In het architectuurmuseum De Loge in Elsene (Brussel) loopt nog tot 29 augustus 2010 een tentoonstelling over de architecturale wisselwerking tussen Brussel en Parijs.
Het gebouw dat de eerste vrijmetselaarstempel was van de obediëntie “Les droits humains” werd gebouwd in de jaren dertig door de architecten Fernand Bodson en Louis Van Hooveld. Het museum zelf opende in 2002 haar deuren en wil via diverse tentoonstellingen het brede publiek laten kennismaken met de boeiende wereld van de architectuur.
Ofschoon reeds van in het begin van de Oostenrijkse periode en onder het bewind van de landvoogd Karel van Lotharingen (1712-1780) naast de Belgische architect Laurent-Benoit Dewez (1731-1812) vaak een beroep werd gedaan op Franse architecten zoals Jean-Benoit Vincent Barré (1732-1824) en Gilles-Barnabé Guimard (1731-1805) is het uitgangspunt van de chronologisch opgebouwde tentoonstelling de periode tussen 1794 en 1814 waarin België onder Frans bestuur stond. Heel wat architecten uit
onze contreien en ook uit Nederland vervolmaakten hun studies aan de ‘Ecole des Beaux-Arts’ in Parijs. Zo ook de Nederlandse architect Jan-Pieter Cluysenaer, die later in een type neo-renaissance stijl de plannen zou verwezenlijken van de Sintt-Hubertusgalerij in Brussel. Zijn mosterd haalde hij bij de ‘Galerie d’Orléans van het ‘Palais Royal’ in Parijs dat echter in de jaren dertig van vorige eeuw met de grond gelijkgemaakt werd.
Vanaf 1865 begint zich een andere architecturale trend te voltrekken. In Brussel heeft burgemeester Jules Anspach de rivier de Zenne laten overwelven en voor de aanleg van de grote centrumlanen wordt opnieuw naar de lichtstad gekeken. De bedoeling is om in de brede lanen van het Brusselse centrum een nieuw soort architecturale typologie te ontwikkelen, namelijk statige opbrengstpanden en appartementsgebouwen. Men spreekt op dat moment van de “Haussmann stijl”.
Baron Georges-Eugène Haussmann (1809-1891) staat op dat moment op het toppunt van zijn roem en faam als architect en urbanist. Haussmann was niet alleen de architect die op last van Napoleon III de plannen uittekende voor het ‘Bois du Boulogne’, maar ook in Parijs de twaalf boulevards aanlegde die als een ster samenkomen op de ‘Place de l’Etoile’ met de Arc de Triomphe als middelpunt.
Geen wonder dus dat vrij vlug de “Haussmann stijl” Brussel als het ware bestuift en in de nasleep ervan vele kunstenaars en beeldhouwers aan het werk gaan in onze hoofdstad. Zo wordt het Beursgebouw van de Belgische architect Léon Suys (1823-1887) onder handen genomen door de Franse beeldhouwer Carrier-Belleuse, terwijl de Parijzenaar Alban Chambon dan weer furore maakt door zijn interieur decoraties van het Brusselse Métropole hotel.
Maar de invloeden zijn wederzijds. Zo laat de Franse architect Hector Guimard (1867-1942) zich inspireren door de Belgische grootmeesters van de Art Nouveau Victor Horta (1861-1947) en Paul Hankar (1859-1901) om op zijn beurt deze nieuwe stijl in Parijs te introduceren. Een andere toekomstige bekende Franse architect, Henri Sauvage (1873-1932), één van de grondleggers van de “Architecture Vivante”, een zeer avantgardistische architecturale beweging die voornamelijk in Nederland en Duitsland succes oogst, loopt enige tijd later stage bij Paul Saintenoy (1862-1952), de Belgische architect van Old England, het huidige Muziek Instrumenten Museum (MIM).
Henry van de Velde (1863-1957) stelt zijn interieur meubilair voor in de galerij Bing en sleept zo de opdracht binnen om de plannen te realiseren voor het bekende theater aan de Champs-Elysées voordat Auguste Perret (1874-1954) deze opdracht overneemt.
De architecturale kruisbestuiving tussen Parijs en Brussel blijft wederzijds. Zo beïnvloedt enerzijds de Art Nouveau de Franse architecten, terwijl anderzijds de ‘Exposition des Arts Décoratifs’ van Parijs in 1925 in grote mate tot de verbeelding spreekt van Belgische kunstenaars en architecten, onder meer Antoine Courtens (1899-1969), een leerling van Victor Horta die later bekendheid zou verwerven met onder meer zijn Art Deco gebouw in Elsene Het paleis van het lied der Sotternieën.
De uitwisselingen gebeuren ook door middel van de talrijke publicaties, lezingen en tentoonstellingen waardoor er een heuse wisselwerking van ideeën op gang komt. Franse architecten zoals Suë en Mare die de plannen tekenden voor het Kasteel La Fougeraie te Ukkel, hebben in Brussel hun werkterrein. Anderzijds werken Belgische architecten zoals Théo Clement en Paul-Amaury Michel samen met bekende Franse architecten zoals Charles-Edouard Jeanneret (1887-1965) die vooral bekend is onder zijn andere naam: Le Corbusier.
De uitwisselingen volgen elkaar sindsdien in snel tempo op. Expo 58 viert de ‘veramerikanisering’ van België en richt twee gedurfde paviljoenen op die breken met het gangbare architecturale functionalisme: het Philipspaviljoen van Le Corbusier en het Franse paviljoen van Guillaume Gillet.
Ook vandaag is het niet anders. Snelle verbindingsmiddelen zoals de Thalys die gemiddeld elf miljoen passagiers per jaar van Parijs naar Brussel en omgekeerd vervoeren, maken dat de twee hoofdsteden een grote onderlinge affiniteit hebben. Treffende voorbeelden hiervan zijn Charles Vandenhove die het theater des Abbesses in Montmarte op stapel zette, Jean Nouvel die de opdracht kreeg toegewezen om de herstructurering van het Zuidstation te realiseren en Christian de Portzamparc, bekend ondertussen van de bouw van het Kuifje-museum in Louvain-La-Neuve en die binnenkort de urbanisatie van het Europees kwartier zal aanpakken.