Al vele millennia heeft de mens een fascinatie voor de ruimte, het heelal. Eeuwenlang is de ruimte slechts bekeken vanuit een natuur- en wiskundig perspectief, en eigenlijk niet vanuit sociaalwetenschappelijk oogpunt. De laatste jaren is hierin echter een kentering waarneembaar; steeds nadrukkelijker benaderen wetenschappers het heelal vanuit een politiek, sociaal, militair of cultureel-historisch perspectief. Vooral in dit laatste werkveld heeft ‘de ruimte’, als concept, als fenomeen of als cultus, een belangrijke rol weten te veroveren.
Opvallend genoeg is pas de laatste jaren aandacht gekomen voor de cultuurhistorische kant van de ruimtewedloop van de jaren zestig en zeventig. Dit is te danken aan het werk van cultuurhistorici, die zich hebben laten inspireren door de zogenaamde cultural turn van de jaren tachtig en negentig. Historici zoals Peter Burke benadrukten hierbij de rollen van politieke identiteiten en lieten zien dat ‘belangen’ en ‘machtsverhoudingen’ in essentie subjectieve culturele constructen zijn.
Tijdens de Koude Oorlog hebben historici de ruimte veelal benaderd vanuit een ‘realistisch’ perspectief, dat vooral uitgaat van de fysieke dimensie van politiek-militaire rivaliteit. Binnen dit paradigma werden culturele reflecties omtrent de ruimte en de menselijke omgang met de ruimte gereduceerd tot een verzameling propagandistische en commerciële clichés. Maar onder invloed van de cultural turn zijn historici nadien nieuwe vragen aan de geschiedenis van de ruimte gaan stellen. Door de ruimte te benaderen vanuit constructivistisch perspectief – het denken in subjectieve menselijke constructen – is er inzicht ontstaan in de manieren waarop mensen de ruimte verbeelden en de invloed die deze beelden hadden op de perceptie en beeldvorming van de machtsverhoudingen van de tijd.
De ruimte was dus niet slechts in fysieke zin het toneel van de Koude Oorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, maar met name ook in culturele zin. Voor deze zienswijze hebben cultuurwetenschappers recentelijk het begrip ‘astrocultuur’ bedacht. Dit artikel werpt meer licht op dit nog jonge begrip en probeert zo duidelijk te maken hoezeer de verbeelding van de ruimte de ideologieën en culturen van de hoofdrolspelers van de Koude Oorlog vormde. Naast de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten zal ook West-Europa aan bod komen.
Sciencefiction en wetenschap
Het alomvattende fenomeen astrocultuur ontstond eigenlijk aan het einde van de negentiende eeuw, maar pas in de jaren zestig kon van een volwaardige cultuur worden gesproken. Interessant genoeg heeft juist dit begrip echter niet haar oorsprong gevonden in de technologische vooruitgang die in de jaren zestig werd geboekt. Het omgekeerde was het geval; eerst manifesteerde zich de astrocultuur, daarna pas de ruimtevaart.
De opkomst van astrocultuur had alles te maken met de geboorte van de moderne sciencefictionliteratuur. Al aan het einde van de negentiende eeuw lukte het Jules Verne met zijn sciencefictionverhalen de aandacht van het Europese publiek te verwerven. In 1901 publiceerde H.G. Wells zijn werk De Eerste Mensen op de Maan, waarbij hij als een van de eerste sciencefictionauteurs de massa kennis liet maken met het idee van menselijke ruimtevaart naar de maan.
Het fenomeen ‘de ruimte’ werd al snel een onuitputtelijke bron voor de veel creatieve en inventieve sciencefictionschrijvers, die niet alleen het publiek wisten te fascineren met hun verhalen, maar merkwaardig genoeg ook met hun fantasieën wetenschappers beïnvloedden. De grens tussen feit en fictie kwam hierdoor dus onder druk te staan. Wetenschappers zoals Hermann Oberth gebruikten fictieve verhalen voor het ontwikkelen van werkelijke innovaties.
