Je komt de bewering vaak tegen: aan het begin van de jaartelling was Judea onrustig en de Romeinen vormden een echte bezettingsmacht. Het is een mooi decor voor pakweg een speelfilm over Jezus van Nazaret of een voorgeschiedenis van de Joodse Oorlog (66-70). Het beeld is echter wat misleidend. De antieke samenlevingen waren gewelddadiger dan de onze en antiek Judea was daarop geen uitzondering. We zijn er alleen beter van op de hoogte dan over de repressie in andere Romeinse provincies. We hebben namelijk het geschiedwerk van Flavius Josephus, die een heel eigen visie heeft op de eeuw vóór de Joodse Opstand. Hij had er belang bij elk gewelddadig incident uit te vergroten.
Onlangs verzorgde ik in Leeuwarden een lezing over dit onderwerp. Die heb ik opgehangen aan tien stellingen, die ik hier voor u zal behandelen.
1. De oude wereld was veel gewelddadiger dan de onze
Hier is een lijstje van oorlogen waar Judea in de Hellenistische tijd mee te maken had: op de verovering door Alexander de Grote (332-331 v.Chr.) volgden de Eerste Diadochenoorlog (320-319), de Tweede Diadochenoorlog (319-317), de Derde Diadochenoorlog (315-312) en de slotfase van de Vierde Diadochenoorlog (301). In deze oorlogen verdeelden Alexanders generaals de buit. Toen de grenzen eenmaal waren getrokken, volgen diverse conflicten over het bezit van Judea en Libanon: Seleukos’ raid op Samaria (298), de Karische Oorlog (280-279), de Eerste Syrische Oorlog (274-271), de Tweede Syrische Oorlog (260-253), de Derde Syrische Oorlog (246-241), de Vierde Syrische Oorlog (219-217), de Vijfde Syrische Oorlog (202-195) en de Zesde Syrische Oorlog (170-168). Dit zijn de gevechten waarnaar Daniël 11 verwijst.
Hierop volgde het ontstaan van de Hasmonese staat: ingeleid door de mislukte opstand van Judas de Makkabeeër (oorlog van 168 tot 160) en het banditisme van zijn broer Jonathan (160-150), voerde het tempelstaatje Jeruzalem, toen het daarvoor de middelen eenmaal had, min of meer permanent oorlog. Zoals elk Hellenistisch staatje overigens: de Joden waren zeker niet uniek in hun streven naar een eigen imperium. Wie destijds een leger had, gebruikte het. Oorlog was nu eenmaal lucratief en was in de oude wereld de voornaamste vorm van kapitaaloverdracht. Als een gevolg hiervan waren er gevechtshandelingen in 151 van de 269 jaren tussen Alexander de Grote en het einde van Hasmonees Judea.
Daarop volgden de oorlogen waarbij de Romeinen betrokken waren. Profiterend van de Tweede Burgeroorlog in het Hasmonese koninkrijk, annexeerde Pompeius het gebied in 63 v.Chr. Joden namen in 47 deel aan Caesars campagne naar Egypte; de Parthen intervenieerden in Judea in 40; koning Herodes veroverde Jeruzalem in 38; er waren bewapende conflicten met de naburige Nabateeërs; na de dood van koning Herodes waren er messiaanse opstanden; de Romeinen vormden Judaea om tot een provincie; koning Herodes Antipas streed ook tegen de Nabateeërs; in 41 stuurde Caligula een legioen naar Jeruzalem (maar het liep met een sisser af); in 66 escaleerde de situatie tot de grote oorlog die in 70 leidde tot het einde van de Tempelcultus. In 74 streden de legionairs tegen de Sicariërs op Masada; in 115-117 was er oorlog in de Diaspora en in de jaren dertig van de tweede eeuw was de opstand van de messias Bar Kochba. Deze lijst was niet volledig.
