Dark
Light

Austen Henry Layard (1817-1894) – Ontdekker van Nineveh

Brits oudheidkundige, politicus en diplomaat
Auteur:
11 minuten leestijd
Austen Henry Layard (1817-1894) - Ontdekker van Nineveh
Austen Henry Layard (1817-1894) - Ontdekker van Nineveh

Beelden van de archeologische objecten uit de Assyrische stad Nineveh (nabij het hedendaagse Mosul in het noorden van Irak) zijn recent om betreurenswaardige redenen weer de wereld over gegaan. Fragmenten van de video’s van IS waarin ze huishouden in het museum van Mosul staan op het netvlies van velen gebrand.

Austen Henry Layard, Vanity Fair, 1869
Austen Henry Layard, Vanity Fair, 1869
Toen de oude stad en haar archeologische objecten weer herontdekt werden in het midden van de negentiende eeuw`, behaalden de stukken in Europa een soortgelijke mate van bekendheid. Het waren de eerste overblijfselen die Europa bereikten die niet toe behoorden aan Egypte, Griekenland of Rome: de drie bekende oude beschavingen. Bovendien zagen sommige mensen er een bevestiging in van de historiciteit van de Bijbel: de stad Nineveh en haar koningen, zoals Sennacherib, werd inmiddels op verschillende plaatsen in het Oude Testament genoemd. De ontdekker van dit alles werd in zijn eigen tijd uitgebreid gevierd en genoot een gigantische bekendheid.

Toch zal de naam van de ontdekker van Nineveh voor veel mensen tegenwoordig onbekend klinken. Austen Henry Layard raakte na zijn dood, en ondanks zijn eigen verwoede pogingen zijn nalatenschap veilig te stellen, langzaam in vergetelheid.

Opgroeien in Europa

Henry Austen Layard, zoals zijn ouders hem noemden, werd op 5 maart 1817 geboren in Parijs. Zijn ouders waren Henry Peter John Layard (1783-1843), een Britse koloniale ambtenaar op Ceylon (hedendaags Sri Lanka) en Marianne Austen, de dochter van een Londense bankier. Layard zou later in zijn autobiografie neerpennen dat zijn familie van Franse origine ‘appears to have been allied to many noble and ancient houses.’ Zijn voorouders waren ooit als Hugenoten naar Groot-Brittannië gevlucht. Dat zijn familie nu niet meer de rijkdom bezat die ze ooit had, wijt Layard in zijn autobiografie aan zijn overgrootvader, die het familiefortuin verspeelde door een mislukte claim op de titel ‘Baron van Clifton Camville’.

De reden dat Layard in Parijs geboren werd, is te vinden in de chronische astma die zijn vader opgelopen had op Ceylon. Hierom was het echtpaar teruggekeerd naar Europa, in een zoektocht naar een klimaat dat Henry Peter Layard goed zou doen. Na wat rondreizen door Europa zou het gezin uiteindelijk in 1820 in Florence neerstrijken, waar de jonge Layard naar school werd gestuurd.

De familie van zijn moeder was echter niet blij met het feit dat hun kleinkinderen in het buitenland zouden opgroeien, dus na enkele jaren werd Layard naar zijn oom en tante in Groot-Brittannië gestuurd. Na een tijdje trokken zijn ouders ook weer naar Groot-Brittannië, maar toen de astma van zijn vader weer verslechterde ging de achtjarige Layard toch weer met zijn ouders mee, ditmaal naar Moulins in Frankrijk. Ook hier vonden ze hun draai niet. Ze keerden dus terug naar Florence, waar ze een verdieping van het palazzo huurden van de Rucellai-familie.

In deze jaren ontpopte Layard zich, volgens hemzelf, tot een soort rebelse proto-archeoloog. Zo beschrijft hij een bezoek aan Cortona in Italië, waar bij opgravingen spectaculaire Etruskische overblijfselen waren gevonden. Daarnaast noemt hij zijn eerste archeologische ‘ontdekking’: de zogenaamde ‘Cercle d’Hannibal’ op de Kleine St. Bernardpas. Van deze steencirkel werd gedacht dat hij te maken had met Hannibal, die deze pas gebruikt zou hebben tijdens zijn oversteek van de Alpen. In werkelijkheid is het een stenen cirkel die toegeschreven wordt aan de ‘Tarentaise-cultuur’ (ca. 725-450 v.Chr.).