Al vroeg geïnspireerd door Verne’s werken, in het bijzonder Van de Aarde naar de Maan en De Reis Om de Maan, wist de toen veertienjarige Oberth enkele modelraketten te bouwen tijdens zijn schooltijd en zo zijn bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de ruimtevaarttechniek. Maar toen hij in 1922 op het punt stond te promoveren, werd zijn dissertatie, waarin hij zijn ideeën over mogelijke ontwikkelingen in de ruimtevaarttechniek uitwerkte, afgekeurd. Oberths onderzoek werd afgedaan als utopisch en ontrouw aan de technologische ontwikkelingen van de tijd. Zijn onafgebroken gedrevenheid leverde hem in mei 1931 uiteindelijk wel succes op doordat hij de achttienjarige Wernher von Braun, die hij twee jaar eerder had ontmoet, aanspoorde om de raket verder te ontwikkelen.
Terwijl de NSDAP van Hitler in de tweede helft van de jaren dertig zijn machtspositie in Duitsland uitbouwde, ontwikkelde Von Braun twee waterstofperoxide-aangedreven raketten, de modellen A3 en A4. Deze bleken evenwel inefficiënt en grotendeels onsuccesvol. Von Braun en het Heeresversuchsanstalt Peenemünde wisten uiteindelijk in 1943 het A4-model te vervolmaken. Hitler was onder de indruk en beval daarop tot massaproductie van deze raket. Dit gebeurde voor een belangrijk deel door dwangarbeiders in gevangenenkampen.
De A4, inmiddels bekend als de V2-raket, werd een jaar later ingezet tegen steden als Londen, Luik en Antwerpen. Na de val van Nazi-Duitsland in mei 1945 kwam de gehele Duitse raketindustrie abrupt stil te liggen, evenals het team van Von Braun. Maar de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie waren maar wat gretig om Von Braun en zijn medewerkers binnen te halen. Alle partijen waren namelijk danig onder de indruk van de kracht van de Duitse raket. Complete Duitse rakettestfaciliteiten werden daarom als oorlogsbuit meegenomen en het team van Von Braun trad graag in Amerikaanse dienst.
De Koude Oorlog en de astrocultuur
Tijdens de laatste fase van de Tweede Oorlog ontstond de Koude Oorlog. De twee supermachten stonden lijnrecht tegenover elkaar, onder meer over de toekomst van Midden- en Oost-Europa. De wereld werd gedomineerd door sterke ideologische polarisatie, gebaseerd op twee sterk tegengestelde ideologische idealen. Aan de ene kant manifesteerden de VS zich als de beschermer van de democratie, terwijl de Sovjet-Unie haar machtspositie als communistische superstaat legitimeerde met de belofte van de wereldrevolutie en de klasseloze maatschappij. In ieder geval bleek ook dat beide supermachten vooralsnog niet bereid waren elkaar direct op het slagveld te treffen. In plaats daarvan lag de nadruk in de Koude Oorlog op een soort psychologische oorlogvoering en zat men elkaar dwars in proxyoorlogen, zoals de Vietnamoorlog en de burgeroorlog in Angola.
Een belangrijk veld waar de twee supermachten wel in directe militaire zin met elkaar wedijverden, was de ruimtewedloop. De astrocultuur van de Koude Oorlog werd hoofdzakelijk gevormd door wederzijdse paranoia, ‘othering’, oftewel de stereotypering van de tegenstander door omkering van zelfbeelden, en door verschillende identiteitscrises.
Rivalen in de ruimtewedloop
De ruimtewedloop tussen beide supermachten begon eind jaren veertig, toen de VS met de hulp van Von Braun en zijn compagnons een middellangeafstandsraket-programma startte waarvan al snel duidelijk werd dat het onderdeel ging vormen van een bredere militaire rivaliteit met de Sovjet-Unie.
De publieke belangstelling voor het programma was aanvankelijk klein, maar nam kort daarna sterk toe doordat Von Braun in mei 1950 een interview gaf aan The Huntsville Times, een lokale krant. De krantenkop luidde:
‘Dr. Von Braun Says Rocket Flights Possible to Moon’.
Met deze voorpagina ontstond vrijwel direct een geheel nieuwe industrie die de ruimtevaart visualiseerde en zo voortbouwde op de nalatenschap van de laat-negentiende-eeuwse ‘sciencefictionvaders’: de filmindustrie en de boekenwereld. In 1950 was de film Destination Moon, gebaseerd op het boek Ruimteschip Galileo van Robert A. Heinlein, zeer succesvol. Zelfs Von Braun begaf zich daarna in de filmindustrie en de ‘kosmos-cult’ door als consultant voor Walt Disney ruimteschepen te ontwerpen voor tekenfilms. Amerikanen gingen en masse naar filmvertoningen die op wat voor manier dan ook betrekking hadden op de ruimtevaart en verdiepten zich gretig in een breed scala aan nieuwe sciencefictionboeken.
