Zoni Weisz en de Vergeten Holocaust

Autobiografie van een Sinto, ondernemer en overlevende
6 minuten leestijd
Razzia in woonwagenkamp, 1937. Bundesarchiv
Razzia in woonwagenkamp, 1937. Bundesarchiv

Een wereld die er niet meer is

Het is een dag als alle andere. Vanuit mijn woonhuis op de eerste verdieping aan de Amsterdamse Zeilstraat loop ik de trap af naar mijn winkel op de begane grond. Het schemert nog een beetje, dus doe ik eerst de lampen aan; dan haal ik de deur van het slot voor het personeel dat zo komt. Ik check zoals altijd de agenda om te zien wat voor bestellingen er staan genoteerd. Zo weet ik ongeveer hoe mijn dag eruit gaat zien.

De koude ochtendlucht komt me tegemoet als ik, zoals elke dag, naar buiten stap om een blik op de etalage te werpen. Die staat er nog mooi bij. Dit is de beste en mooiste bloemenwinkel van Amsterdam-Zuid, misschien wel van de hele hoofdstad, en dat zie je vanaf de buitenkant. De etalage is mijn trots en mijn visitekaartje. Het is niet alleen mijn zaak waar ik zeer gelukkig mee kan zijn. Ik ben nog geen dertig en alles loopt op rolletjes; mijn leven voelt compleet. Boven is mijn vrouw onze pasgeboren zoon Sander aan het voeden. Twee weken oud is hij, mijn eerste kind. Ik heb nooit geweten dat een mens zo zielsveel om een ander kan geven.

Maar waarom voel ik me dan zo ontzettend belabberd? Mijn voeten zijn van lood; elke stap die ik neem kost veel moeite; een scherp mes lijkt diep in mijn lijf te steken. Hoewel ik acht uur heb geslapen, ben ik volkomen afgemat. Terwijl ik kijk naar de mensen die met fiets en tram naar hun werk snellen, voel ik een verdriet dat ik nauwelijks kan bedwingen. Het is een oud en diep zeer, dat ineens in me naar boven is gekomen. Bijna was ik vergeten dat het in me zit.

De afgelopen nacht heb ik een afschuwelijke droom gehad. Met mijn pasgeboren zoon in mijn armen liep ik over een besneeuwde vlakte. Het was ijskoud; de wind sneed door de lompen die ik droeg. We waren niet alleen. Om me heen strompelden honderden anderen door de nacht: mannen, vrouwen, kinderen. We werden opgejaagd door soldaten met honden, die almaar schreeuwden dat we niet mochten stoppen.

Ik zie onze bewakers ook vanochtend nog haarscherp voor me. Ze droegen groengrijze uniformen met zwarte leren koppels en glimmende hoge rijlaarzen. Dat uniform herken ik uit duizenden: het waren leden van de SS. En zo gedroegen ze zich ook. De bewakers schoten iedereen die niet meer mee kon komen zonder pardon door het hoofd. Geen smoesjes. Zelfs de zieken en gewonden moesten verder, struikelend, desnoods met bloedende voeten. Rusten, al was het voor één seconde, betekende een doodvonnis.

Tijdens mijn droom was ik in grote paniek, bang dat ik het niet vol zou houden. Maar mijn zoontje, die ook in mijn droom nauwelijks twee weken oud was, leek steeds zwaarder te worden. Mijn armen werden met elke stap vooruit nog ietsje slapper. Straks zou ik hem niet meer vast kunnen houden en zou ik het bundeltje in mijn armen laten vallen. In de droom raakte mijn lichaam van verdriet vervuld. Ik wilde hem niet achterlaten, wilde niet toegeven aan mijn steeds zwakkere lichaam, maar ik kon echt niet meer. Het moment dat ik hem zou laten vallen kwam steeds dichterbij. Toen ik wakker werd, was de besneeuwde vlakte weg, maar de droefheid uit mijn droom bleef als hardnekkige mist in mijn geest hangen.

Natuurlijk heb ik vaker nachtmerries gehad, net als ieder mens. Maar toch nog nooit zoiets vreselijks als dit. Het beeld dat de afgelopen nacht door mijn hoofd spookte, was heel gedetailleerd en levensecht. Alsof ik echt aan die dodenmars had meegedaan.

Want dat was het, zo wist ik onmiddellijk na het wakker worden: ik was op een van de beruchte dodenmarsen. De verhalen daarover ken ik maar al te goed. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben de nazi’s mensen uit de concentratiekampen op mars gestuurd, voor de Russische troepen uit. Het was de strenge winter van 1944-1945, maar dat hield deze exodus niet tegen. Duizenden kwamen op deze tochten om door honger, dorst, uitputting, ziekte en de kogels van hun bewakers. Degenen die overleefden, waren voor het leven getekend.

Zelf heb ik een dergelijke tocht nooit meegemaakt. Ik heb zelfs niet in een concentratiekamp gezeten. Door stom toeval en dankzij de deugdzame inborst van een Nederlandse politieman heb ik als zevenjarige letterlijk de trein naar Auschwitz gemist. Maar ik ken de verhalen over de mensen die op dergelijke marsen zijn omgekomen van uitputting. Ik heb er documentaires over gezien en boeken over gelezen. Bovendien is mijn vader omgekomen in het Duitsland van Hitler. Niet op een dodenmars, maar de omstandigheden waren vrijwel hetzelfde.

