Aššur-bāni-apli was de Akkadische naam van Ashurbanipal en betekent ‘Ashur heeft een opvolger gegeven’. Ashurbanipal was de laatste grote koning van het Neo-Assyrische rijk, van 668 tot ca 631 v.Chr.
Op dit moment was Nineveh, gelegen in het hedendaagse Mosul, de hoofdstad en tevens ’s werelds grootste stad. Assyrië kende haar oorsprong met de stadstaat Ashur, in de eerste helft van het tweede millennium v.Chr. Na Ashur werd Kalhu het Bijbelse Nimrud, de hoofdstad en bleef Ashur enkel nog voortbestaan als het religieuze centrum. In de zevende eeuw kende het Neo-Assyrische rijk haar grootste uitbreiding en hoogtepunt; niet onterecht noemde haar grootste heerser, Ashurbanipal, zichzelf naast koning van Assyrië ‘Koning van de wereld’. Dit artikel bespreekt op een bondige manier de belangrijkste elementen uit het leven van Ashurbanipal en hoopt de lezer op deze manier iets bij te leren over de boeiende geschiedenis van het Oude Nabije Oosten en de laatste decennia van het Neo-Assyrische rijk. Alle data zijn vóór onze tijdrekening, tenzij anders aangegeven.
Ashurbanipal in Egypte
Vanaf ongeveer 760 tot 655 regeerde Nubische farao’s over Egypte; dit was de 25ste dynastie en deze kende in totaal zes farao’s. In 701 begon de machtspositie van Nubië in Egypte te wankelen, na een nederlaag tegen de Assyrische koning Sennacherib. De vorsten in Egypte kenden een relatief grote autonomie en stonden aan de kant van hun Nubische overheerser, maar door hun positie nabij de Levant waren zij gevoelig voor de dreiging van de Assyriërs.
De opvolger van Sennacherib, Esarhaddon, viel Egypte binnen in 674. Een eerste aanval mislukte, maar de tweede slaagde wel en Memphis werd ingenomen door de Assyriërs. Nadat de Delta-vorsten hun trouw hadden beloofd, trok Esarhaddon zich terug uit Egypte. Hiermee had de Assyrische koning een belangrijke uitbreiding van het rijk tot stand gebracht. Deze aanval op Egypte had ettelijke jaren geduurd en was zelfs pas compleet in 671, maar na afloop kon Esarhaddon zich uitroepen tot koning van Opper- en Neder-Egypte en van Ethiopië.
De claim op het Egyptische koningschap was echter zwak en wilde niet veel zeggen, want de voorlaatste Nubische farao Taharqa wist enige tijd later terug te keren uit Nubië om zijn heerschappij terug te installeren. Esarhaddon ondernam in 669 een nieuwe Egyptische campagne, maar stierf onderweg. Dit zorgde ervoor dat het probleem in Egypte onmiddellijk op het bordje van zijn opvolger, Ashurbanipal, belandde. In 667 kon deze Egypte binnenvallen met een sterk Assyrisch leger. Taharqa moest vluchten naar Nubië en stierf daar in 664, maar diens opvolger Tanwatamani heroverde grote delen van Egypte. Hierop viel Ashurbanipal Egypte opnieuw binnen met een groot leger, om voor eens en altijd een einde te maken aan de vijandige Nubische heerschappij. Tanwatamani kon de Assyrische overmacht niet aan en werd net als zijn voorganger verjaagd naar Nubië. Dit betekende het einde van de 25ste dynastie, hoewel de farao’s in Nubië zich officieel nog steeds koningen van Opper- en Neder-Egypte bleven noemen. Door toedoen van deze Nubische, of Kushitische, dynastie werd Egypte overigens voorgoed veranderd; zo was er in deze periode sprake van een renaissance binnen de Egyptische cultuur en beeldvorming. In Nubië bleven Egyptische tradities voortbestaan, onder andere het begraven van vorsten in piramiden.