Deze geestdodend saaie reeks van gewelddadige conflicten presenteer ik om u te tonen dat oorlog destijds meer dan bij ons een realiteit was. Je hoefde daarbij niet rechtstreeks door het geweld getroffen te zijn om de gevolgen te ondervinden. Een mooi voorbeeld is de passage uit de Bergrede waarin Jezus verwijst naar een soldaat die van een voorbijganger kon eisen dat deze een deel van de bagage zou dragen: “als iemand u dwingt een mijl te gaan, ga dan twee mijlen.” Toen Jezus werd gekruisigd, eisten de soldaten dat een zekere Simon van Kyrene, die net van zijn akker naar Jeruzalem kwam lopen, het kruis zou dragen.
Wij hebben geen idee wat de nabijheid van geweld met mensen doet, maar het is moeilijk voorstelbaar dat het géén mentale gevolgen heeft. Het lijkt me denkbaar dat de drempel om geweld toe te passen erdoor werd verlaagd. Ouders sloegen hun kinderen, lijfstraffen als geseling waren gangbaar en in het uiterste geval volgde executie. Dit kan niet anders dan psychische consequenties hebben gehad. (Ik zou er graag meer over willen weten maar het meeste van wat ik in mijn studie en daarna heb gelezen op het snijvlak van psychologie en geschiedenis bestond uit een slaapverwekkende herhaling van dezelfde zetten, waarbij de ene geleerde riep dat moderne psychologische concepten toepasbaar zijn op de Oudheid en de andere geleerde zegt dat de maatschappelijke verhoudingen destijds te anders waren.)
De tweede van mijn tien stellingen ligt in het verlengde van de stelling dat geweld in de Oudheid een realiteit was.
2. Oorlog was acceptabel maar het jodendom maakte wel regels
Dat oorlog acceptabel was, is voor de hellenistische tijd het intrappen van een open deur. Het werd van een vorst verwacht dat hij ten strijde trok. De Hasmonese vorsten waren daarop geen uitzondering en er bestond niet zoiets als een joods pacifisme. De regels die er wél waren, hadden betrekking op situaties waarin de belangen van de oorlogsvoering strijdig waren met andere belangen. Eén voorbeeld is de sabbat: het apocriefe Bijbelboek 1 Makkabeeën 2 documenteert dat er joden waren die weigerden te vechten op de sabbat en daarom werden gedood. De eerste Hasmonese leiders meenden daarom dat zelfverdediging op de sabbat was toegestaan, een idee dat sindsdien gangbaar is gebleven in het joodse denken over oorlog.
Een andere kwestie deed zich voor toen de Hasmonese leider Jonathan werd benoemd tot hogepriester. Aangezien hij ook legers aanvoerde en dus in contact kwam met lijken, kregen de joden te maken met de situatie dat het hoofd van hun godsdienst ritueel onrein was. Dit gegeven zou de legitimiteit van de nieuwe dynastie ernstig compromitteren: voor veel van Jonathans onderdanen waren de regels van de rituele reinheid sterker dan de eisen van een efficiënte oorlogvoering. De Hasmonese heersers hebben dit probleem niet kunnen oplossen, zoals we nog zullen zien.
3. Oorlog maakte religieuze verwachtingen los
In de jaren 160 werden de bewoners van Judea onderdrukt door de Seleukidische koning Antiochos IV Epifanes. Judas de Makkabeeër leidde het verzet en hoewel hij cultische hervormingen afdwong, bereikte hij uiteindelijk weinig. De toenmalige oorlog was de aanleiding tot nieuwe teksten met een apocalyptisch karakter, wat wil zeggen dat er onthullingen worden gedaan over de aard en toekomst van de Schepping.
Eén zo’n tekst is Daniël, waarin wordt uitgelegd dat de ellende die de bewoners van Judea ondergingen, de eindfase was van een proces van degeneratie. De toehoorders en lezers van Daniël mochten hoop putten uit het feit dat God snel een einde zou maken aan de geschiedenis. In de Eindtijd zouden de doden weer tot leven komen om te worden beloond of bestraft, terwijl de Mensenzoon zou komen om dit oordeel uit te spreken. In een door het christendom beïnvloede cultuur als de Europese valt nauwelijks meer op hoe vernieuwend deze ideeën ooit zijn geweest.