In zijn autobiografie presenteert Layard zich ook als jonge rebel, een imago dat hem in later tijden bij zou blijven. Zo trof hij in Moulins eens een katholieke processie en hem werd verteld te knielen:

‘I sturdily refused, and, taking to my heels, ran down the street.’

Ook in Florence vertoonde hij dit soort streken. Zo merkt hij op over een schoolceremonie:

‘It appeared to me a degrading ceremony, to which an Englishman ought not to submit.’

Het meest typische voorbeeld is misschien wel de volgende passage. Hierin, gedreven door nieuwsgierigheid, laat hij een Franse dienaar van de familie een kamer openen die verboden terrein was:

‘I entered, trembling, into a dark room fitted up as a chapel. Above the altar in a glass case lay the dead body of a lady richly dressed, her brown and shrivelled features crowned with a wreath of artificial flowers.’

Benjamin Disraeli
Benjamin Disraeli
Hij had een van de Rucellai gevonden, die vanwege haar vroomheid gebalsemd was en aanbeden werd.

Veel tijd om Florence onveilig te maken met deze streken kreeg hij niet. Zijn ouders stuurden hem in het voorjaar van 1829 weer terug naar Groot-Brittannië. Hij zou voortaan wonen bij zijn oom en tante en naar school gaan in Richmond. Zijn oom en tante hielden regelmatig een salon, een sociale bijeenkomst voor intellectuelen en de hoge sociale klasse om ideeën uit te wisselen. Een van de gasten van zijn oom en tante was Benjamin Disraeli (1804-1881), een op dat moment nog relatief onbekende schrijver en reiziger. Later zou Disraeli tweemaal premier van Groot-Brittannië worden. Grote vrienden werden ze niet, al bewonderde Layard Disraeli’s literaire werken.

In 1833 had Layard zijn school voltooid. Hierop werd hij door zijn oom aangenomen in diens juridisch kantoor. In de jaren dat hij hier werkte veranderde hij tevens de volgorde van zijn voornamen van Henry Austen naar Austen Henry om zijn oom, Benjamin Austen, een plezier te doen. Hij hoopte hiermee aangewezen te worden als Benjamin’s erfgenaam.

Erg blij werd Layard echter niet van het werken in het kantoor van zijn oom. Dit uitte zich in eerste instantie in lange vakanties op het vasteland van Europa. Vaak kwam hij daarbij in contact met lokale revolutionairen. Zo sprak hij met Poolse onafhankelijkheidsstrijders en werd hij een goede bekende vriend van de Italiaanse edelman Camillo Benso de Cavour (1810-1861). Cavour was ook toen al een voorvechter van Italiaanse eenwording en zou in 1861 de eerste premier van een verenigd Italië worden.

Uiteindelijk besliste Layard dat hij de firma van zijn oom niet over zou willen nemen. Een andere oom, Charles Layard, raadde hem vervolgens aan om als advocaat voor hem te gaan werken op Ceylon. Hierop vertrok Layard in juni 1839, een maand nadat hij de benodigde diploma’s had behaald, naar Ceylon.

De reis naar Ceylon?

Layard reisde met een metgezel en samen had het tweetal besloten niet de gebruikelijke route, over zee via Kaap de Goede Hoop, naar Ceylon te nemen, maar om over land te reizen. Deze reis zou ze via het vasteland van Europa, de Balkan, het Nabije-, Midden- en Verre-Oosten uiteindelijk in India brengen, om vanuit daar over te steken naar Ceylon.

Het lijkt er echter sterk op dat Layard nooit voornemens was Ceylon te bereiken. Hij frustreerde zijn reisgenoot namelijk vaak met zijn excursies en omwegen. Een jaar na vertrek leidde dit er uiteindelijk toe dat het tweetal zich in Perzië splitste. Layard reisde hierop nog een tijdje rond in het gebied rond Mosul en Baghdad, waar vele ‘mounds’, overblijfselen van antieke steden, lagen. In deze jaren was de Italiaanse Fransman Paul-Émile (of: Paolo Emilio) Botta (1802-1870) als eerste opgravingen gaan verrichten in enkele van deze heuvels, waardoor Layard’s aandacht getrokken werd. Bovendien raakte Layard in deze periode goed bekend met de lokale gebruiken en verschillende stammen.