Psamtik II
Tijdens de heerschappij van Taharqa had de lokale koning Necho I van Saïs een alliantie gevormd tegen Assyrië en voor Taharqa, maar hij werd door de Assyriërs clement behandeld aangezien lokale prinsen voor de administratie onmisbaar waren in een land als Egypte. Met hem eindigde de Nubische dynastie. Zijn zoon, Psamtik II, werd in 656 de eerste vorst van de 26ste dynastie. Dit betekende overigens het einde van de derde tussenperiode. Egypte kwam weer onder één centraal bestuur. Ashurbanipal keurde deze nieuwe farao aanvankelijk goed. Die was vroeger immers een administrator geweest voor Assyrië in Egypte en was zelfs bekend onder een Assyrische naam. Aan het begin van de jaren 650 begon hij Assyrische troepen echter te verdrijven uit Egyptische steden en gevoelens van nationalistische onafhankelijkheid te uiten. In 651 had Psamtik II de Assyriërs volledig verdreven uit Egypte en doordat die elders problemen kenden, voornamelijk in het oosten, was het voor hen niet meer renderend om nog langer troepen te stationeren in Egypte. Later zou farao Necho II de laatste Assyrische koning steunen in diens poging om de laatste snipper van het Neo-Assyrische rijk weer in te nemen, maar deze zou hier niet meer in slagen.
Shamash-shum-ukin en de wreedheid van Ashurbanipal in Elam
Aanvankelijk was het nooit de bedoeling geweest dat de grootste heerser uit de Mesopotamische geschiedenis koning zou worden; hij was immers niet de oudste zoon van de eerdere koning Esarhaddon, die regeerde van 680 tot 669. Zijn oudste broer stierf tijdens de heerschappij van zijn vader, maar in plaats van de volgende broer, Shamash-shum-ukin, aan te duiden als troonopvolger, benoemde Esarhaddon zijn jongere zoon Assurbanipal tot erfgenaam van de troon. Om Shamash-shum-ukin te sussen, stelde Esarhaddon hem aan als koning van Babylon, dat op dit moment deel uitmaakte van het Assyrische rijk. Dit wilde zeggen dat Shamash-shum-ukin een vazal werd van zijn jongere broer.
Esarhaddon had eerder gezorgd voor goede relaties met Elam, een rijk in het zuidwesten van het huidige Iran. Zijn zoon trachtte aanvankelijk die goede relaties voort te zetten, maar uiteindelijk werd Elam het centrum van problemen in het oosten. Het millennia-oude gebied kende instabiliteit door onder andere ambitieuze leden van de koninklijke familie en door de snelle dood van verschillende koningen. Deze overlijdens waren vaak te wijten aan erfelijke ziekten, die mogelijk het gevolg waren van het feit dat de koningen gewoonlijk trouwden met hun zusters.
Aanvankelijk probeerde Ashurbanipal Elam te steunen in deze problematiek, totdat de Elamitische koning Urtak in 665 Babylonië binnenviel, tijdens Ashurbanipals veldtocht naar Egypte. Elam werd verdreven, maar kort na deze episode viel de nieuwe Elamitische koning Teumman Babylonië wederom binnen. Ashurbanipal versloeg Teumman aan de oevers van de Ulairivier in 653, in een veldslag die ook bekend staat onder de naam ‘de slag van Til-Tuba’. Deze slag werd uitvoerig beschreven in zijn annalen en staat afgebeeld op reliëfs in zijn paleis, die vandaag de dag zijn te bezichtigen in het British Museum in Londen. In de beroemde banketscène komt Ashurbanipals wreedheid sterk naar voren. Hierin hangt het afgehakte hoofd van Teumman aan een boom als oorlogstrofee terwijl Ashurbanipal en zijn vrouw, Libbali-sharat, in de tuin aan tafel zitten. Ashurbanibal zou uit haat voor de vermoorde Elamitische koning in diens gezicht hebben gesneden om er daarna op te spuwen. Hoe dan ook zorgden deze spanningen vanuit Elam ook voor een verbittering tussen Ashurbanipal en Shamash-shum-ukin, doordat Ashurbanipal voortdurend troepen moest sturen naar Babylonië.
