A.M. de Jong was in de Tweede Wereldoorlog een van de eerste slachtoffers van de zogenoemde Silbertanne-moorden, Duitse wraakacties voor aanslagen van het verzet op collaborateurs. Nederland verloor daarmee op 18 oktober 1943 een van zijn populairste schrijvers.
“Hij lag daar. De deur stond wagenwijd open. Het was stikdonker. Vreselijk luguber’’, vertelde Wies Defresne, De Jongs tweede vrouw, jaren later in een tv-documentaire. Zoon Mels herinnerde zich in 1953 in een krantenartikel onder meer: “Hij heeft zijn pantoffels aan, waarvan er één van zijn voet is afgegleden.’’ De Jong was bij zijn huisdeur neergeschoten, dood, vermoord door twee Nederlandse SS’ers. De schrijver werd 55 jaar.
Een leven als schrijver
Adrianus Michiel de Jong werd op 29 maart 1888 geboren in Nieuw-Vossemeer, in de westhoek van Noord-Brabant. Zijn vader was borstelmaker en ‘s zomers dagloner op het land. Het waren armoedige omstandigheden, maar later – het gezin was verhuisd naar Rotterdam, waar pa werk vond in de haven – wisten zijn ouders toch geld opzij te leggen zodat Adriaan naar de normaalschool kon, zoals destijds de onderwijzersopleiding heette.
Na een aantal jaren voor de klas op scholen in Delft en Amsterdam verlegde hij echter zijn koers. Hij verbond zich aan Het Volk, het dagblad van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) én hij werd schrijver.
Voor Het Volk legde hij zich toe op literaire kritiek. Daarin was hij geregeld niet mals. Literatuur en kunst in het algemeen, vond hij, moest mikken op een betere wereld, liefst een socialistische. Dichter Martinus Nijhoff ‘lach ik uit om zijn grondeloze onbenulligheden’, schreef De Jong eens. En nieuwe auteurs als Jan Greshoff, Hendrik Marsman en Jacques Bloem typeerde hij als ‘volstrekt machteloze snobjes’. Geen wonder dat ook wel eens iemand terugsloeg. Zo meende Menno ter Braak:
Je kunt nog beter proberen een neger wit te wassen dan om van A.M. de Jong een criticus te maken.
Neerlandici konden er niet omheen De Jongs romans in hun handboeken te vermelden, maar wel met een frons. Zo schreef G.P.M. Knuvelder over de Merijntje Gijzen-boeken: “Zowel de materie als de gemakkelijke manier van behandeling spraken de doorsneelezer die geen hoge eisen stelde, spontaan aan’’. En H.J.M.F. Lodewick stelde: “A.M. de Jong was een vlot verteller en dit bezorgde hem veel lezers; zijn oeuvre staat evenwel dichter bij de lectuur dan bij de literatuur”.
Onder lezers was De Jong al bij zijn leven en ook nog lang daarna heel populair. Dat dankte hij vooral aan zijn achtdelige Merijntje Gijzen-cyclus (1925-1928 en 1935-1938) en aan de door hem geschreven en door George van Raemsdonck getekende strip ‘De wereldreis van Bulletje en Bonestaak’ (1921-1935). In januari 1974, toen de VARA de eerste aflevering uitzond van de elfdelige tv-serie ‘Merijntje Gijzens Jeugd’ schaarden zich voor de beeldbuis niet minder dan 7.350.000 kijkers (op een bevolking van toen 13,5 miljoen inwoners).
In een arm gezin geboren, wist De Jong later over honoraria heel goed te onderhandelen. Volgens zijn neef en biograaf Mels de Jong (niet te verwarren met A.M.’s zoon Mels; in de familie was het de gewoonte oudste zoons Mels te noemen) varieerde zijn inkomen vanaf 1925 van zo’n 12.000 tot 25.000 gulden per jaar. Een gewone arbeider verdiende destijds rond de duizend gulden.
De Jong kon het zich permitteren in het Gooi een fraaie vrijstaande villa te kopen, vloeroppervlak 250 vierkante meter, gebouwd in 1929. Hij kocht er ook nog een naastgelegen lap grond bij (die in de oorlog goed van pas kwam voor tabaksteelt). Op 18 mei 1938 verhuisde het gezin van de Haagse Van Alkemadelaan naar Professor van Reeslaan 12 in Blaricum.