Volgens Layard zelf wilde hij toen al opgravingen verrichten:

‘I was convinced that they [de heuvels] must cover some vestiges of the great capital [Nineveh], and I felt an intense longing to dig into them.’

Na enkele jaren als onofficiële diplomatieke agent van de Britse ambassadeur in Constantinopel, Stratford Canning (1786 – 1880), kreeg hij deze in 1845 zo ver om opgravingen financieel te ondersteunen.

Gevleugelde stieren in het Louvre - cc
Gevleugelde stieren in het Louvre – cc

In oktober 1845 vertrok hij hierop weer naar Mosul en omgeving. Als hij ‘s avonds aankomt in Mosul maken zijn hersenen overuren:

‘I slept little during the night. The hovel in which we had taken shelter, and its inmates, did not invite my slumber; but such scenes and companions were not new to me: they could have been forgotten, had my brain been less excited. Hopes, long cherished, were now to be realised, or were to end in disappointment. Visions of palaces under-ground, of gigantic monsters, of sculptured figures, and endless inscriptions floated before me. (…) I fancied myself wandering in a maze of chambers from which I could find no outlet. Then again, all was reburied, and I was standing on the grass-covered mound.’

Een eerste campagne (1845-1847)

Zwarte Obelisk van Shalmaneser III
Zwarte Obelisk van Shalmaneser III
Toen hij de volgende dag zijn werkers liet beginnen met graven trof hij al snel antieke overblijfselen aan. Archeologische techniek stond in deze periode nog in de kinderschoenen, dus groef Layard, net als zijn collega’s, tot hij een muur tegenkwam. Hierop werd deze muur gevolgd tot hij een andere muur tegenkwam. Zo werden dan langzaam de kamers vrijgelegd. Het onderscheiden van muren en ‘gewoon’ zand was bovendien lastig genoeg, aangezien de muren vaak bestonden uit niet veel meer dan stenen gemaakt van gedroogde klei.

Om te zeggen dat Layard zelf groef gaat eigenlijk ook wat ver. Zoals elke archeoloog in deze periode vertelde hij vooral zijn werkers waar te graven. Desalniettemin vond hij een drietal koninklijke paleizen. De grootste hiervan was gebouwd voor de Assyrische koning Ashurnasirpal II, die het Assyrische rijk regeerde van 883 tot 859 v.Chr. Verder vond hij een groot aantal sculpturen, zoals de Zwarte Obelisk van Shalmaneser III (r. 858 – 824 v.Chr.) die door de naamgever werd opgericht in 825 v.Chr.

Het meest iconisch van Layard’s vondsten zijn misschien wel een aantal gevleugelde leeuwen en stieren, die bovendien een mensenhoofd hadden. Deze ‘Lamassu’s’ groeiden uit tot iconen van de Assyrische beeldhouwkunst. Ze stonden altijd langs doorgangen in- of naar het paleis, als een soort mythische wachters. Dat deze mythische wachters niet afdoende waren om de Assyrische koningen te beschermen bewijst een exemplaar dat nu in het British Museum te vinden is: de Assyrische wachters die de ingang bewaakten hebben uit verveling een bordspel uitgekrast op het voetstuk.

In mei 1846 gingen Layard’s eerste vondsten op transport naar het British Museum, dat hem tevens genoeg financiering had gegeven om de opgravingen, met moeite, vol te houden tot juni 1847. In deze periode beperkte Layard zich niet tot één heuvel, maar liet hij ook op andere mounds onderzoeken plaatsvinden.

In de laatste weken van zijn campagne begon hij opgravingen in Kuyunjik, waar hij het grootste paleis tot dan toe vond: dat van Sennacherib (r. 705 – 681 v.Chr.). Dankzij slecht advies van collega-oriëntalist Henry Rawlinson (1810-1895), zag hij in eerste instantie niet dat de heuvel van Kuyunjik de antieke stad Nineveh herbergde, maar plaatste hij de historische locatie van Nineveh op de plek waar hij als eerste begon te graven: de heuvel die nu bekend is als Nimrud.