Shamash-shum-ukin wilde uiteindelijk geen rekenschap meer afleggen aan zijn jongere broer en begon een rebellie door in 652 een Assyrisch garnizoen in Cuthah aan te vallen, gesteund door Elamitische troepen. Bepaalde burgers in Babylonië bleven Assyrië echter steunen, terwijl de rebellerende koning een anti-Assyrische coalitie van onder andere Elam, Chaldeeën en Arabieren kon samenbrengen. Verder kon de coalitie onder meer rekenen op steun van de koningen van Amurru in huidig Syrië-Palestina en van Meluhha in hedendaags Ethiopië.
Ashurbanipal versloeg zowel het Elamitische leger als de Chaldeeën in Zuid-Babylonië en belegerde de steden Borsippa en Babylon. Intussen was er in Elam een burgeroorlog uitgebroken naar aanleiding van een opvolgingsstrijd, dus van die kant kon Babylon geen steun meer krijgen. Het beleg van Babylon duurde bijna twee jaar lang, tot het uiteindelijk moest capituleren in 648, door honger en ontbering. Shamash-shum-ukin stierf in de brand van zijn paleis, mogelijks door zelfdoding. Over deze belegering zijn onder meer verschrikkelijke verhalen overgeleverd van ouders die het vlees van hun eigen kinderen moesten opeten om niet te verhongeren. Voortaan werd Babylonië bestuurd door de vazal Kandalanu, een pion die diende in een feitelijke rechtstreekse Assyrische overheersing. Deze vazal zou later sterven rond dezelfde tijd als Ashurbanipal, in 627. Er zijn hypotheses die erop wijzen dat Kandalanu een Babylonische troonnaam zou zijn van de Assyrische koning.
Elam kende geen blijvende interne stabiliteit meer en werd bovendien bedreigd door de komst van een nieuwe toekomstige speler op het wereldniveau: Perzië. De situatie in Elam was funest voor Babylonische handelsroutes met het oosten, maar nog erger voor Ashurbanipal was dat Chaldese stammen onafhankelijkheid zochten in Babylonië vanuit het wetteloze Elam. Deze kritieke situatie van Elam dreef Ashurbanipal ertoe drastische maatregelen te nemen. Hij besloot Elam voorgoed te vernietigen. Het Assyrische leger trok door Elam en verwoestte de grote steden, waaronder de hoofdstad Susa in 646. Volgens zijn eigen overlevering vernietigde Ashurbanipal de tombes van vroegere koningen, legde de botten bloot in de zon en nam die terug mee naar Assyrië opdat hun geesten geen rust zouden kennen. De overlevenden werden grotendeels meegenomen en gedeporteerd, samen met de invloedrijke ambtenaren en de gehele koninklijke familie. Indien de Assyrische koning uit de Bijbelpassage 2 koningen 17:24 op Ashurbanipal slaat, werden zij gedeporteerd naar Samaria:
“De koning nu van Assyrië bracht volk van Babel, en van Chuta, en van Avva, en van Hamath, en Sefarvaim, en deed hen wonen in de steden van Samaria, in de plaats der kinderen Israëls; en zij namen Samaria erfelijk in, en woonden in haar steden. [2 Kon. 17:24]“
Elam werd volledig van de kaart geveegd en in de plaats van de lokale bevolking, die volledig gedecimeerd en gedeporteerd was, zou Ashurbanipal er prooi- en wilde dieren hebben geplaatst. Indien dit een feitelijke beslissing was en geen literaire conventie, konden de Perzische stammen die opkwamen hun bezetting van de regio nu vervolledigen.