In het vizier
Toen in 1940 de bezetting begon, had De Jong van de Duitsers weinig goeds te verwachten. Zijn scherpe kritiek op het nazi-bewind had hij de jaren daarvoor bepaald niet onder stoelen of banken gestoken. Samen met overbuurman Jo Scheffer, wiens vrouw joods was, hielp hij in de oorlog bovendien geregeld joden. Het trok de belangstelling van een achterbuurman van een straat verderop, Albertus Nijland, die woonde aan de Matthijssenhoutweg 27. De woningen van De Jong en Scheffer begluurde hij geregeld door een veldkijker.
Deze Nijland, voormalig handelsreiziger voor Velasquez-sigaren, werd in de oorlog een van de meest gehate collaborateurs in het Gooi. In de rang van hopman was hij commandant van Vendel II van Ban 28 van de Weerafdeling (WA) van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB). Zijn vendel bestreek naast Blaricum ook Laren en Hilversum. Onder meer op grond van (vaak anonieme) tips spande Nijland zich zeer in om met de Duitse Feldgendarmerie of de Sicherheitsdient (SD) jacht te maken op joden, onderduikers en anderen die in zijn ogen niet deugden.
Dat hij zich daarmee de haat van velen op de hals haalde, wist hij wel. Niet voor niets vroeg hij op 18 augustus 1941 medewerking van Blaricums burgemeester Klaarenbeek om hem door het ministerie van Justitie een wapenvergunning voor een revolver te laten verlenen. ” De reden daarvoor is, de regelmatige bedreiging van diverse personen door middel van dreigbrieven als ook persoonlijke bedreigingen, waardoor ik genoodzaakt werd, mijzelf steeds te laten halen en thuis brengen door een mijner weermannen.’’
Het ministerie vroeg de burgemeester advies en die was daarin duidelijk: “Het lijdt m.i. geen twijfel of het in het openbaar zichtbaar dragen van een revolver door een geüniformeerd lid van de W.A. zal de kans op verstoringen der openbare orde en op andere ongewenschte gebeurtenissen vergrooten.’’ Nijland kreeg geen wapenvergunning.
Wat hij wel kreeg, naast allerlei tips, was informatie van Duitse instanties als de SD. Daarvoor had ene Jan Haye, die met Nijland op goede voet stond, grote belangstelling. Jan Haye was in februari 1942 in Blaricum komen wonen. Haye was althans de naam op zijn vervalste persoonsbewijs, in werkelijkheid heette hij Jan Baars. Voor de oorlog was hij als fascist zeer actief geweest, maar dat had hij achter zich gelaten en in de oorlog deed hij veel nuttig werk voor het verzet.
Gewaarschuwd
In september 1943 vertelde Nijland aan Haye – en liet hem daarover ook een rapport zien – dat De Jong een ‘bloedraad’ leidde die het had voorzien op de levens van vooraanstaande NSB’ers in Laren en Blaricum. Ook De Jongs zoon Mels, zijn Amsterdamse uitgever Strengholt en zijn overbuurman Scheffer zouden lid zijn van die bloedraad. Tijd om alarm te slaan, meende Haye, maar hij benaderde De Jong daarvoor niet direct. Ze kenden elkaar niet persoonlijk, bovendien zou de vaak spiedende Nijland een rechtstreekse ontmoeting in de gaten kunnen hebben.
In plaats daarvan benaderde Haye de Haage journalist Piet Donker, die hij al jaren kende en van wie hij wist dat die Mels de Jong kende uit diens Haagse Het Volk-tijd. Telefonisch maakte Donker vervolgens een afspraak. In het koffiehuis voor het Centraal Station in Amsterdam vertelde hij Mels de Jong wat hij had gehoord, zij het zonder zijn bron te noemen. “Ik heb hem wel verteld dat ik dit wist van iemand die het zeer goed kon weten, maar die niet in staat was dit zelf aan hem te vertellen’’, verklaarde Donker later. Mels noemde het verhaal over de bloedraad onzin, vast weer een pesterij van Nijland. Donker drukte hem op het hart niettemin zijn vader te waarschuwen omdat er wel degelijk een rapport bestond over een bloedraad, los van de vraag of dat rapport klopte. Misschien moest Mels’ vader maar een poosje op reis gaan, suggereerde Donker.