Nineveh, gezien vanaf het noordoosten, 1849
Nineveh, gezien vanaf het noordoosten, 1849

Londen (1847-1849) en een tweede campagne (1849-1851)

In december 1847 keerde Layard uitgeput terug naar Londen. Veel rust nam hij daar niet. Hij werd namelijk als een held onthaald. Zo ontving hij een gouden medaille van de Royal Geographical Society, hun hoogste ereteken. Bovendien begon hij onmiddellijk zijn avonturen vast te leggen. Dit deed hij in eerste instantie in Nineveh and its Remains (1849, in twee delen), waarvan de illustraties later dat jaar als apart werk verschenen. Nineveh and its Remains werd enorm populair, mede dankzij de aankomst van de eerste stukken in het British Museum. John Murray, zijn uitgever, wilde hier nog een extra slaatje uit slaan en vroeg Layard een ingekorte, ‘populaire’, versie te maken. Dit werd A popular account of the discoveries at Nineveh (1851), dat eigenlijk alleen het reisverhaal van Layard bevat en ook razendsnel verkocht.

Zoals gezegd was de aankomst van de eerste Mesopotamische overblijfselen in het British Museum, de eerste stukken van deze cultuur die naar Groot-Brittannië werden gebracht, een belangrijke reden voor Layard’s populariteit. Een andere belangrijke reden was dat zijn vondsten voor sommigen betekenden dat hij bewezen had dat de Bijbel op historische gebeurtenissen was gebaseerd. Dit was bijvoorbeeld de reden die opgevoerd werd toen Layard in 1853 de sleutels van Londen (‘Freedom of the City’) overhandigd kreeg. Zo kreeg Layard’s vriend Charles Alison, een medewerker van de ambassade in Constantinopel, gelijk. Hij had Layard kort voor zijn terugkeer naar Londen geschreven:

‘(…) if you can by any means humbug people into the belief that you have established any points in the Bible, you are a made man.’

In april 1849 kreeg Layard eindelijk waar het hem oorspronkelijk allemaal om te doen was geweest: een aanstelling op een Britse ambassade (in Constantinopel, in dit geval). Vanuit deze positie begon hij in oktober 1849 aan een tweede opgravingscampagne. De opgravingen van deze campagne vonden met name plaats rond Kuyunjik. De belangrijkste ontdekking die hij in deze jaren nog deed was een bibliotheek van de Assyrische koning Ashurbanipal (668 – c. 627 v.Chr.). Later werd in hetzelfde paleis door Hormuzd Rassam (1826-1910) een tweede bibliotheek gevonden. Onze kennis van de (Neo-)Assyrische cultuur is voor een aanzienlijk deel gebaseerd op deze twee bibliotheken.

Uiteindelijk zou Layard in 1851 zijn archeologische leven achter zich laten. Over de reden speculeert de redacteur van zijn postuum verschenen Autobiography (1903):

‘private troubles and anxieties, combined with frequent attacks of fever, rendered this period [de tweede campagne] far less enjoyable than the former had been, and, when he took his departure in April 1851, he had made up his mind not to go back.’

Na de archeologie

De terugkeer naar Londen in 1851 betekende voor Layard daadwerkelijk een afsluiting van zijn archeologische werkzaamheden. Hij stortte zich vanaf dit moment op een politieke carrière. Hij werd tussen 1852 en 1869 verschillende malen in het Britse parlement verkozen en zou in 1868 ‘First Commissioner of Works’ (minister van publieke werken) worden. In 1869 legde hij deze benoeming neer en verlegde hij zijn focus een laatste keer: hij richtte zich vanaf nu op een diplomatieke carrière. De eerste jaren was hij Brits speciaal gezant in Madrid, maar in 1877 kreeg hij de grote post die hij wilde: ambassadeur in Constantinopel.