Bibliotheek van Ashurbanipal en Akkadisch als wereldtaal
Halverwege de negentiende eeuw na Christus, in 1845, ontdekte jurist en archeoloog Austen Henry Layard tijdens opgravingen in Nineveh de paleizen van Ashurbanipal en in 1851 ook restanten van diens befaamde bibliotheek. Ashurbanipal was dan wel een bijzonder wrede koning, althans naar moderne maatstaven; hij beschikte ook over een intellectuele hoogstaandheid en liet boeken vanuit heel Mesopotamië overbrengen naar zijn bibliotheek in Nineveh. Dit was de grootste bibliotheek uit de toenmalige antieke wereld. Niet de eerste, want Mesopotamische bibliotheken werden al sinds het derde millennium aangelegd in paleizen, tempels en schrijversscholen. Zijn voorgangers hadden reeds antieke teksten verzameld, maar bij hem ging het om een bijna onmogelijk te benaderen passie. Wanneer hij hoorde van oude teksten, liet hij deze meteen naar zijn bibliotheek sturen. Een deel van de collectie kleitabletten lag in zijn paleizen, andere delen in aangrenzende tempels, onder andere in de tempel van de god Nabû, de patroon van schrijvers en god van wijsheid. De fascinatie voor antieke teksten die Ashurbanipal kenmerkte, was niet gericht op literaire interesses, maar eerder op het vergaren van religieuze, historische en wetenschappelijke inzichten die relevant waren voor het in stand houden van zijn wereldrijk.
Zo zijn er onder andere traktaten teruggevonden over droomverklaringen en wondertekens, rituelen en hymnen, en veel teksten over andere uiteenlopende onderwerpen. Onder meer het alom bekende epos van Gilgamesh werd bewaard in deze gigantische bibliotheek. De Assyrische koning was bovendien niet te verlegen om uitgebreid te pronken met zijn goede scholing en beweerde dat hij een expert was geworden in alles wat hij had geleerd. In totaal verzamelde hij duizenden boeken, waarvan er zo’n 32.000 nu worden bewaard in het British Museum. De boeken die in deze tijd werden geschreven waren niet te vergelijken met hedendaagse boeken, maar werden geschreven op kleitabletten in spijkerschrift.
De taal waarin werd geschreven was het Akkadisch: de oudste Semitische taal ter wereld. Het Akkadisch kent bijna 3000 jaar geschreven geschiedenis en was voor 2500 jaar de dominante geschreven taal in het Oude Nabije Oosten. De eerste attestaties van het Akkadisch dateren uit ongeveer 2800 v.Chr.; toen werden er Akkadische namen geschreven in Sumerische teksten tijdens de Fara periode. De eerste volledig Akkadische teksten dateren uit ongeveer 2400 v.Chr. Vanaf het tweede millennium bestond er een differentiatie binnen het Akkadisch, tussen het Assyrische en Babylonische dialect. Op dit moment, in het tweede millennium was het Akkadisch op haar hoogtepunt als wereldtaal, voornamelijk tijdens de Amarna-periode van 1353 tot 1332. Akkadische teksten werden nog geattesteerd tot in de eerste eeuw na Christus. Vanaf de Perzische periode, in het midden van de zesde eeuw, begon het proces van geleidelijk uitsterven van het Akkadisch als taal en het spijkerschrift. In deze tijd werd het Aramees de lingua franca en wel om verschillende redenen. Ten eerste kende het Aramees een eenvoudig schrift met een alfabet dat toegang gaf tot de talen van de Levant. Verder speelde migratie mee, Arameestalige arbeiders hebben immers meegeholpen aan de bouw van Assyrische paleizen. Uiteindelijk was het waarschijnlijk vooral een modeverschijnsel om op deze manier te spreken en gaat het om een combinatie van oorzaken.
Deze overgang verliep zeer geleidelijk en begon met kleine invloeden vanuit het Aramees op het Akkadisch, waarna er een situatie van tweetaligheid ontstond. Uiteindelijk werd het Akkadisch enkel nog in uitzonderlijke en speciale gevallen gebruikt, totdat het volledig uitdoofde. De invoering van het Grieks als voertaal sinds 330 en het verlies van de nationale onafhankelijkheid speelde verder een belangrijke rol in dit proces.