Mels lichtte zijn vader in. Bronnen spreken elkaar tegen wie de volgende stap zette, vader A.M. of zoon Mels. Beiden kenden ze Frits Koning, mede-directeur van uitgeverij Strengholt in Amsterdam. Strengholt had boeken van De Jong uitgegeven en Mels werkte er. Ze wisten dat Koning contacten had bij de Duitse SD. Ze dachten dat hij die gebruikte voor het verzet. Pas later bleek dat Koning een dubbelrol speelde: hij deed dingen voor het verzet, maar ook voor de SD. Bovendien was hij ‘begunstigend lid’ (geen volwaardig lid, wel contributiebetaler) van de Germaanse SS. Hoe dan ook, op verzoek van vader dan wel zoon De Jong zou Koning bij de SD eens informeren. Begin oktober meldde hij dat daar niets bekend was over een rapport over een bloedraad. A.M. de Jong was gerustgesteld.
Aanslag op Albertus Nijland
En toen werd het zaterdag 16 oktober 1943. Aan de Blaricumse Matthijssenhoutweg 21 zat Philip Lodewijk Heil (78) ‘s avonds rustig in zijn woonkamer toen hij een schot hoorde. Nadien tekende de politie uit Heils mond op dat die er geen aandacht aan had besteed. Curieus, want het schot, en volgens het politierapport nog drie andere, was slechts enkele huizen verderop gevallen.
Nijland vertelde de politie later dat hij op de motor thuiskwam, gebukt onder de slagboom bij zijn huis door ging, een schot hoorde en het gevoel kreeg van een trap in zijn maag. Hij krabbelde overeind, hoorde nog een schot, en nog twee, kon zijn huissleutel niet snel vinden, sloeg een ruitje van de voordeur in en waarschuwde telefonisch de politie in Laren. Het was toen 20.15 uur.
Twee politiemensen gingen naar Nijlands huis, waar ook dokter Holtman uit Laren al was. Uit Nijlands ondergoed was een kogel gevallen. De Sicherheitspolizei nam die mee naar Amsterdam. De dokter stelde vast: een schampschot in de buik, de kogel is door de linker heup naar buiten gegaan. Hoewel de verwonding niet ernstig was, werd Nijland per ambulance naar het St. Jansziekenhuis in Laren gebracht, waar hij tien dagen is verpleegd. Politieonderzoek bij Nijlands woning leverde niets op, de inzet van een speurhond uit Bussum evenmin.
Nijland zelf verklaarde dat hij behalve de schoten niets had gehoord of gezien. Tegen Haye zei hij nadien dat hij naar zijn overtuiging was neergeschoten door de SD. Aanleiding in die redenering was een huiszoeking bij de familie Reichmann aan de Bikbergerweg in Huizen. Daarvoor had Nijland de Feldgendarmerie ingeschakeld, maar de SD onwetend gelaten. Volgens een andere versie zou Nijland om een beloning (een percentage van de buitgemaakte goederen) voor de actie in Huizen hebben gevraagd, wat hem kwalijk werd genomen. Hoe dan ook, op 15 oktober, één dag voor de aanslag op hem, had Nijland zich moeten verantwoorden bij de SD in Amsterdam.
De Blaricumse gemeente-ambtenaar Wim van Gils, die goede contacten had met het verzet, heeft na de oorlog echter verklaard dat de aanslag op Nijland het werk was van de Gooise illegaliteit, die Nijland als gevaarlijk beschouwde. Rijksgeschiedschrijver Loe de Jong noemde als organisatie achter de aanslag de Raad van Verzet.