De culturele impact die Heinlein en andere schrijvers hebben gehad, staat als een paal boven water. In Remembering the Space Age: Proceedings of the 50th Anniversary van Emily S. Rosenberg wordt het volgende dan ook terecht geclaimd:
‘Many scholars have argued that the ideas and literary productions of the [science fiction writers of the 1950’s] prepared the American public for the conquest of space with elaborate visions of promise and fear and helped shape the nation’s cultural and political responses.’
Communisme en ruimtevaart
Toch was de patriottistische lyriek die volgde niet van lange duur of bleef deze voorbehouden aan de VS. Ook de Sovjet-Unie initieerde inmiddels een eigen programma, waarin eveneens enkele Duitse raketwetenschappers participeerden die net als Von Braun na de oorlog waren overgenomen.
In 1951 werden de eerste Sovjet-raketten gelanceerd en in de zes jaar daarop bleef de raketindustrie van de Sovjet-Unie zich doorontwikkelen. Het resultaat mocht er dan ook zijn. De Spoetnik 1 werd de eerste kunstmatige satelliet die een baan om de aarde wist af te leggen en werd daarbij ook nog op de geplande deadline gelanceerd. In een poging dit te evenaren, ontving Von Braun in de VS de opdracht de Vanguard TV3 te ontwikkelen. Deze Vanguard explodeerde echter vrijwel meteen na de lancering en werd vervolgens in de media afgeschreven als ‘Flopnik’, ‘Oopsnik’ of ‘Kaputnik’.
De Juno I, die een jaar later werd gelanceerd, was wel succesvol en gaf de aanzet tot de oprichting van NASA. Toch compenseerde dit succes niet het eerdere falen van de TV3. Met name president Dwight D. Eisenhower werd fel bekritiseerd voor de mislukking. Zoals Rosenberg terecht stelt, faalde Eisenhower er met name in de pijn van Amerikaanse vernedering te verzachten:
‘the more Eisenhower tried to reassure the nation about the implications of Sputnik, however, the more his critics could portray him as inept and out of touch with Cold War dangers. [Eisenhower’s] popularity declined as an avalanche of scientific reports, newspaper editorials, and political speeches warned that the United States was losing its military lead because of Moscow’s presumed technical superiority.’
Het uitroepen van Sovjet-leider Nikita Chroesjtsjov tot Time Magazine Men of the Year, begin 1958, maakte de vernedering compleet.
Terwijl de Amerikanen zich op ruimtevaartgebied vernederd voelden, werd de ruimtevaart in de Sovjet-Unie logischerwijs veelvuldig bejubeld. Auteur Ivan Efremov introduceerde in 1957 met zijn boek Andromeda ook in de Sovjet-Unie het sciencefictiongenre. Andromeda was een communistische utopie waarin uiteindelijk in alle hoeken van het universum de klasseloze heilstaat is gevestigd. Vanzelfsprekend draaide het boek niet alleen om de wonderen van het heelal, maar veel belangrijker nog was het idee dat de Sovjet-ideologie de ruimte domineerde. Het boek bood veel mensen hoop en maakte de ruimte als concept gemeengoed voor het volk.