Ashurbanipals mysterieuze dood en de einde van het rijk
Zoveel als er bekend is over zijn leven, zo weinig weten onderzoekers precies over de dood van de grootste koning uit Assyrië. Eerder dachten wetenschappers dat Ashurbanipal de laatste koning was van het Neo-Assyrische rijk en dat vlak na hem Babylon haar plaats had ingenomen als wereldrijk, onder Nabopolassar. Als dit waar was, dan zou Ashurbanipal zijn gestorven tijdens de val van Nineveh in 612. Een Griekse bron vertelt dat hij stierf nadat hij zichzelf en zijn paleis in brand had gestoken, omringd door zijn kostbaarheden. Archeologische en geschreven bronnen tonen echter aan dat Ashurbanipal niet de laatste koning was van Assyrië en dat hij niet meer leefde tijdens de val van Nineveh. De grafstèle van Addagoppe van Harran, moeder van Nabonidus, een Neo-Babylonische koning, situeert de dood van Ashurbanipal in 627, maar dit kan niet verder worden bevestigd of weerlegd.
Na zijn overlijden kende het Assyrische rijk een periode van verval die uiteindelijk ook haar ondergang zou betekenen. Zijn zoon Ashur-etel-ilani volgde Ashurbanipal op in 630. In 616 kon de Babylonische koning Nabopolassar een offensief beginnen tegen Assyrië. Eerder, in 626, had hij zichzelf uitgeroepen tot koning van Babylon. Nabopolassar probeerde Ashur in te nemen, maar slaagde hier niet in en moest zich terugtrekken. Een jaar later, in 614, slaagden de Meden erin Tarbisu in te nemen, het hedendaagse Sherif Khan. Deze vesting verzorgde de communicaties met het noorden en westen. Van hieruit trokken ze verder en bewerkstelligden de val van Ashur in datzelfde jaar. In 612 belegerde een alliantie van de Meden, Nabopolassar en de Ummanmanda, waarvan de Scythen deel waren, de hoofdstad Nineveh voor drie maanden. De overlevende Assyriërs vluchtten weg naar Harran, een stad die de administratie van het Neo-Assyrische rijk zou voortzetten na de val van de hoofdstad Nineveh.
Vanuit Harran regeerde de allerlaatste Assyrische koning, Assur-ubalit II, die hulp inriep van Egypte. Uiteindelijk werd Harran ingenomen en Assur-ubalit slaagde er niet meer in de stad te heroveren, ondanks de steun van farao Necho II. In het jaar 609 verdwenen Assur-ubalit en met hem het Assyrische rijk voorgoed.
Nadat ze zelf zoveel rijken op de knieën had gedwongen, werd Assyrië uiteindelijk verslagen. Onder andere de bibliotheek van Ashurbanipal werd verwoest in de plundering van de voormalige wereldstad Nineveh. De Meden gingen op een brutale wijze om met hun vijanden, en de ondergang van Assyrië, de overgang van het Neo-Assyrische naar het Neo-Babylonische rijk, was gekleurd met het bloed van de slachtingen, vernietigingen en plunderingen die ze nu zelf moesten ondergaan.
Ook interessant: Austen Henry Layard – Ontdekker van Nineveh
Boek: I am Ashurbanipal – King of the world, king of Assyria
-Gzella, H., De eerste wereldtaal. Een geschiedenis van het Aramees, Amsterdam 2019.
-Radner, K., ‘Assurbanipal, king of Assyria (669-c.630)’, Knowledge and Power, Higher Education Academy, 2017, (http://oracc.museum.upenn.edu/saao/knpp/essentials/assurbanipal/index.html).
-Steffens, B., Nubië: Land van de zwarte farao’s, Drents museum 2018.
-Van De Mieroop, M., A History of the Ancient Near East ca. 3000-323 BC, derde editie, New York 2016.
Voor de bibliotheek van Ashurbanipal:
-Ashurbanipal Library Project (http://oracc.museum.upenn.edu/asbp/index.html).
-The British Museum, ‘The library of Ashurbanipal’, (https://research.britishmuseum.org/research/research_projects/all_current_projects/ashurbanipal_library_phase_1.aspx).
Ook op de website van het British Museum:
-The British Museum, ‘Nineveh’, (https://www.britishmuseum.org/collection/galleries/assyria-nineveh)
Voor het epos van Gilgamesh:
-Soas, ‘The Standard Babylonian Epic of Gilgamesh’, (https://www.soas.ac.uk/gilgamesh/standard/).
-Nederlandstalige vertaling: Vanstiphout, H., Het Epos van Gilgameš, Roeselare 2002.