Silbertanne
De avond van de aanslag op Nijland was advocaat/schrijver François Pauwels een straat verder op bezoek bij zijn vriend A.M. de Jong. Telefonisch kwam het nieuws binnen over de aanslag, vervolgens de melding dat Nijland slechts ongevaarlijk gewond was. Toen ze de volgende morgen, zondag, De Jongs hond Mustapha uitlieten, herinnerde Pauwels zijn vriend aan een dreigement van prominent NSB’er Cornelis van Geelkerken: voor iedere aanslag op een NSB’er moeten drie bekende Nederlanders uit de weg worden geruimd. De Jong wuifde het weg. Van het voorstel om voor de zekerheid een paar dagen te komen logeren in Amsterdam wilde hij niets weten.
Kort nadat Pauwels maandag 18 oktober was vertrokken, kwam al de volgende gast: schrijver Jan Mens. Hem vertelde De Jong over Pauwels’ waarschuwing. En hij liet erop volgen: “Ik ga niet. Het noodlot kan een mens overal treffen. Ik ben geen held, maar ik wil evenmin een lafaard zijn”.
Intussen bevatte Van Geelkerkens dreigement meer realiteit dan De Jong dacht. De Duitsers hadden besloten paal en perk te stellen aan aanslagen van het verzet op NSB’ers en SS’ers. Voor elke aanslag moesten uit wraak drie Nederlanders worden omgebracht. Aktion Silbertanne noemden de Duitsers het. Op een lijst met Nederlandse kandidaat-slachtoffers van wraakacties stond achter elke naam het runeteken voor ‘zilverspar’ (Silbertanne). De eerste drie Silbertanne-acties waren 29 september 1943 uitgevoerd in Drenthe en Overijssel.
Naar aanleiding van de aanslag op Nijland had Hanns Albin Rauter, de hoogste SS’er in Nederland, gebeld met SD-hoofd Willy Lages in Amsterdam. In Blaricum moest één represaille-actie worden uitgevoerd, een naam volgde per telex. Historicus Loe de Jong heeft geopperd dat A.M. de Jong als doelwit was uitgekozen om via hem het socialistische volksdeel in Nederland te raken.
Lages stelde een team samen: hijzelf, zijn plaatsvervanger Blumenthal (slechts als getuige), de beruchte Herbert Oehlschlägel en van de (Nederlandse) Germaanse SS Daniel Bernard en Lambertus van Gog. De laatste twee kregen voor deze actie elk een geladen revolver die ze na afloop moesten inleveren. Ook kregen ze het identificatiebewijs van een Nederlandse politieman, want in Blaricum moesten de twee SS’ers zich uitgeven voor gewone politiemensen.
De moord
Rond half acht in de avond van 18 oktober 1943 reden de vijf in burgerkleding van Amsterdam naar Blaricum, Lages aan het stuur. Op aanwijzing van Oehlschlägel, die wist waar ze moesten zijn, parkeerde Lages de auto in Blaricum langs de Torenlaan. Bernard, Van Gog en Oehlschlägel stapten uit en liepen richting de woning van De Jong. Oehlschlägel bleef de omgeving van een afstandje in de gaten houden, de twee Nederlandse SS’ers liepen verder naar de voordeur van Professor Van Reeslaan 12.
Daar was bezoeker Jan Mens vertrokken en had De Jong zich na het avondeten teruggetrokken in zijn werkkamer op de eerste verdieping. Zijn vrouw Wies ging even op bed liggen en dochter Gudi deed beneden nog iets voor haar werk. Zoon Mels woonde niet meer thuis. Hij was inmiddels getrouwd en ingetrokken bij zijn schoonouders, verderop in Blaricum.
Rond half negen belden Van Gog den Bernard aan. Gudi deed open en kreeg van de zogenaamde politiemannen te horen dat er iets schortte aan de verduistering van de woning. Of ze binnen mochten kijken en of Gudi haar vader er even bij wilde roepen. Wies, inmiddels naar de hal gekomen, begeleidde de twee naar A.M.’s werkkamer. Of hij echt de bekende schrijver was, vroegen de ‘politiemensen’. De Jong bevestigde dat en bood de twee een sigaret aan, die ze aannamen. Samen met Wies gingen de drie weer naar beneden. Wies bood de mannen een kop thee aan en liep naar de keuken. De Jong praatte nog wat met ze, waarna Wies ze hoorde zeggen: “Nou, meneer De Jong, tot ziens.’’ De Jong deed de voordeur voor ze open. Toen vielen er twee schoten.
