het boek Over de grens – dat extreem geweld breder is dan oorlogsmisdaden. Voorts dat de onderzoekers weg wilden blijven van allerhande, ook verschuivende, juridische definities van wat oorlogsmisdaden precies zijn. Maar op 20 februari erkende onderzoeksleider Frank van Vree (NIOD) op de radio alsnog:

“We hadden denk ik moeten zeggen: extreem geweld inclusief oorlogsmisdaden’’.

In Over de grens gebeurt dat dus nog niet. Behoudens één hoofdstuk zien we in het boek op één plek (pagina 413) het woord oorlogsmisdaden, maar dan tussen aanhalingstekens en op één andere plek (pagina 395) oorlogsmisdaad zonder aanhalingstekens. De woorden (oorlogs)misdaden en (oorlogs)misdrijven komen wel veel voor in het hoofdstuk ‘Het recht als wapen’, waarin Esther Zwinkels haar licht laat schijnen over de rol van (de militaire) justitie in deze oorlog.

Pemuda (jongeren) van de Laskar Rakjat (Volksmilitie), bereid de Indonesische  onafhankelijkheid te verdedigen. De foto is gemaakt in 1945, plaats onbekend.
Pemuda (jongeren) van de Laskar Rakjat (Volksmilitie), bereid de Indonesische onafhankelijkheid te verdedigen. De foto is gemaakt in 1945, plaats onbekend. (Foto ANRI/IPPHOS)

Bersiap

Terug nu naar de vraag wat dit boek aan echt nieuws bevat. Dat zijn naar mijn smaak drie dingen. In de eerste plaats natuurlijk wat al prominent in de media kwam: tijdens de zogenoemde bersiap-tijd – eind 1945, begin 1946 – zijn onder (Indo-)Europeanen, Molukkers, Menadonezen, Timorezen en andere Indonesiërs aan Nederlandse kant veel minder slachtoffers gevallen dan de afgelopen ruwweg twintig jaar wel is gesteld. De onderzoekers komen tot een getal van bijna 6.000 doden, terwijl tot voor kort aantallen van 20.000 tot 30.000 rondgingen.

Alleen al de beschrijving van de bersiap-tijd toont uiteraard aan dat extreem geweld geen exclusief Nederlands verschijnsel was, maar dat het ook aan Indonesische zijde vaak voorkwam. Dat het Indonesische bersiap-geweld de aanleiding zou zijn geweest om Nederlandse troepen naar de Oost te sturen, zoals de afgelopen decennia geregeld is beweerd, is echter niet waar. De onderzoekers laten zien dat het bersiap-geweld het uitzenden van troepen begin 1946 wel iets urgenter maakte dan het in Batavia en Den Haag toch al werd gevonden, maar dat het hooguit een bijkomend motief was. Al in de Tweede Wereldoorlog had het Londense kabinet plannen gesmeed tot herovering van Indië.

Inlichtingensecties

Ook nieuw is wat Rémy Limpach op tafel heeft gekregen over de belangrijke rol die militaire inlichtingenmensen speelden bij de toepassing van extreem geweld. Meer dan de rest van de Nederlandse troepen maakten de inlichtingensecties zich daaraan schuldig. Zie het citaat waarmee Limpach zijn hoofdstuk begint. Op 24 september 1948 adviseerde een KNIL-majoor een verhoorder:

“Je moet hem met een hamer op het hoofd slaan, dan zul je er meer uit krijgen’’.

Misstanden werden ook bij inlichtingensecties vaak verdoezeld. Een enkel voorbeeld. Op Noord-Sumatra moest een majoor begin 1949 uitleggen waarom hij het doodknuppelen van een gevangene niet had onderzocht. Hij gaf aan dat ‘men (door zo’n onderzoek) huiverig zou worden voor het toepassen van dwangmaatregelen bij verhoren’. Overigens tekent de auteur wel aan dat voor de inlichtingenafdelingen hetzelfde geldt als voor de Nederlandse krijgsmacht in Indonesië als geheel: er werd extreem geweld toegepast, maar niet iedereen deed daaraan mee.

Al eerder was bekend dat de inlichtingensecties wat betreft bijvoorbeeld marteling en moord een slechte naam hadden. Maar wat Limpach erover schrijft, is beduidend meer en gedetailleerder dan wat er tot nu toe over te lezen viel. Het maakt nieuwsgierig naar het boek hierover (Tasten in het duister) dat komend najaar zal verschijnen.

Inzet van zware wapens. Met een 25-ponder schieten artilleristen van de Mariniersbrigade begin 1947 brisantgranaten af bij Tanjungsari, Oost-Java.
Inzet van zware wapens. Met een 25-ponder schieten artilleristen van de Mariniersbrigade begin 1947 brisantgranaten af bij Tanjungsari, Oost-Java. (Foto NIMH)

Zware wapens

In de categorie nieuws horen ook de bevindingen van Azarja Harmanny, die de Nederlandse inzet van zware wapens onderzocht. Daaronder valt meer, maar in de allereerste plaats vliegtuigen en artillerie. Van Nederlandse kant werd vaker naar zware wapens gegrepen naarmate duidelijker werd dat het niet lukte de Indonesiërs militair uit te schakelen. Niet voor niets piekte de inzet van deze wapens (ook wel aangeduid met de term technisch geweld) tijdens en direct na de beide ‘politionele’ acties.

Op grond van eerdere publicaties was het beeld dat een heel groot deel van de enorme aantallen burgerslachtoffers aan Indonesische kant voor rekening kwam van het gebruik van zware wapens. Dat leek ook heel aannemelijk: als de artillerie een ‘vuurwals’ over een dorp legde, bleef er weinig ongeschonden.

