Bij uitgeverij House of Books verscheen onlangs Zomerwoud, een kinderboek van archeoloog Linda Dielemans. Het verhaal speelt zich af aan het eind van het mesolithicum, wanneer de eerste bandkeramiekers Nederland binnenkomen. Op Historiek publiceren we het eerste hoofdstuk:
Zomerwoud – Linda Dielemans
De vlammen van het vuur maakten wilde schaduwen op de gezichten en lijven van de dansende mensen. Ingewikkelde figuren van donkere modder kronkelden zich over wangen en ruggen. Het ritmisch slaan op de trommen van gespannen dierenhuiden met het schrille geluid van de fluiten zorgden voor een bijna tastbare spanning in de kring van mensen die niet dansten. Hun ogen glansden zwart in het wisselende donker en licht terwijl ze toekeken.
Alja kon haar opwinding nauwelijks bedwingen. Het moment waarop zij zelf haar eigen dans zou mogen uitvoeren in het flakkerende licht van het vuur was niet ver weg meer. Even hield ze haar gespreide hand op tegen het licht, en bestudeerde de lijnen die de Oudste zojuist nog op haar handen en armen had geschilderd. Ze wonden zich om haar vingers en langs haar armen richting haar schouders. Ook haar rug was met figuren beschilderd, al kon ze die zelf niet zien. Ze glimlachte trots. Ze had de tekeningen van de jager gekregen. Een geschilderde otter voor haar soepelheid en slimheid links, een valk voor haar scherpe ogen rechts. Ze was een jager! Daarom hoorden de schilderingen op haar rug, schouders en armen, want in die delen van haar lijf had ze de meeste kracht nodig om met haar zelfgemaakte boog pijlen te schieten.
Alja, dacht ze in zichzelf, mijn naam is Alja. Ik ben Alja! De naam voelde vreemd aan, maar die was nu de hare. Nooit zou ze meer gewoon een van de kinderen van de stam zijn. Ze was nu een jager, iemand die zorgde dat de stam niets tekort zou komen, iemand met kracht en snelheid. Iemand met een naam. Pas nu, na zoveel zomers een kind te zijn geweest, was ze een persoon die haar aanzien kon verdienen. Ooit zou zij de kinderen van de stam het jagen leren…
Een scherpe por in haar ribben deed Alja opschrikken uit haar gedachten. Haar boze blik flitste naar rechts waar de elleboog vandaan was gekomen, naar het lachende gezicht van Talbo, een korte blonde jongen met een puntige neus als de snavel van een vogel. Zijn schilderingen bevonden zich op zijn handen, maar vooral ook op zijn gezicht. Net als Alja had hij ook een valk. Talbo was een vinder. Hij zou gaan zorgen voor de stam door knollen, vruchten, zaden en insecten te verzamelen. Alja wist dat hij er erg goed in was, zijn blik was net zo scherp als de hare. Maar het was hem nooit gelukt een eigen boog of speer te maken, en hij had nog nooit een doel geraakt. Hij was geen jager. Maar als vinder was hij een aanwinst voor de stam, wist ze. Ze glimlachte kort naar hem terug, en was blij dat hij haar uit haar dagdroom had gewekt.
Ze richtte haar aandacht weer op de dansers en de kring van mensen. Aan Alja’s beide kanten zaten meer kinderen die nu een naam hadden. Sommigen waren jagers en vinders, zoals zij en Talbo, maar er waren ook makers, die hun tekeningen vooral op hun vingers en handen hadden. De makers konden van hout, steen, leer of botten alles maken wat nodig was in en rond het kamp. Stenen handbijlen voor het kappen van takken, of benen naalden voor het maken van kleding. Pijlpunten en speren van vuursteen. En ook afbeeldingen en figuren die hielpen het woud te vereren. Ze zag dat zelfs nu, tijdens dit bijzondere feest, haar oude speelkameraadje Emka met een platte grijze kiezel in haar hand de dansers eerst met half dichtgeknepen ogen gadesloeg, om daarna met een scherper stuk steen kleine krasjes in de kiezel te maken. Alja was er zeker van dat er een dansertje op het steentje zou verschijnen.