De denkbeelden over de Eindtijd waren niet de enige nieuwe ideeën die ontstonden als reactie op de oorlogssituatie. Tijdens de regering van de Hasmonese leider Alexander Jannaeus (r.103-76) liepen de spanningen hoog op: hij mocht zich dan presenteren als koning, hij was nog altijd een ritueel-onreine hogepriester. Het kwam tot een burgeroorlog, waarin de koning-priester het opnam tegen onder meer de farizeeën. Dit lijkt het moment te zijn geweest waarop een nieuw religieus genre ontstond: het messianisme.
Een messias is iemand die Israël zal herstellen. Niet meer en niet minder. Messianisme is dus niet per se hetzelfde als het denken over de Eindtijd, al is dat verband in antieke teksten wel gelegd. De aard van dit herstel was echter onduidelijk: sommigen droomden van het herstel van het koninkrijk van de legendarische koningen David en Salomo, anderen droomden van een meer spiritueel herstel. De messiaanse titel “zoon van David” maakt echter wel degelijk dat het vooral gaat om een droom over een betere koning dan Alexander Jannaeus uit een andere dynastie dan de Hasmonese.
Kortom: geweld was een realiteit voor de bewoners van Judea en omstreken, die daarop reageerden met nieuwe ideeën over een Eindtijd, de opstanding van de doden en de messias. Deze religieuze innovaties zijn gedocumenteerd in de buitenbijbelse religieuze literatuur die we aanduiden met etiketten als “apocrief” of “deuterocanoniek”. Sam Janse schreef er een fijn boek over, De apocriefen. Daarnaast is er natuurlijk de schatkamer én puzzel van bijna duizend boekrollen die bekendstaat als Dode Zee-rollen. Een fijne inleiding is de catalogus van de expositie die in 2013 plaatsvond in Assen.
Toen de Romeinen kwamen, werden de toekomstverwachtingen feilloos geactualiseerd. En dat brengt me bij de vierde stelling, die niet per se betrekking heeft op iedere jood, maar wel op het geheel van joodse opvattingen:
4. Op de komst van Rome werd religieus gereageerd
Deze reactie kon bestaan uit de vervaardiging van nieuwe teksten, uit een nieuwe uitleg van oude teksten en – iets minder schools – uit daadwerkelijke actie. Een voorbeeld van het eerste is de Oorlogsrol, een van de beroemdste Dode Zee-rollen. Hierin wordt een grote oorlog uit de Eindtijd beschreven, waarbij interessant is dat de troepen van “de kinderen van het licht” staan opgesteld op de wijze waarop de Romeinse legioenen streden.
Een voorbeeld van het tweede is de herinterpretatie van het woord Kittim. Van oorsprong sloeg het op de bewoners van de Cypriotische stad Kition, het huidige Larnaka, maar de term viel toe te passen op iedereen uit het westen. Zo kan het woord slaan op Grieken, op de van oorsprong Macedonische Seleukidische en Ptolemaïsche heersers, maar ook op de Romeinen. De Oorlogsrol maakt onderscheid tussen de Kittim van Assyrië en die van Egypte, wat slaat op de Romeinse legioenen in Syrië en Alexandrië, al kun je makkelijk zien dat hier oorspronkelijk aan de Seleukiden en Ptolemaiën gedacht moet zijn geweest.
Tot daadwerkelijke actie kwam het in de jaren na de dood van de Romeinse vazalvorst Herodes in 5 of 4 v.Chr. Er waren verschillende troonpretendenten, en van bijvoorbeeld Athronges vermoed je dat hij zich als messias heeft gepresenteerd. Iets later, in 6 n.Chr., vinden we een groep die bekendstaat als de sicariërs, de “dolkmannen”, die zich met geweld tegen de Romeinen verzetten, meenden dat God hen persoonlijk zou steunen en aanvoeren én een compromisloze inzet eisten. Het religieuze motief is hier zeker aanwezig, al staat vast dat ze niet-joden in hun gelederen hadden. Tijdens het eindspel van de Joodse Oorlog van 66-70 horen we voor het eerst van de zeloten, de “ijveraars”. Ook deze groep was de Romeinen liever kwijt dan rijk.