Austen Henry Layard
Austen Henry Layard
Als ambassadeur in Constantinopel zou hij een andere archeologische pionier tegenkomen: Heinrich Schliemann (1822-1890), de ‘ontdekker’ van Troje. Schliemann, van dezelfde ‘archeologische generatie’ als Layard, zou tussen 1887 en 1890 een drietal opgravingscampagnes in Troje (het huidige Hissarlik in Turkije) leiden en kreeg in die hoedanigheid met ambassadeur Layard te maken. Hij droeg zijn Illios (1880) op aan Layard:

‘[to] Sir Austen Henry Layard, G.C.B., D.C.L., the pioneer in recovering the lost history of the ancient cities of western Asia by means of the pickaxe and the spade (…).’

Vanwege een politieke ruzie met toenmalig prime-minister William Ewart Gladstone (1809-1898) verliet Layard in 1880 zijn post als ambassadeur. Toen hem uiteindelijk, na lang wachten, in 1883 werd verteld dat hij geen andere diplomatieke aanstellingen zou krijgen trok hij zich terug in een palazzo in Venetië dat hij eerder had gekocht. Daar verzamelde hij kunst, ontving hij hoogstaande gasten en schreef hij Early adventures in Persia, Susiana and Babylonia (1887) over zijn reizen in het Midden-Oosten. Hij begon ook aan een autobiografie, maar het was hem niet gegund deze te voltooien. Na een ziekbed, waarin hij terugkeerde naar Londen, overleed hij daar op 5 juli 1894.

Uiteindelijk verscheen zijn Autobiography postuum in 1903, aangevuld met brieven vanaf de plek waar Layard gestopt was met schrijven. Hierin kwam Layard over als heldhaftige reiziger en archeoloog die altijd al een fascinatie had voor Oosterse antieke overblijfselen, voordat hij als radicaal politicus en diplomaat voorvechter van de rechten van arbeiders werd. Hoezeer dit beeld op de werkelijkheid is gebaseerd, is na zoveel jaren lastig te zeggen.

~ Robin Hoeks

Meer archeologie

Meer lezen

– Layard, Austen Henry, Nineveh and its remains: with an account of a visit to the Chaldaean Christians of Kurdistan, and the Yezidis, or devil-worshippers, and an inquiry into the manners and arts of the ancient Assyrians (London, 1849; 2 volumes).
– Layard, Austen Henry, Autobiography and letters from his childhood until his appointment as H.M. ambassador at Madrid (London, 1903; 2 volumes).
– Layard, Austen Henry, A popular account of the discoveries at Nineveh (London, 1851).
– Layard, Austen Henry, Early adventures in Persia, Susiana and Babylonia, including a residence among the Bakhtiyari and other wild tribes before the discovery of Nineveh (London, 1887).
– Layard, Austen Henry, Discoveries in the ruins of Nineveh and Babylon: with travels in Armenia, Kurdistan and the desert: being the result of a second expedition, undertaken for the trustees of the British Museum (London, 1853).
– Parry, Jonathan, ‘Sir Austen Henry Layard (1817-1894)’, Oxford Dictionary of National Biography, 2012.
– Waterfield, G., Layard of Nineveh (London, 1963).
– Malley, Shawn, ‘The Layard enterprise: Victorian archaeology and informal imperialism in Mesopotamia’, in: Z. Bahrani, Z. – Çelik, and E. Eldern (eds.), Scramble for the past: a story of archaeology in the Ottoman empire, 1753-1914 (Istanbul, 2011), 99–123.

Robin Hoeks is in augustus 2016 afgestudeerd als historicus met archeologische inslag aan de onderzoeksmaster van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij specialiseerde zich in de cultuurgeschiedenis, met een speciale interesse voor de geschiedenis van de archeologie en erfgoedstudies. Hij is momenteel druk bezig met het schrijven van wetenschappelijke publicaties, maar daarnaast maakt hij het ‘grote publiek’ graag deelgenoot van de geschiedenis als onderdeel van publiekshistorische projecten en populair-wetenschappelijke artikelen.

Zie ook: @robinhoeks
...en: Profiel op academia.edu

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 50.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.015 actieve abonnees)


Donateurs ondersteunen ons project en dragen direct bij aan de uitbreiding van ons archief.

Meer informatie

×