Dark
Light

‘Iene miene mutte’ komt voort uit oud Oostnederlands wichellied

Germaans uit Goor
5 minuten leestijd
Het aftelrijmpje ‘Iene miene mutte’ is vooral populair bij kinderen
Het aftelrijmpje ‘Iene miene mutte’ is vooral populair bij kinderen (CC0 - Pixabay - brankin62)

Een van de bekendste Nederlandse aftelrijmpjes is iene miene mutte, tien pond grutten. In de Liederenbank van het Meertens Instituut staan minstens 150 versies met de meest uiteenlopende, maar deels ook onbegrijpelijke teksten. Want wat is nou iene, miene en mutte? Bijna al die versies hebben de twee eerstgenoemde woorden gemeen, of preciezer uitgedrukt: de vorm van die woorden, met de medeklinkers n, m en n. De klinkers kunnen verschillen. In plaats van de gebruikelijke ie vinden we bijvoorbeeld ook vaak een a-klank, zoals in het als Overijssels te boek staande anne manne mutte, tien pond grutte.

Opvallend is ook dat in al die varianten in plaats van het derde woord mutte de vorm mukke of makke minstens zo vaak voorkomt, op rijm gevolgd door porceleine stukke of oliekoeken bakke, of iets dergelijks.

Niet alle ‘bekende’ Twentse versies zijn opgenomen in de Liederenbank. Al in 1904 publiceerde de geboren Ootmarsumer Gerrit Oosterwijk er eentje in de Driemaandelijkse Bladen voor ’taal en volksleven in het oosten van Nederland’:

Aane, maane, miene, meuje,
Ikke, tikke, takke, teuje,
Heer, vrouw, knecht,
Ikke, wikke, wakke, weg.

De Enschedese dichteres Cato Elderink kende vrijwel dezelfde tekst uit haar eigen kinderjaren rond 1880 en nam deze op in de inleiding van haar veelgeprezen en driemaal herdrukte bundel Oet et laand van aleer (1921). In haar Aanteekenschrift VII legde ze nog een andere versie vast met de opmerking dat deze werd “gebruikt bij de Buursche school en ook bij Grooters school in de Eschmarke”:

Ane mane, miene messe
Schöttel veier, vieve of zesse
Uten, tuten, dikken sleef
Oater, poater, pennendeef

Bijzonder hierin is de betekenis die bij het maken van deze tekst, of liever gezegd: het bewerken van een oudere versie, is gegeven aan het woord mane. De onbekende tekstdichter heeft dit opgevat als maande (mand) waarin, zoals gebruikelijk in Zuidwest-Twente (inclusief Haaksbergen), de d niet meer wordt uitgesproken. Hij dacht misschien aan een marskramer, een reizend koopman die vanuit zijn rugkorf, zijn messe of merse, allerlei winkelwaar of zelfs levende have uitventte. Tuten kunnen hierin dus zowel puntzakken als kippen zijn.

Ook anno 2016 lijkt niemand meer te weten waar de drie eerder genoemde vreemde woordvormen voor staan. Toch komen ze in bijna alle versies voor, verspreid over heel Nederland. En daarbuiten, zo leert ons het wereldwijde web. Van het Engelse eeny meeny zijn vele versies in omloop. In één daarvan komt zelfs de a-klank terug: eeny meeny tippolini, ahne mahne tortelini. Ook de alleroudste registratie, van spelende kinderen in het New York van 1815, wijkt in die zin af: hana, man, mona, mike.

Jan Naarding (1903-1963)
Jan Naarding (1903-1963)
Behalve het Oostnederlandse ane mane, herkennen we hierin de woordvorm mukke of makke. Algemeen kan worden aangenomen dat deze drie steeds terugkerende woorden stammen uit een oertekst die eeuwenoud moet zijn, gezien de vele variaties en het grote verspreidingsgebied. Wikipedia noemt onderzoekers Frank Martinus Arion, Anne de Vries en Michael Witzel die deze oorsprong denken te hebben gevonden in respectievelijk het Portugees-Creools, het Keltisch en een Boeddhistisch mantra. Terwijl de oertekst bijna voor het grijpen lag in Goor…

Het is slecht gesteld met het geheugen van Nederland en de invloed van de Driemaandelijkse Bladen, die tussen 1949 en 2002 werden uitgegeven door het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. In jaargang 1958 staat namelijk een artikel dat door iedereen vergeten of door niemand gelezen lijkt te zijn. Onder de titel Een oud wichellied en zijn verwanten (deel I) legt de Drentse onderwijzer en taalkundige dr. Jan Naarding haarfijn uit, waarom het aftelrijm dat hij heeft gevonden onder de A in Waninks Twents-Achterhoeks woordenboek (1948), het dichtst bij een vroegmiddeleeuwse of misschien nog wel oudere oerversie staat:

Anne manne miene mukke,
Ikke tikke takke tukke,
Eere vrouwe grieze knech,
Ikke wikke wakke weg.