5. Rome schonk aanvankelijk vrede (binnen zekere grenzen dan)
Als we Flavius Josephus mogen geloven, was de Romeinse annexatie een keerpunt in de joodse geschiedenis geweest. Zijn redenering is dat het jodendom drie hoofdstromingen kent – de farizeeën, sadduceeën en essenen – en dat de sicariërs, met hun terreuraanslagen, een Fremdkörper waren. Omdat de andere joden de sicariërs niet tot de orde hadden geroepen, had God de joden collectief bestraft en de Romeinen Jeruzalem laten verwoesten. Om dit te illustreren, noemt Josephus allerlei gewelddadige ordeverstoringen die het traject documenteren waarlangs het tussen 6 en 66 n.Chr. van kwaad tot erger was gegaan.
Deze verklaring heeft meer krediet gekregen dan ze verdient. Josephus’ lijst bewijst niets omdat hij voor de eerste helft van die zestig jaren geen noemenswaardige ordeverstoringen kent. De eerste die de inzet van legionairs vergde, dateert uit 41, en daarvoor zit in 36 nog een politionele actie tegen de samaritanen. Daarvoor zijn dertig jaren waarvoor Josephus geen militair of politioneel optreden vermeldt. De interpretatie dat de Romeinen aanvankelijk vrede schonken, wordt bevestigd door de Romeinse historicus Tacitus, die de periode kernachtig afdoet als sub Tiberio quies, “onder keizer Tiberius heerste er rust”.
Voor ik mijn stukje afrond nog even een terloopse observatie: de negentiende-eeuwse theorie dat Jezus een terroristenleider was, was een jaar of twintig geleden even in de mode. Er is een bezwaar, namelijk dat als Jezus zelfs maar vaag op die manier bekend zou hebben gestaan, Josephus hem beslist had getypeerd met een van zijn standaardaanduidingen, bijvoorbeeld lestes, “bandiet”. Voor zijn theorie dat alle narigheid al in 6 n.Chr. was begonnen, had Josephus immers ook rebellen nodig in de periode vóór 36. In de standaardreconstructie van Josephus’ beschrijving van Jezus’ optreden (het “Testimonium Flavianum”) ontbreekt zoiets echter. Dat suggereert dat Josephus Jezus niet rekende tot degenen die de macht van Rome met menselijk geweld wilden breken.
De Romeinen wisten alle opstanden te onderdrukken en garandeerden het gebied een betrekkelijke rust. Dat brengt me bij mijn zesde stelling:
6. Ondanks de Pax Romana bleven de oude verzetsideologieën bestaan
De sicariërs hielden zich na hun nederlaag rustig tot in de jaren veertig. Toen kwamen ze opnieuw in opstand, maar die werd al even snel onderdrukt als de eerste revolte. Een andere gewelddadige groep, de zeloten, zien we weer twintig jaar later verschijnen. Zij verschilden van de sicariërs, die doorgaans op het platteland opereerden, omdat ze zich vooral ophielden in Jeruzalem en omdat ze de familie van Judas de Galileeër niet als leiders erkenden, wat de sicariërs wel deden.
We zien in de Joodse Oorlog enkele motieven terugkeren uit de eerste eeuw v.Chr. De sicarische leider Menachem en de in Jeruzalem actieve Simon bar Giora lijken zich als messias te hebben beschouwd. Eindtijdideeën vinden we vooral ná de ondergang van Jeruzalem. En beide ideeën speelden een rol in het christendom.