Als ze naar rechts tuurde, zag Alja de Oudste van de stam, zijn scherpe gezicht vreemd door het flakkerende licht, met diepe rimpels die nu bewegende slangen van schaduw leken. Zijn lange grijze haar was achterovergebonden met een leren band en hij was helemaal in wolfsbont gehuld, waardoor hij zelf bijna een oude wolf leek. Alsof hij haar blik voelde, vonden zijn lichte ogen de hare en hij knikte haar met een kleine glimlach toe waarna hij zijn aandacht weer op het vuur en de dansers richtte. Alja wist dat hij treurig was. Uit alle kinderen die deze dag hun naam hadden gekregen, was geen enkele genezer naar voren gekomen. Al vele zomers niet. Het was erg belangrijk dat er iemand zou komen aan wie hij al zijn kennis kon doorgeven. Maar als de Proeven die alle kinderen moesten doorstaan de stam geen genezers gaven, dan was dit de wil van het woud. Alja bekeek de oude man nog eens en zuchtte. Hij was altijd goed voor haar geweest en ze deelde zijn zorg.
Maar deze nacht was een wilde nacht met dans en vuur. Een laatste dreun van de trommels liet plotseling de muziek stoppen. Alja rechtte haar rug en ze voelde haar hart kloppen in haar keel. Dit was het moment waarop de kinderen met nieuwe namen hun dans uit zouden voeren. De oudere dansers trokken zich terug en verdwenen in de donkere kring van mensen om het vuur.
De Oudste stond op, ondersteund door een jonge vrouw, en liep naar de beschilderde jongeren in de kring met een houten schaal in zijn handen. Alja wist wat zich in die schaal bevond. Dit was het moment waar ze zo lang op had gewacht. Emka stond als eerste in de rij. De Oudste noemde haar bij haar nieuwe naam en gaf haar een stukje uit de schaal in haar mond. Emka kauwde er uitvoerig op voor ze het doorslikte. Toen begaf ze zich naar het vuur. De anderen volgden al snel. Ieder kind werd bij naam geroepen en een stukje uit de schaal gevoerd. Toen Alja aan de beurt was, hadden de eerste kinderen hun ogen al gesloten en sommigen trilden. De Oudste keek haar diep in de ogen.
‘Alja,’ zei hij met luide stem, en hij hield haar de kleine gedroogde paddenstoel voor. De bittere smaak verspreidde zich door haar mond en liet haar ogen tranen. Toch kauwde ze de zwam tot fijn en slikte hem door. Alsof ze zweefde, liep ze naar het flakkerende, heldere vuur. Toen de laatste nieuwe jager de kring van vuur had betreden, sloegen de trommels weer en hun ritme was nog opzwepender dan eerst.
Dit keer hoorde Alja de trommen niet alleen, ze voelde ze ook, door haar hele lijf. Ze zag niet meer het vuur, maar een heldere wit-met oranje gloed, en haar vrienden waren haar vrienden niet meer, maar wezens uit een andere wereld, zonder gezichten, die met hun wilde bewegingen gekleurde strepen achterlieten in de donkere lucht. Ze moest wel dansen, ze moest bewegen, het kon niet anders. De scherpe geur van rook en vuur vulde haar neusgaten. Als ze haar ogen sloot zag ze sterren als vogels voorbijschieten. Ze draaide rond en rond, haar armen gestrekt naar de bomen boven haar, haar vingers raakten de maan. Ze danste voor zichzelf, voor de otter en de valk die om haar heen zweefden. Ze danste met de vreemde wezens zonder gezicht, en ze waren net als zij. Ze danste voor de wereld die ging komen, de wereld die ging slapen, de wereld die nu was. Zij was Alja, de jager.
Er kwam geen einde aan deze nacht.