‘Het liefste spreken wij over elkaar.
Beroddel jij mij? dat is geen bezwaar,
Want nauwelijks zal jij je hielen lichten
Of ik zal op mijn beurt van jou berichten.’
Uit: ‘Amsterdamse bohème’ door Victor E. van Vriesland
Volgens de schrijver Peter Andriesse verrichtte de joodse dichter, vertaler, letterkundige en tv-persoonlijkheid Victor E. van Vriesland ‘niets van belang’.1 Een droeve bewering, die getuigt van evidente, historische kortzichtigheid. Het past in de moedwillige verguizing die de ooit befaamde Van Vriesland postuum ten deel is gevallen.
In het naoorlogse letterkundige klimaat was Victor van Vriesland (1892-1974) decennialang een van de meest gezaghebbende en spraakmakende persoonlijkheden. In kranten en bladen, in commissies en verenigingen, op radio en tv liet Van Vriesland tot aan zijn laatste snik van zich horen. Zijn snedige oordeel achtte men hoog. Presentatrice Mies Bouwman introduceerde hem in haar toen populaire tv-programma Mies en scene (1966) bij de kijkers als ‘een man (…) die onverbrekelijk met de geschiedenis van de Nederlandse literatuur verbonden is’. De journalist-schrijver Ben Stroman (1902-1985) noemde hem ‘Het geweten van de Nederlandse letterkunde’. Dergelijke historiserende kwalificaties wekken weleens wrevel bij figuren van het tweede plan, of bij hen die met minder eerbetoon genoegen moeten nemen. Tot zover niets nieuws. Bedenkelijker wordt het, om niet te zeggen lafhartiger, zodra dergelijke frustraties wereldkundig worden gemaakt nadat de gelauwerde persoon in kwestie al dood en begraven is. Dat werd het lot van een erudiet als Van Vriesland, die zelf overigens ook nooit vies was geweest van enige roddel.
De joodse historicus Jaap Meijer (1912-1993) was een van de eersten die kort na de dood van Van Vriesland diens reputatie ter discussie stelde. In cahiers die Meijer tijdens de jaren zeventig in gestencilde vorm op beperkte schaal in eigen beheer liet verschijnen deed hij zijn stinkende best Van Vriesland in een kwaad daglicht te stellen. Zo woog Meijer diens jeugdherinneringen zeventig jaar na dato op een gouden schaaltje en betichtte hij zijn bête noire vervolgens met zichtbaar genoegen van opschepperij en fantasterij. In zijn queeste beging Meijer daarnaast de kardinale fout om in verzen van Van Vrieslands mentor, de dichter en wijsgeer J.A. dèr Mouw, naar aanwijzingen te zoeken die duiden op het bestaan van een homo-erotische verhouding tussen de meester en diens leerling. Je vraagt je af wat Meijer, die de voormalige rokkenjager Van Vriesland voor zijn biografie over Jacob Israël de Haan maar wat graag raadpleegde, toch in vredesnaam bezield heeft om Van Vriesland zo’n trap na te geven. Dat vroeg Adrienne van Vriesland-Canivez (1910-1992), de weduwe van Van Vriesland, zich ook af. In een brief op poten, aan Gerrit Borgers (1917-1987), de toenmalige directeur van het Letterkundig Museum, stak ze haar ongenoegen niet onder stoelen of banken:
“‘Je zult van de heer Prick wel hebben gehoord dat ik gisteren naar het Letterkundig Museum heb opgebeld naar aanleiding van een onbeschrijflijk rottige uitgave van de heer dr. Jaap Meijer, waarop een foto van Vic prijkt en daaronder als tekst “Victor Emanuel van Vriesland als zionist/ een vergeten hoofdstuk uit de geschiedenis van het joods nationalisme in Nederland”. Ik werd gewaarschuwd dat dit boek in de etalage lag bij de Atheneum [sic] boekhandel. Toen ik er kwam en mij als de weduwe van Victor bekend maakte, schrokken ze zich lam, alleen al een blik in de noten was voldoende om mij te overtuigen dat dit een ontoelaatbare smerige uitgave is van de heer Meijer. Maar wat doe je eraan? Ik belde op kosten van het Atheneum jullie op om te weten of de heer Meijer zich bij jullie had vertoond. Prick heeft mij daarover ingelicht, mij heeft hij niet eens een exemplaar durven sturen. Er is een uitvoerige bijlage, getiteld Adwaita en Victor, waarin Victor als homosexueel wordt afgeschilderd! Om te gillen als het niet zo treurig was. Het portret op de omslag is een foto van een foto, dus duidelijk gegapt, want Victor staat er verkeerd om op. […] Deze brochure geeft hij gestencild uit en zijn vrouw biedt ze aan de boekhandel aan. Het is natuurlijk verschrikkelijk zielig, de man is gek, maar het is misschien niet zo dwaas om althans te proberen of een grote instantie als BUMA hem wat angst kan aanjagen, want het wordt echt te gek. Begrijp me goed, ik maak me er verder niet te sappel over en ben heus niet een stapelgek geworden weduwe.’2
Veel zou er wat betreft het beschadigen van Van Vrieslands reputatie niet veranderen, sterker nog, nadat zijn weduwe overleden was, deed haar dochter Germaine Groenier (1943-2007) nog een boekje over Van Vriesland open. Gebleken is dat de oud-presentatrice van het radioprogramma Germaine sans gêne in haar boek, ironisch genoeg getiteld Een stuk van mijn hart (1996), de werkelijkheid hier en daar enig geweld heeft aangedaan. Maar haar boek ging er indertijd in als Gods woord in een ouderling. Het kan verkeren.
Een ander voorbeeld van het Van Vriesland-bashen is een vooringenomen stuk (uit 2011) over Van Vriesland en Dèr Mouw (en Nijhoff) in het onvolprezen tijdschrift De parelduiker. Het betreft hier een tamelijk hoogdravend artikel dat in de allereerste regel al begint met een historische onjuistheid, zo’n foutje van het soort waarmee Jaap Meijer de auteur om de oren zou hebben geslagen, ware die Van Vriesland geweest.3 Aan het einde van zijn betoog pleit de auteur voor de rehabilitatie van niemand minder dan… Jaap Meijer, ‘wiens onderzoek naar de relatie tussen Van Vriesland en Dèr Mouw nooit serieus is genomen’.4 Waardoor de cirkel dus weer rond is.
En Van Vriesland? Die schenkt hierboven zijn glas nog eens bij, glimlachend dat hij lang na zijn dood nog altijd onderwerp van gesprek is. Schreef Oscar Wilde al niet dat zoiets beter is dan dat er níet meer over je gesproken wordt?
~ Rob Groenewegen
Januari of begin februari 2023 verschijnt van de hand van deze auteur bij uitgeverij Atlas Contact: Weerloos tegenover alles. Biografie van Victor E. van Vriesland (1892-1974).
Link: Uitgaven van Victor E. van Vriesland
2 – Adrienne van Vriesland-Canivez, 23 juni 1976, Collectie Literatuurmuseum.
3 – Lennard van Rij, ‘Platoonse liefde in tijden van decadentisme’, in: De parelduiker, jaargang 2011, nummer 5, pagina 38. De auteur begaat in de aanvang van zijn stuk de fout om Van Vriesland in augustus 1913 op te voeren als negentienjarige. Van Vriesland zou dat jaar op 27 oktober zijn 21e verjaardag vieren. Voorts laat hij uit een kardinaal citaat uit een brief van Van Vriesland aan Dèr Mouw enkele woorden weg om zijn bewijsvoering dat Van Vriesland een pederast zou zijn geweest kracht bij te zetten.
4 – Idem, pagina 56