Harmanny komt echter tot de – volgens hem ‘onbevredigende’ – conclusie dat het onmogelijk is om vast te stellen ‘in hoeverre de artillerie en het luchtwapen gezamenlijk verantwoordelijk waren voor het merendeel van de Indonesische slachtoffers’. Het probleem is dat zware wapens altijd of bijna altijd werden ingezet in combinatie met de infanterie. Achteraf valt dan niet te ontleden wie welke slachtoffers heeft gemaakt – althans niet op grond van het beschikbare archiefmateriaal.

Wel kan volgens de auteur worden geconcludeerd dat de zogenoemde ‘Hollandse methodiek’, waarover onder andere Indisch legercommandant Spoor repte, een mythe was. Beweerd werd dat Nederlandse troepen heel gericht en als het ware ‘chirurgisch’ ingrepen om precies die Indonesiërs uit te schakelen op wie ze het gemunt hadden. Dat was in de negentiende eeuw tijdens de Atjeh-oorlog al niet waar en het was nog minder waar in de jaren 1945-1950, zo blijkt uit Harmanny’s relaas.

Informatiestromen

Niet wezenlijk nieuw, maar wel heel zinvol om kennis van te nemen, zijn enkele van de zaken die Remco Raben en Peter Romijn bespreken in hun bijdrage over de informatiestromen tijdens de Indonesië-oorlog. Om te beginnen laten ze zien dat de legerleiding in Batavia/Jakarta daarbij het voortouw nam en behield. De civiele autoriteiten waren daarvan afhankelijk – tot en met ministerraad en parlement in Den Haag. Dat wreekte zich des te meer doordat de journalistiek zich destijds overwegend gedwee en onkritisch opstelde. Ook de bevolking als geheel gaf (mede daardoor) weinig blijk van kritische zin ten aanzien van wat zich in Indonesië afspeelde.

Essentieel bij dat alles was volgens Romijn en Raben het verschijnsel dat ze ‘koloniale dissociatie’ hebben gedoopt:

“Het Nederlandse onvermogen om zich in de geestesgesteldheid van de Indonesiërs te verdiepen en daar een gelijkwaardige en rechtmatige waarde aan toe te kennen’’.

Simpeler gezegd: Indonesië was in alle opzichten ver weg, daar golden in Nederlandse ogen nu eenmaal andere normen en waarden dan hier. Bevolking en parlement gingen daardoor gemakkelijk mee met de redenering: dekolonisatie is mogelijk, maar alleen op Nederlandse voorwaarden en pas als Nederland in Indië eerst weer volledig de baas is.

De militaire justitie speelde een belangrijke rol bij het wegmoffelen en grotendeels onbestraft laten van extreem geweld.
De militaire justitie speelde een belangrijke rol bij het wegmoffelen en grotendeels onbestraft laten van extreem geweld. Hier de krijgsraad te velde van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) in Jakarta in 1949. (Foto NIMH/Dienst voor Legercontacten, P. van Dael)

Terminologie en perspectief

Met dat begrip dekolonisatie komen we, tot slot, aan iets dat Gert Oostindie in de inleidende hoofdstukken aan de orde stelt: hoezeer de benaderingen van de Nederlandse gezagsdragers en de Indonesische nationalisten uiteen liepen. Lang is de strijd in de jaren 1945-1950 in Nederland onnauwkeurig aangeduid als ‘de politionele acties’. Niet alleen waren de twee ‘politioneel’ genoemde ‘acties’ veldtochten van ieder slechts ruim twee weken, daarnaast was er in die korte periodes net als in de hele periode 1945-1950 sprake van oorlog, al noemden Nederlandse autoriteiten dat alleen achter de schermen zo.

Tegenwoordig komen we voor het conflict in Indonesië geregeld de termen dekolonisatie en dekolonisatie-oorlog tegen. Maar welbeschouwd zijn ook dat geen neutrale termen, maar duiden ze op een Nederlands perspectief. In feite gaat gebruik van dat die woorden mee met de toenmalige Nederlandse benadering: eerst wij weer de baas in Indië, daarna praten over dekolonisatie.

Over de grens. Nederlands extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949
Over de grens. Nederlands extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949
Vanuit Indonesisch perspectief zag het er heel anders uit. Er woedde een rekolonisatie-oorlog, er was sprake van een herbezetting van het land waar Nederland sinds maart 1942 (capitulatie voor de Japanners) niets meer te zeggen had. Nadat Japan de wapens hadden gestrekt was op 17 augustus 1945 de onafhankelijke Republiek Indonesië uitgeroepen. Door eerst met burgerbestuurders en daarna met militairen naar de archipel te komen deed Nederland de onder de bevolking zeer breed gesteunde onafhankelijkheid van Indonesië geweld aan. Daartegen verdedigden Indonesiërs zich met wapens in de hand.

In Over de grens geven de onderzoekers een samenvatting van hun bevindingen. In de loop van dit jaar volgen nog elf boeken waarin die nader worden uitgewerkt. Negen boeken gaan over de deelonderzoeken, één bevat een bloemlezing uit de Indonesische geschiedschrijving over deze periode en één is een bronnenpublicatie. Alle boeken zullen op Historiek worden besproken.

Boek: Over de grens. Nederlands extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949

Podcast over de publicatie

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

Ronald Frisart (1955) werkte in loondienst 42 jaar als journalist, soms regionaal, maar vooral op de gebieden binnenland, buitenland en economie. Eerst voor het ANP, daarna voor (combinaties van) Haarlems Dagblad/IJmuider Courant, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander en Noordhollands Dagblad. Ook werkte hij nu en dan voor de regionale krantenclub Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), zoals in 1997/1998 als correspondent in Indonesië. Foto: Douwe van Essen

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×