In politieke zin gebruikten Sovjetfunctionarissen ‘de ruimte’ vooral om de communistische ideologie te versterken. Deze ideologie was na de Tweede Wereldoorlog hard toe aan revisie en versterking. Het Sovjet-volk was door oorlog zwaar getroffen en was gedeprimeerd door het idee in een nieuw allesbedreigend conflict beland te zijn geraakt. Velen voelden duidelijke spanningen door het provocerende machtsspel met de VS, iets dat zichtbaar was door de anti-Amerikaanse propaganda in de Sovjet-pers, zoals de ‘Amerikaanse Imperialist’-cartoons. Nadat het de Sovjet-machtshebbers duidelijk was geworden dat het concept ‘ruimte’ effectief kon worden geconstrueerd tot propagandamiddel, schiep de staat een astrocultuur waarin de communistische utopie zoals die werd geschetst in Andromeda als voorbeeld werd genomen. De Communistische Partij benadrukte dat zij afhankelijk was van de door het proletariaat geboekte wetenschappelijke vooruitgang en creëerde de illusie dat de Sovjet-Unie als staat gebouwd op de zuilen van wetenschap en vooruitgang. Communisme en ruimtevaart werden aldus onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Helden van de Sovjet-Unie
President John F. Kennedy, die zich goed herinnerde hoe het IJzeren Gordijn was gevormd en hoe de oorlog in Korea was uitgebroken, vond dat de Verenigde Staten de militaire, al dan niet wetenschappelijke achterstand op Sovjet-Unie snel moest goedmaken. Ook de ruimtevaart moest hierin een rol gaan spelen. Nadat de Sovjet-Unie in 1961 de Vostok-1 lanceerde en Yuri Gagarin als de eerste man de ruimte in stuurde, deed Kennedy een tegenzet door Alan Shepard eveneens de ruimte in te sturen, ook al duurde zijn verkenningsoperatie slechts zo’n vijf minuten. Kennedy slaagde er zo in de Amerikaanse nationale trots opnieuw aan te wakkeren en de Amerikaanse astrocultuur te doen opleven.
In de Sovjet-Unie had het slagen van de Vostok-1 echter een veel grotere culturele impact. Nadat Yuri Gagarin was gekroond tot eerste mens in de ruimte, bleek dat de Sovjet-astrocultuur inmiddels was verworden tot een seculiere staatsreligie, waarin de uit het proletariaat voortgekomen ruimtepioniers werden getransformeerd tot goden, en zo een jongere generatie konden meeslepen in de utopische en communistische droom. De pioniers, waaronder dus Gagarin, werden door de staat uitgeroepen tot Helden van de Sovjet-Unie. Speelplaatsen kregen voortaan de vorm van lanceerbases, met een glijbaan vermomd als raket. Verder kregen kinderen films voorgeschoteld met een propagandistische voorstelling van de ruimte. Een voorbeeld hiervan was de twintig minuten durende cartoon Murzika Na Sputnike, een verhaal dat zich afspeelde in een wonderbaarlijke uithoek van de ruimte.
Een opmerkelijk gevolg van de geïdeologiseerde ruimtedroom was dat de Russisch-Orthodoxe Kerk verder naar de periferie van de maatschappij opschoof, een ontwikkeling die natuurlijk prima paste binnen het door de Sovjet-autoriteiten gehuldigde staatsatheïsme. Tenslotte dook er zelfs een geheel nieuw muziekgenre op, de ‘Space Age pop’, met aan kop Vyacheslav Mescherin. Dit genre kenmerkte zich door een zeer futuristisch, experimenteel en ongewoon geluid.
Muziek van Vyacheslav Mescherin
De Amerikaanse astrocultuur kende in de eerste helft van de jaren zestig belangrijke hoogtepunten. In het kielzog van grote sciencefictionschrijvers, zoals Robert A. Heinlein, werden magazines gevuld met gedetailleerde schetsen, ontwerpen en tekeningen van mogelijke ruimtevoertuigen. Deze waren doorgaans futuristisch en niet praktisch te verwerkelijken. Net als in de Sovjet-Unie verschenen er speeltoestellen in de vorm van ufo’s. Ook de Amerikaanse astronauten werden vereeuwigd door amateurkunstenaars.
De Apollo 11-missie van 1969 deed niet alleen het gehele Amerikaanse volk versteld staan, maar ook de rest van de wereld keek mee, inclusief de Sovjet-Unie. Iedereen bekeek de lancering en hoorde gretig de woorden van Neil Armstrong. In de VS werd een eigen variant van de Space Age pop steeds vaker beluisterd en kenden musici zoals Elton John met Rocket Man, grote successen. Ook andere Britten gingen hierin mee, zoals David Bowie, met zijn iconische Space Oddity, Life on Mars? en Starman, en sciencefictionauteur Arthur C. Clarke.
David Bowie – Life On Mars?
Een Europese astrocultuur?