7. Het latere christendom behield enkele van deze verwachtingen
Eindtijdverwachtingen zijn in het Nieuwe Testament goed gedocumenteerd. We vinden ze in de brieven van Paulus, in de evangeliën, in sommige andere brieven en in de Openbaring van Johannes. Naarmate de teksten jonger zijn, komt er meer aandacht voor de vraag waarom het Einde op zich laat wachten. Een einde dat, in een christelijke context, messiaans is: Christus keert terug. Dat einde is gewelddadig van aard:
“Toen wierp de engel zijn sikkel op de aarde en oogstte de wijngaard der aarde. En hij wierp de trossen in de grote perskuip van Gods toorn. En de perskuip werd getreden buiten de stad, en bloed stroomde eruit tot aan de tomen der paarden, over een afstand van zestienhonderd stadiën.” (Openbaring 14, Willibrordvertaling)
Let er overigens op dat het geweld bovennatuurlijk is. Hoewel het in de latere christelijke traditie bepaald niet heeft ontbroken aan mensen die deze regel hebben benut om menselijk geweld te rechtvaardigen – Raymond d’Aguilers, de chroniqueur van de Eerste Kruistocht, refereert aan deze woorden in zijn beschrijving van de inname van Jeruzalem – is dat evident niet de strekking van de oorspronkelijke passage.
Ik wijs nog op een ander punt: de leer van Jezus draaide om het aanbreken van het Koninkrijk van God, waarvoor hij een radicale en compromisloze inzet van de gelovige vroeg. Al is het ontdaan van een gewelddadige component, dit lijkt wel wat op het programma van de sicariërs, die zich eveneens totaal inzetten voor Gods heerschappij.
Nu nog een woord over de wijze waarop de beschreven geweld-gerelateerde ideeën binnen het jodendom bleven bestaan. Dat wil zeggen: in de tweede eeuw, nadat de christenen waren begonnen een eigen weg te gaan. Een probleem is hierbij dat de bronnen schaars zijn. Er is geen Josephus voor de oorlogen ten tijde van de keizers Trajanus en Hadrianus. Mijn achtste stelling is:
8. De verzetsideologie bleef bestaan in de tweede eeuw
Binnen het jodendom, voor zover we dat kunnen reconstrueren, lijken allerlei messiaanse ideeën te zijn blijven bestaan. Die hadden inmiddels vaak een anti-Romeinse inslag. Over Eindtijdideeën horen we weinig, maar dat kan komen door de bronnenschaarste.
Tegelijk staat voldoende vast dat lang niet iedereen deze ideeën deelde. Toen in 115 n.Chr. in Kyrene (in het noordoosten van het huidige Libië) de vlam in de pan sloeg, was dat na een intern conflict in de joodse gemeenschap. Daarna verspreidde de opstand zich naar Cyprus en Mesopotamië. Het doel van de joden was de bevrijding van Jeruzalem, maar ze slaagden er niet in voorbij Alexandrië te komen en in 117 onderdrukten de daar gelegerde troepen de opstand. Deze moet echter een enorme schok zijn geweest voor de Romeinse overheid. De inscriptie hierboven is gevonden in het Badhuis van Trajanus in Kyrene. In de zevende regel is sprake van tumulto Iudaico en men hoeft geen Latijn te hebben gestudeerd om dat te vertalen.
Dezelfde idealen speelden in de bekendere Bar Kochba-opstand, die van 132 tot 136 duurde en niet plaatsvond in de Diaspora maar in het land van Israël. Opnieuw stond de messiaanse bevrijding van Jeruzalem centraal en het is wat ironisch dat de munten van de opstandelingen overal in Israël zijn gevonden, behalve in Jeruzalem: een aanwijzing dat de opstand vooral op het platteland plaatsvond.
Dat maakte haar niet minder ernstig. Het feit dat keizer Hadrianus een generaal uit Brittannië liet overkomen, is illustratief: het was namelijk een demotie. De generaal was gouverneur van een prestigieuze provincie en moest nu genoegen nemen met een kleinere provincie, wat ongebruikelijk was en duidt op de diepte van de crisis. Hij werd na afloop van de oorlog gepromoveerd naar het prestigieuze Syrië. Ik blogde er onlangs over . Overigens was uiteindelijk zelfs de aanwezigheid van de keizer noodzakelijk.
