Waar begint onze geschiedenis?
Waar laten we onze geschiedenis beginnen? Volgens de traditie bij de eerste geschreven bronnen of eerder, bij de eerste ‘beschaving’ of de eerste ‘cultuur’, de eerste werktuigen of zelfs de eerste mensen? Het verleden is immers niet alleen kenbaar uit de geschriften, uit archieven, kaarten, afbeeldingen, maar ook uit alle tastbare resten en sporen die de mensen in het verleden hebben achtergelaten, in en op de grond – het werkterrein van de archeologie.

Dit diepe deel van onze geschiedenis bezit natuurlijk in veel opzichten een geheel eigen karakter. Het is de periode waarin de mensen zich geleidelijk steeds meer onderscheidden van de dieren om hen heen door het bedenken van slimme oplossingen in de strijd om het bestaan. Ze maakten voortdurend handige hulpmiddelen. Zo namen zij stap voor stap het heft van hun leven in eigen handen en gaven daaraan telkens weer een nieuwe richting. Het gaat in deze lange periode dus over de roots van onze maatschappij, het ontstaan en de evolutie van de mens, over leven en overleven in een bedreigende wereld, over fundamentele ontwikkelingen in alle aspecten van de samenleving: technische innovaties, nieuwe middelen van bestaan, sociale differentiatie, kunst en verbeelding als reflectie van hun wereldbeschouwing.
De steentijd-gemeenschappen waren veel eenvoudiger georganiseerd dan de samenlevingen uit de latere tijden. Het waren tribale stamgemeenschappen: jagers, vissers en verzamelaars, en ten slotte akkerbouwers en veetelers. Het gaat over ‘gewone’ mensen. Door het ontbreken van teksten blijven zij bovendien volledig anoniem. We kennen geen namen van individuen, groepen of plaatsen. In de steentijd moeten we zelf die namen toekennen en dat levert een jargon op waarmee je vertrouwd moet raken om de verhalen een beetje te kunnen appreciëren.
Het is ook wennen om te lezen over een periode waarin de tijd eindeloos lijkt, om te rekenen in eeuwen, in millennia en in het begin zelfs in miljoenen jaren. Een kleine rekensom leert dat het in dit boek om meer dan honderdduizend generaties gaat. Dat is onvoorstelbaar veel: duizendmaal het aantal dat ons van de Romeinen scheidt. Niet alleen in dit opzicht, maar ook inhoudelijk staat de prehistorie tussen de geschiedenis en de geologie in. Voor een historicus is de tijdsduur nauwelijks te bevatten en is de landschapsdynamiek ongekend, voor de geoloog is dit alles slechts de laatste alinea van het verhaal en komen geografie en natuur al heel erg overeen met het heden. Het is maar welk perspectief je kiest. Zoals de meeste wetenschappen heeft ook de studie van de prehistorie de laatste decennia grote ontwikkelingen doorgemaakt. Het geschiedverhaal van die tijd is telkens herschreven. Dat is het gevolg van een nietaflatende stroom van nieuwe gegevens, vondsten en opgravingen, betere dateringen, en door scherpere interpretaties.

Geleidelijk aan wordt het archeologische archief ontsloten. Bestaande onderzoeksmethoden zijn verbeterd en er werden nieuwe ontwikkeld. Gegevens uit oude opgravingen zijn niet altijd betrouwbaar, wat zich bijvoorbeeld wreekte bij onze opvattingen over de relatie tussen Neanderthalers en Homo sapiens, en onze visie op de verbreiding van de landbouw in het Middellandse Zeegebied. Belangrijke vernieuwingen in het botanisch en zoölogisch onderzoek gaven een veel gedetailleerder beeld van de vroege domesticatie van gewassen en dieren en van de verbreiding daarvan. Revolutionair is de recente DNA-analyse van skeletmateriaal, die als scheidsrechter fungeerde bij de eindeloze discussie over migratie of acculturatie als proces achter cultuurverandering. Lange tijd verguisd, zijn de migraties weer teruggekeerd in de diepe geschiedenis, maar nu dus wel op een meer solide, empirische basis dan in vroeger tijd. Even nieuw en belangrijk is de informatie over de voedselbronnen door het onderzoek van stabiele isotopen (15N en 13C, 18O,87Sr en 86Sr).
Tot wanhoop van velen werden bovendien onze jaartallen in de loop van de tijd nogal eens gewijzigd. Maar het hele dateringsbouwwerk lijkt nu gelukkig toch voldoende robuust te zijn geworden.

De grote lijn van het verhaal laat ons een succesvolle primaat zien, met een fysieke en culturele evolutie, en tot driemaal toe een expansie vanuit een kerngebied van ontwikkeling. Daarbij vinden telkens confrontaties plaats met andere levenscondities, met een andere, concurrerende dierenwereld en in de laatste twee gevallen tevens met de eigen voorgangers.
Het begint met de fysieke evolutie vanuit het dierenrijk, uit de groep van de primaten. De eerste mensen zijn bijzondere mensapen met Lucy als oermoeder, 3,4 miljoen jaar geleden. Zij zijn aangepast aan het lopen op de grond, een beetje slimmer en handiger, en zij maken al eenvoudige stenen afslagwerktuigen: het allereerste begin van een materiële cultuur. Het is een aanpassing aan het leven in de savanne en de galerijbossen langs de rivieren die daar doorheen stroomden. Het is in wezen een zwak dier, dat zich staande wist te houden in een gevaarlijke wereld vol roofdieren dankzij zijn intelligentie en werktuigen.

Wij mogen ervan uitgaan dat het gedrag van de voorgangers van de huidige chimps, drie miljoen jaar geleden, niet fundamenteel anders was. Evolutionair is dat immers een betrekkelijk korte tijdspanne. Dat betekent dat wij die eigenschappen ook mogen toeschrijven aan de vroegste mensen die zich toentertijd net hadden afgescheiden. Het zijn allemaal kwaliteiten waarvoor archeologen voor de vroegste mensen een onderbouwing hebben gezocht, maar veelal tevergeefs omdat die eigenschappen geen sporen nalaten.