Het IJzeren Gordijn veranderde Europa zeer ingrijpend. Door de gegroeide macht van de Sovjet-Unie en de VS, de nieuwe bipolaire wereldorde waar Europa zich niet uit kon onttrekken, konden de West-Europese staten weinig anders dan de rivaliteit tussen de supermachten aanschouwen. Oost-Europa was inmiddels uitgegroeid tot een conglomeraat satellietstaten binnen de invloedssfeer van de Sovjet-Unie. West-Europese regeringen werkten samen in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en de NAVO, maar de West-Europese eenwording kwam maar moeizaam van de grond. Dit had flinke invloed op de positie van West-Europa in de ruimtewedloop.
De individuele Europese landen bleken niet in staat om naast grootschalige investering in de wederopbouw ook nog financiële middelen in te zetten voor de ontwikkeling van nationale ruimtevaartprogramma’s. Zo ging Groot-Brittannië in april 1954 met de VS samenwerken aan een programma voor de grootschalige ontwikkeling van ballistische raketten en bouwden de Britten de Blue Streak-raket. In 1960 werd de ontwikkeling van deze raket echter stilgelegd vanwege financiële tekorten. De enige mogelijkheid was eigenlijk een internationaal ruimtevaartproject waaraan elk land proportioneel meebetaalde. Maar de zwakte van het West-Europees samenwerkingsverbond deed ook deze mogelijkheid uiteindelijk de das om. Europa kon niet mee met de nieuwe wereldmachten.
Toch wendde West-Europa de blik niet af van de ruimte, maar ging het zich steeds verder interesseren voor het gebruik van de ruimtevaarttechniek voor onderzoeksdoeleinden. Dit zorgde uiteindelijk in 1960 voor de oprichting van de European Launcher Development Organisation (ELDO). Dit was bedoeld om het mislukte Britse programma te vervangen en van daaruit, met de bestaande Blue Streak-raket, de Europa-raket te ontwikkelen. De bedoeling was deze in 1964 te lanceren. Twee maanden eerder was ook de European Space Research Organisation (ESRO) gesticht. Later fuseerden beide organisaties tot de European Space Agency (ESA), die vandaag nog steeds actief is.
In Nederland kon de ruimte inmiddels ook op veel belangstelling rekenen. De iconen van de Amerikaanse astrocultuur, zoals Star Wars en Star Trek, waren ook bij het Nederlandse publiek zeer in trek. Toch leidde deze publieke fascinatie voor ruimtevaartonderzoek niet tot de vorming van een eigen Europese astrocultuur die vergelijkbaar was met de Amerikaanse. Het is de vraag hoe dit kwam.
De belangrijkste reden is dat de VS en de Sovjet-Unie de ruimtevaart gebruikten voor het bepalen van de machtsverhoudingen tijdens de Koude Oorlog. Het gevolg was dat de ruimtewedloop werd ingegeven door het verlangen naar nationale en ideologische superioriteit te benadrukken. De astrocultuur voedde en versterkte dit sentiment, terwijl het in de VS door tegenculturen ook op ludieke wijze werd aangegrepen om zich tegen de Koude Oorlog te verzetten.
In Europa ontbrak deze ideologische associatie echter en keek men niet door een politieke bril naar Neil Armstrong’s eerste stap op de maan. De Amerikaanse dominantie en het ontbreken van een politiek motief zorgde er ten eerste voor dat er zich geen eigen astrocultuur kon vormen en dat men slechts elementen van de Amerikaanse overnam. Maar nog belangrijker was dat het naoorlogse West-Europa, dat haar positie op het wereldtoneel was kwijtgeraakt, simpelweg het vermogen ontbrak om eigen ruimtevaartprojecten te initiëren. Er ontbrak verbeelding, creativiteit en moed; deze werden immers al geleverd door de VS. Dit, en het ontbreken van de benodigde fondsen, hebben uiteindelijk de West-Europese landen doen besluiten ruimtevaart niet voor militaire doeleinden in te zetten.