Persoonsbewijs Zoni Wiesz
Persoonsbewijs Zoni Wiesz

De betekenis van de droom is duidelijk: ik ben bang om mijn kind. Dat hem hetzelfde zal overkomen als die talloze anderen van mijn en zijn volk die zijn vervolgd.

De afgelopen nacht, tweeëntwintig jaar na het einde van de oorlog, lijkt het alsof de pijn en het lijden van mijn vader en al die andere slachtoffers van de oorlog via een droom op mij zijn overgedragen. Een trauma met vertraging. Misschien is het de geboorte van mijn zoon die in mijn geest dit luikje heeft geopend, of misschien is het gewoon tijd die als een boemerang is teruggekomen. Ik heb jaren gedaan alsof ik me had ontworsteld aan alle ellende die mijn familie in de oorlog is overkomen. Maar nu, op deze winterochtend in 1965 is de Holocaust terug in mijn leven. En ik weet dat hij nooit meer weg zal gaan, want hij is een deel van mij.

Mijn verhaal is echter meer dan een verhaal over alleen oorlog en vervolging. De geschiedenis van mijn volk is zelfs zo groots dat nazi-Duitsland erbij verbleekt. Ze is zelfs ouder dan ikzelf en begint lang voor ik op deze wereld ben gekomen.

Mijn volk trok ooit, ver voor het begin van de tijd, over de bergen en langs de machtige rivieren van India. We waren een bijzonder volk. Als we over de droge steppe aankwamen in een stad, was het altijd feest. Dat was niet zo gek, want muziek en dans reisden altijd met ons mee. Zo virtuoos waren mijn voorouders dat ze zelfs in de paleizen van de machtigste maharadja’s moesten spelen.

Sinds mensenheugenis waren we op weg, en zelfs de rijkste heersers konden ons met goud en stenen gebouwen niet binden aan één plek. De wagens van mijn voorvaderen trokken in de loop der eeuwen steeds verder naar het westen. Waarom? Dat weet niemand, simpelweg omdat we niets op papier hebben gezet over onze grandioze geschiedenis. Mijn voorvaderen kónden niet eens lezen en schrijven. Muziek was hun taal, en de van vader op zoon overgeleverde verhalen vormden de kronieken van ons volk.

Sinti voor hun woonwagens, 27 december 1937
Sinti voor hun woonwagens in 1937, Bundesarchiv

Van anderen weten we dat we in Perzië zijn geweest. Door de geschiedschrijvers daar werden we gevierd als brengers van poëzie en geluk. Onze klanken echoden tijdenlang in de paleizen van dit machtige rijk. Maar zelfs de schitterende lusthoven van Isfahan en Shiraz konden ons niet verleiden om te blijven. We trokken verder, want de onrust zit ons ingebakken. Sommigen van ons kwamen in Noord-Afrika terecht; vandaar dat we soms bekendstaan als Gitanes, een verbastering van ‘Egyptenaren.’

Eeuwen later doken we plotseling op in geschriften uit Oost-Europa, waar onze muziek synoniem werd voor zowel de lach als de traan. Vincent van Gogh schilderde onze wagens weer een paar eeuwen later in een veld in de Provence. De Spaanse componist Manuel de la Falla schreef een prachtige compositie over het reizende bestaan dat we leidden. We liepen dan ook al een tijdje rond in het vlakke land achter de duinen waar de mensen de zee hadden getemd.

Europeanen noemen ons gitanes, zigeuners, of manouches. Wij zeggen zelf liever Sinti.

Zoni. De vergeten holocaust - Zoni Weisz
Zoni. De vergeten holocaust – Zoni Weisz
We zijn een volk dat altijd op reis is. Niet om ergens aan te komen, maar om onderweg te zijn. Ongedurigheid is hét kenmerk van onze cultuur. Samen met onze regels, die in sommige gevallen zo geheim zijn dat ik ze niet eens mag opschrijven. Die wetten beschermen ons tijdens de grote reis.

In tegenstelling tot ons broedervolk, de Roma, hebben onze mensen altijd in wagens geleefd, trekkend van plek naar plek. De bestemming is niet belangrijk; de reis is het doel. We gaan van Aken naar Luik, van Pécs naar Debrecen, van Enschede naar Maastricht, altijd op zoek naar een plek waar we even kunnen bestaan, waar het leven goed is en waar we vrienden hebben. Toch gaan we uiteindelijk altijd weer weg. Niemand weet precies waarom – wijzelf ook niet. En niemand weet waar we morgen zullen zijn, alleen dat het ergens anders is dan vandaag.

Fragment uit de autobiografie van Zoni Weisz, getiteld Zoni. De vergeten Holocaust. Als kind ontsnapt hij op het nippertje aan Auschwitz en sindsdien zet hij zich in voor meer kennis over de moord op naar schatting een half miljoen Sinti en Roma tijdens de Tweede Wereldoorlog, de zogenoemde Vergeten Holocaust. Zijn levensverhaal begint verdrietig als hij zijn hele gezin verliest. In zijn latere leven maakt hij naam als bloemenarrangeur, onder anderen van de koninklijke familie.

Boek: Zoni. De vergeten holocaust – Zoni Weisz

0
Reageren?x
×