Naarding noemt die oorsprong een “heidens priesterlied, dat de oppergodin smeekte om een orakel bij het wichelen, het orakel dat wellicht zou beslissen over dood of leven van een mens”. De eerste beide regels worden voor ons een beetje ouderwets maar overtuigend vertaald met:

“almoeder der mensen, spreek tot mij, ik grijp de stukjes der boomtakken (de runenstaafjes).”

Voor tekst en uitleg verwijs ik graag naar het hele artikel op de website van de Twentse Taalbank, en noem hier alleen een paar opvallende verbanden. Het Germaanse woord anne of ane is niet alleen blijven voortbestaan in het Duitse Ahnen (voorouders), maar ook in het voorvoegsel anneke– (vooroudste) van de bijna vergeten Twentse woorden anneke-besmoor en anneke-besvaar (overgrootmoeder en -vader). Dat denken we zelfs terug te vinden in het kinderliedje anneke tanneke toverheks.(1) Mukken, iets zonder woorden kenbaar maken, leeft voort in het Nederlandse ‘mokken’. Ikke tikke wordt ineens helder als we denken aan het Engelse ‘I take’ (ik neem).

In deel II van het artikel bevestigt prof. dr. Klaas Heeroma Naardings bevindingen. Hij voegt eraan toe, dat eere in de derde regel wel voor heere zal staan.

Ook de laatste regel, ikke wikke wakke weg (verbasterd tot ‘iet wiet waait weg’), bleef deels onvertaald. Ik zie er onwillekeurig de Nederlandse uitdrukking ‘wikken en wegen’ in, en vermoed dat weg aan het eind niet altijd de betekenis ‘op weg’ heeft gehad. Het kan, voordat het rijm als aftelvers ging dienen, een bijna net zo klinkend woord zijn geweest met de betekenis ‘ik weeg’ (om een weloverwogen oordeel te kunnen vellen), zoals wègo in het Germaans en ik wegge of weage in het oude Twents.

De combinatie van wikke met wakke tenslotte, beide ook een vorm van heen en weer bewegen, vinden we terug in het zeventiende-eeuwse tussenwerpsel wigge wagge, volgens het Woordenboek der Nederlansche Taal: “ter uitdrukking van den twijfel bij het nemen van een beslissing”. Zodat de vertaling van de oorspronkelijke vierde regel kan zijn: ik wichel, wik en weeg.

Op één punt moet ik Naarding corrigeren. Tot driemaal toe noemt hij het rijm Achterhoeks. Woordenboekmaker Gerrit Hendrik Wanink (1878-1960) vermeldde de vindplaats niet, maar schreef in zijn inleiding dat het meeste materiaal afkomstig was uit zijn geboortestreek Kerspel Goor, en van zijn Achterhoekse bron in Gelselaar, meester G.A. van der Lugt. Gelukkig krijgen we uitsluitsel via de Liederenbank. Precies dezelfde tekst bevindt zich namelijk in de verzameling kinderrijmen van Nynke van Hichtum in het Meertens Instituut in Amsterdam. Volgens het bijbehorende kaartje werd hij in 1904 al opgetekend in, jawel, Goor.

Nou wil ik hiermee niet beweren dat de oertekst van iene miene mutte rond Goor, of zelfs maar ergens in Twente is ontstaan. Wel kunnen we stellen dat de oudste woordvormen in het rijm het langst hebben standgehouden in deze regio. Mogelijk werden ze hier langer nog herkend dan elders, gewoon omdat het hier wat langer bij het oude bleef. Mensen, en kinderen in het bijzonder, zijn geneigd om woorden die ze niet kennen in een tekst, te vervangen door iets wat ze wél snappen of iets wat lekkerder bekt of beter rijmt. Zo ging bijvoorbeeld miene mukke in de eerder geciteerde Ootmarsumse versie over in miene meuje (m’n tante), en veranderde tukke via het Twentse teuge (takken) in teuje. Zo zal ooit ook de aanhef iene miene mutte zijn ontstaan uit de regel ane mane miene mukke of een vast niet meer te achterhalen voorloper daarvan. Of dat ging via één van de al genoemde tussenvormen iene miene mukke of ane mane mutte, kunnen we misschien zeggen na vergelijking van alle vindbare versies met bijbehorende plaatsbepalingen en dateringen. Misschien ook niet.

~ Goaitsen van der Vliet

Zie ook: Kwartaalblad Aold Hoksebarge met Twentse taalrubriek Dree kortn en dree langn
Interessante rubriek: Taalgeschiedenis

1) In het kinderliedje anneke tanneke toverheks – en dit is een lezing die helemaal voor míjn rekening komt – zou tanneke(n) een verkleiningsvorm kunnen zijn van de door de Romeinse geschiedschrijver Tacitus genoemde Germaanse godheid Tan (-fana) die ten tijde van de kerstening of later in een kwaad daglicht moest worden gesteld. Zodat onze anne manne en ’toverheks’ anneke-Tanneke in oorsprong misschien wel dezelfde zijn. En niet te vergeten, Tankenberg uit Tannekenberg kan zijn voortgekomen.

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.365 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×