Het tafereel op het schilderijtje uit 1824 van Jelgerhuis lijkt vredig. Kinderen van het Aalmoezeniersweeshuis die terugkomen van de kerkdienst. Op dat moment hangt deze kinderen echter het zwaard van Damocles boven het hoofd. Moeten ze naar de strafkolonie Veenhuizen of mogen ze in Amsterdam blijven?
Het einde van het Aalmoezeniersweeshuis
In 1822 bepaalde de Nederlandse regering dat kinderen vanaf zes jaar uit gesubsidieerde weeshuizen naar Veenhuizen in Drenthe moesten. Zowel het Burgerweeshuis als het Aalmoezeniersweeshuis in Amsterdam vielen onder deze regeling. De regenten kwamen direct in verzet. Het Burgerweeshuis besloot geen subsidies meer te ontvangen, waardoor ze buiten de regeling vielen.
Het Aalmoezeniersweeshuis was deze kunstgreep niet gegund, zij waren te afhankelijk van de subsidies. De regenten van dit weeshuis hebben het onontkoombare moment van afscheid nog lang proberen te rekken, maar wanneer de regering blijft aandringen moeten ze in 1824 zwichten. Er werd expliciet gevraagd om in totaal 600 kinderen naar Veenhuizen te sturen. De regenten besloten dat zij niet wilden meewerken aan dit geheel: zij namen ontslag.
Het schrikbeeld Veenhuizen
Wat stond de Amsterdamse kinderen nu precies te wachten? Veenhuizen was een strafkolonie, opgericht door de Nederlandse generaal Johannes van den Bosch, waar landlopers, bedelaars en weeskinderen opgevoed moesten worden tot arbeidzame boeren.
De weeskinderen verbleven in het Derde Gesticht, een soort kazerne met binnenplaats. Hier heerste een strak regime en stonden ze onder streng toezicht. De kinderen moesten hard werken op het land. Aan scholing kwamen ze dus niet echt toe.
Amsterdamse burgers voor Amsterdamse kinderen
De Amsterdamse bevolking was alles behalve blij met de maatregel. Het moment waarop de kinderen vertrokken was vaak rumoerig. Amsterdammers beklaagden zich over het lot van de kinderen en lieten duidelijk horen wat ze van de maatregel vonden. Dit liep op een gegeven moment zo uit de hand dat de schutterij moest worden ingezet. De kinderen werden afgesneden van hun Amsterdamse roots en de bevolking pikte dit niet.
Weeshuis ook niet ideaal
De beslissing om de kinderen naar Veenhuizen te sturen lijkt op het eerste oog wreed. Een andere kant moet echter ook worden belicht. Kinderen van het Aalmoezeniersweeshuis gingen al sinds 1811 naar het platteland. Ze werden gestuurd naar gezinnen verspreid over heel Nederland, zoals naar plaatsen in Utrecht en Gelderland. De kinderen wisten hier eerder een bestaan op te bouwen dan in Amsterdam.
Daarnaast was de situatie van de kinderen in het Aalmoezeniersweeshuis bar slecht: twee op de drie baby’s haalde het eerste levensjaar niet. De kinderen in het huis hadden voortdurend last van schurft en waren klein van gestel. Het idee om de kinderen te huisvesten op het platteland was dus niet zo gek. Of Veenhuizen de plaats was voor de kinderen is echter nog maar zeer de vraag.