Dark
Light

Het volkslied van Zeeuws-Vlaanderen

“Deel van Nederland”
Auteur:
2 minuten leestijd
Vlag van Zeeuws-Vlaanderen
Vlag van Zeeuws-Vlaanderen (CC BY 3.0 - wiki)

De provincie Zeeland heeft een eigen volkslied, getiteld ‘Geen dierber’ plek voor ons op aard’. In Zeeuws-Vlaanderen, het zuidelijkste deel van de Nederlandse provincie is echter ook geregeld een ander lied te horen. Het gebied heeft namelijk een eigen volkslied.

De tekst van het lied, ook wel Van d’Ee tot Hontenisse genoemd, werd in 1917 geschreven door de hervormde predikant Jacob Pattist. In later jaren zou hij een belangrijke rol spelen in de anti-annexatiebeweging in Zeeuws-Vlaanderen. Deze verzette zich tegen overdracht van het gebied aan België, een land dat zwaar getroffen was tijdens de Eerste Wereldoorlog. Bij de geallieerden leefden plannen om het land te compenseren door onder meer delen van Limburg en Zeeland over te dragen. Volgens sommigen was het helemaal niet zo vreemd om Nederland te dwingen land af te staan. Het land was in naam dan wel neutraal geweest, in de praktijk zou het vooral pro-Duits zijn geweest en bovendien zou het land economisch hebben geprofiteerd van de oorlog.

Strijdlied

Op verzoek van koningin Wilhelmina richtte Pattist in deze jaren, samen met enkele Zeeuws-Vlaamse notabelen, het Anti-Annexatie Comité op. Met zijn kompanen spande de predikant zich hierna in voor het vergroten van de gemeenschapszin en de vaderlandsliefde in het gebied. Zo organiseerde hij bijvoorbeeld verschillende Oranjefeesten en bevorderde hij de regionale folklore. De totstandkoming van het volkslied van Zeeuws-Vlaanderen kan ook tegen deze achtergrond gezien geworden.

Componist Arnoldus Lijsen zette de tekst van Pattist op muziek. Aanvankelijk was het vooral een strijdlied, maar verloop van tijd groeide het uit tot het Zeeuws-Vlaams volkslied.

Opvoering van het volkslied

Tekst van het volkslied van Zeeuws-Vlaanderen

Waar eens ‘t gekrijs der meeuwen, verstierf aan ‘t eenzaam strand.
Daar schiepen zich de Zeeuwen, uit schor en slik hun land.
En kwam de stormwind woeden, hen dreigend met verderf.
Dan keerden zij de vloeden, van ‘t pas gewonnen erf.
Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand.
Dat was hun eigen landje, maar deel van Nederland.

Waar eens de zeeën braken, met donderend gedruis.
Daar glimmen nu de daken, en lispelt bladgesuis.
Daar trekt de ploeg de voren, daar klinkt de zicht in ‘t graan.
Daar ziet men ‘t Zeeuwse koren, het allerschoonste staan.
Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand,
Dat is ons eigen landje, maar deel van Nederland.

Daar klappen rappe tongen, de ganse lieven dag.
Daar klinkt uit frisse longen, gejok en gulle lach.
Daar klinkt de echte landstaal, geleerd uit moeders mond.
Eenvoudig zonder omhaal, goed Zeeuws en dus goed rond.
Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand.
Dat is ons eigen landje, maar deel van Nederland.

Daar werd de oude zede, getrouwelijk bewaard.
En ‘t huis in dorp en steden, bleef zuiver Zeeuws van aard.
Daar leeft men zo eendrachtig, en vrij van droef krakeel.
Daar dankt men God almachtig, voor ‘t toe gemeten deel.
Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand.
Dat is ons eigen landje, maar deel van Nederland.

De worstelstrijd met Spanje, bracht ons het hoogste goed.
De vrijheid door Oranje, betaald met hartebloed.
Dat goed gaat nooit verloren, de Nederlandse vlag.
Zal wapp’ren van de toren, tot op de jongste dag.
Van d’ Ee tot Hontenisse, van Hulst tot aan Cadzand.
Dat blijft ons eigen landje, maar deel van Nederland.

×