Wies en Gudi holden naar de voordeur. Daar lag De Jong, voorover, badend in het bloed. De te hulp geroepen huisarts Keeman kon niets anders dan vaststellen dat De Jong dood was. Een kogel had een halsslagader doorboord. Op de Torenlaan stapten de twee Nederlandse SS’ers en Oehlschlägel weer bij Lages en Blumenthal in de auto. Ze reden weg. Actie geslaagd.
Vervolging
Om eventuele demonstraties en Duitse reacties daarop te voorkomen hield de familie tijd en plaats van de uitvaart geheim. In Driehuis-Westerveld is De Jong in zeer kleine kring op 21 oktober 1943 gecremeerd. Veel later, in 1995, is zijn as, samen met die van zijn begin 1936 overleden eerste echtgenote Co Koekebacker, verstrooid op de Noordzee. Aktion Silbertanne ging door tot in september 1944; in totaal zijn 56 mensen op de korrel genomen, van wie er 45 dat met de dood moesten bekopen.
Na de oorlog liet Jan Baars/Haye in een proces-verbaal optekenen wat Nijland in de zomer van 1944 eens tegen hem zei toen hij De Jongs weduwe in haar tuin had gezien: “Ik heb al tegen mijn vrouw gezegd, als je mevrouw De Jong tegenwoordig zo vrolijk ziet lopen zou ze mij, als ze durfde, wel willen komen bedanken dat wij haar man uit de weg geruimd hebben”. Baars concludeerde daaruit dat Nijland (mede) de hand had gehad in de sluipmoord op De Jong.
Oehlschlägel haalde het einde van de oorlog niet. In 1944 werd hij door het verzet doodgeschoten in Amsterdam-Zuid. Na de oorlog werd Lages als opdrachtgever voor de moord op De Jong en voor nog veel meer misdaden ter dood veroordeeld, wat in 1952 werd omgezet in levenslange gevangenisstraf. In 1966 kwam hij vrij in de veronderstelling dat hij terminaal ziek was, maar pas in 1971 overleed hij in West-Duitsland. De Nederlandse SS’er Van Gog wist na de oorlog te vluchten naar Spanje. Na zijn uitlevering begon het proces tegen hem en Bernard eind 1949. Beiden kregen levenslang. Na ongeveer dertien jaar achter de tralies overleed Bernhard in 1962, Rond die tijd werd Van Gog vervroegd in vrijheid gesteld. Nijland kreeg 23 jaar celstraf, waarvan achttien wegens jodenvervolging en vijf voor medeplichtigheid aan de moord op De Jong.
Tien jaar na De Jongs dood werd in 1953 een gedenksteen aangebracht in de gevel bij de voordeur waar hij was vermoord: ‘Hier woonde, werkte en stierf A.M. de Jong 13 oct. 1943’.
Bronnen ▼
– Els Broeksma: Geen vers kadetje zonder een gevoel van dankbaarheid. Gesprek met Mels de Jong over zijn biografie van A.M. de Jong. In: Biografie Bulletin, Jaargang 11 (2001).
– Dr. L. de Jong: Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 7 tweede helft, mei ’43-juni ‘44 (’s-Gravenhage 1976).
– M.A. de Jong: 18 October 1943: A.M. de Jong vermoord. Buurman Nijland spande zijn netten over het Gooi. In: Het Gooi en Ommeland 17 oktober 1953.
– Mels de Jong: A.M. de Jong, schrijver (Amsterdam 2001).
– G.P.M. Knuvelder: Handboek tot de moderne Nederlandse letterkunde (‘s Hertogenbosch 1964).
– H.J.M.F. Lodewick: Literatuur. Geschiedenis en bloemlezing. Deel 2. Omstreeks 1880 tot heden (‘s Hertogenbosch 1968).
https://www.oorlogsbronnen.nl
– H. Smit: Jan Baars, eenling in het verzet. De (politieke) activiteiten van ex-fascistenleider Baars tussen maart 1934 en mei 1946 (doctoraalscriptie, Nijmegen maart 1989).
– Edward de Vries Lentsch: Sluipmoord in Blaricum A.M. de Jong 70 jaar geleden. In: De Gooi- en Eemlander 18 oktober 2013.