9. Het rabbijnse jodendom streefde succesvol naar depolitisering en assimilatie
Na het midden van de tweede eeuw horen we weinig meer van bewapende messiaanse opstanden. Eén ontwikkeling was dat de rabbijnen hun gezag steeds meer deden gelden en zij waren niet geïnteresseerd in geweld. In de eerste grote optekening van rabbijnse wijsheid, de Misjna, ontbreekt de messias en er is weinig aandacht voor zaken als oorlog. Het uitgangspunt is duidelijk: Rome was de baas, dromen van een zelfstandige Joodse staat was niet realistisch en het ging erom hoe mensen jood konden blijven in een Romeinse wereld.
We weten niet hoe representatief dit gedachtegoed was. Er is wel eens op gewezen dat de Misjna en latere documentatie niet de indruk wekken dat er veel families bij betrokken waren. Evengoed bevat de tweede optekening van rabbijnse discussies, de Tosefta, wel messiaans materiaal. Dat wekt de indruk dat de samensteller van de Misjna een reële traditie heeft willen onderdrukken en dat zijn boek niet representatief is geweest voor al het toenmalige joodse denken.
Het tegendeel valt ook te beargumenteren: dat de meeste joden aansluiting zochten bij de dominante klassieke cultuur. Er zijn uit de derde eeuw weinig joodse gebedsplaatsen bekend, wat erop duidt dat de assimilatie vrij ver is gegaan. Er is op dit punt discussie mogelijk. De naam om op te letten is die van Seth Schwartz. Ik herinner me hoe ik zijn boek Imperialism and Jewish Society (2001) in één nacht heb uitgelezen op een hotelkamer in Parijs.
10. De discussie over geweld in het antieke jodendom is belangrijk
Tot slot nog twee dingen. Het lijkt erop dat de joodse leiders vóór de Bar Kochba-opstand hebben gesproken over de vraag welke aspecten van het jodendom tot elke prijs bewaard dienden te blijven en op welke punten water bij de wijn gedaan kon worden. Was een joodse levenswijze belangrijk, zoals rabbi Tarfon voorstond, of was een joodse studie belangrijker omdat die leidde tot een joodse levenswijze, zoals rabbi Aqiba verdedigde? De bron voor deze discussie, een negende-eeuws commentaar op Hooglied, is laat maar bevat ouder materiaal, waarvan we niet kunnen vaststellen hoe betrouwbaar het is.
Een andere bron, de Babylonische Talmoed (zevende eeuw?), verwijst naar een soortgelijke discussie die in 131-132 zou hebben plaatsgevonden. Toen werd besloten dat in tijden van levensgevaar een jood alles mocht opgeven, zolang hij maar niet verviel tot afgodendienst, bloedschande en moord. Dit “besluit uit de opperkamer te Lod” heeft sindsdien een belangrijke rol gespeeld in het joodse denken over geweld en vervolging. Over het antwoord valt een hoop te discussiëren – waar begint afgodendienst? wat is bloedschande? wat is moord precies? – maar de vraag tot welk punt je concessies mag doen en waar je de hakken in het zand moet zetten, is een heel goede.
Laatste punt: zolang er gelovigen zijn die in het bonte geheel van samenhangende religieuze zaken de studie van de heilige geschriften belangrijker vinden dan de rituelen, de mystiek, de levenswijze en wat er nog meer is, zullen er mensen zijn die stuiten op passages die gewelddadig zijn uit te leggen. Dat betekent dat het jodendom en het christendom altijd kunnen worden gebruikt – misbruikt, zo u wil – om geweld te rechtvaardigen.
Boek: Israël verdeeld – Hoe uit een klein Koninkrijk twee wereldreligies ontstonden