In 1968 vestigde het European Space Research & Technology Centre (ESTEC) zich in Noordwijk. Dit was voor het eerst dat er op Nederlandse bodem aan ruimte-exploratie werd meegewerkt. De mediabelangstelling voor de Nederlandse rol in de ruimtevaart was zeer beperkt. Slechts in enkele kranten en tijdschriften werd kort verslag gedaan van nieuwe ontwikkelingen. Bij het Nederlandse bedrijfsleven was echter veel meer interesse. In 1969 verkregen Philips en Fokker, die inmiddels een eigen ruimtevaartafdeling hadden opgezet, overheidssteun voor het bouwen van de Astronomische Nederlandse Satelliet (ANS). De ANS moest worden gebruikt voor de observatie van sterren, maar bleek technologisch gezien vooralsnog onhaalbaar. Toch lukte het in augustus 1974 de satelliet te lanceren. Het onderzoek met deze satelliet werd echter na twee jaar stopgezet, omdat de overheid het financieren van het project stopzette. Dit toonde aan dat, ondanks de successen van de ANS (onder andere de ontdekking van röntgenflitsen), de ruimtevaart geen prioriteit kreeg. Toch gebeurde er onder jonge mensen iets merkwaardigs, iets dat haaks stond op het eerder geconstateerde gebrek aan publieke belangstelling. Tijdens de bouw en de lancering van de ANS nam het aantal studenten voor de studie lucht- en ruimtevaarttechniek aan technische universiteiten gestaag toe. Dit was evenwel niet te danken aan het Nederlandse succes van de ANS, maar was vooral het gevolg van de Amerikaanse maanlanding.
Conclusie
De reikwijdte van de Amerikaanse astrocultuur en de invloed die deze had op West-Europa toont misschien wel beter dan welke andere politieke of sociale factor ook hoezeer de Koude Oorlog de wereld destijds beheerste. Behalve dat hieruit duidelijk werd dat Europa’s machtspositie in de wereld sterk was gereduceerd, gaf deze astrocultuur ook in belangrijke mate betekenis aan de Amerikaanse identiteit, als grootmacht en leider van de vrije wereld.
Niet alleen de ideologische tegenstellingen, maar ook de manier waarop de astrocultuur in beide landen vorm kreeg, bevestigde dit beeld. Waar de VS dankzij een grote publieke belangstelling de astrocultuur als het ware natuurlijk evolueerde, werd publieke belangstelling in de Sovjet-Unie doelmatig door het regime gecultiveerd middels staatspropaganda, zowel in de vorm van posters, leuzen en speeltoestellen als door de verheerlijking van de sleutelfiguren uit het nationale ruimtevaartproject.
De positie die Europa innam in deze periode was eveneens veelzeggend. Ook al was er wel degelijk baat bij het versterken van militaire samenwerking tussen de West-Europese landen onderling, de uiteindelijke doelstelling van deze staten was puur defensief en preventief. De hypothetische implicaties van een nucleaire oorlog maakte offensieve strategieën immers irrelevant. Deze samenwerking kreeg daarom nog het meest nadrukkelijk vorm door de EGKS, die later zou uitgroeien tot de EU.
Kortom, met een constructivistische benadering van de ruimtewedloop en zijn astrocultuur, kan de ruimte worden beschouwd als misschien wel een van de belangrijkste tonelen van de Koude Oorlog. Zowel de Sovjets als de Amerikanen beschouwden de ruimte als de ultieme arena, de plaats waarin zij hun politieke, militaire en karakterologische superioriteit tentoonspreidden. De ruimtewedloop kwam immers voort uit twee botsende collectieve zelfbeelden en versterkte beide vervolgens.
– Dick, S. J. en E.S. Rosenberg (red.), Remembering the Space Age: Proceedings of the 50th Anniversary Conference (Washington, D.C.2008).
– Gaddis, J. L., The Cold War: A New History (Londen 2005).
– Geppert, A. C. T. (red.), Imagining Outer Space: European Astroculture in the Twentieth Century (Basingstoke 2012).
– Huntington, S. P. (1993) ‘The Clash of Civilizations?’, Foreign Affairs, 72 (3) (1993).
– Kennedy, R., ‘When the Space Age Blasted Off, Pop Culture Followed’, The New York Times, 25 September 2007.
– Mangione, G., ‘Rockets Away: The Space Race Remade as Child’s Play’, The Calvert Journal, 10 September 2015.
– Massa, M.S., The American Catholic Revolution: How the Sixties Changed the Church Forever (Oxford 2010).
– McDougall, W.A., The Heavens and the Earth: A Political History of the Space Age (Baltimore 1985).
– Raspopina, S., ‘The Cult of the Cosmos: How Space Exploration Replaced Religion in the USSR’, The Guardian, 17 September 2015.
– Tribbe. M.D., No Requiem for the Space Age: The Apollo Moon Landings and American Culture (Oxford 2014).