Dark
Light

Balinese ‘held’ Anak Agung ging in Indonesië-oorlog over lijken – van Balinezen

10 minuten leestijd
Anak Agung (midden, witte pet) als premier van Oost-Indonesië. (Nationaal Museum voor Wereldculturen, CC BY-SA 3.0)
Anak Agung (midden, witte pet) als premier van Oost-Indonesië. (Nationaal Museum voor Wereldculturen, CC BY-SA 3.0)

Officieel is politicus/diplomaat Ide Anak Agung Gde Agung (1921-1999) in Indonesië een nationale held. Maar in haar boek over koloniaal geweld en politiek op Bali laat historica/journalist Anne-Lot Hoek de Balinese vorst met donderend geraas van zijn voetstuk vallen. Opportunistisch joeg Anak Agung tijdens de Indonesië-oorlog (1945-1950) vooral zijn eigen belang na. Daarbij ging hij letterlijk over lijken – lijken van Balinezen.

De strijd om Bali - Anne-Lot Hoek
De strijd om Bali – Anne-Lot Hoek
Tweede helft jaren veertig waren de Nederlandse troepen op Bali ondergebracht in vijftig tangsi’s. Zo’n koloniale tangsi kon (vooral op Java en Sumatra) een heuse kazerne zijn, maar ook een (veel) kleinere militaire behuizing. In zeker de helft van die tangsi’s op Bali zijn mensen gemarteld. Dat waren vooral strijders tegen de Nederlandse bezettingsmacht of mensen die hen hielpen (of daarvan alleen maar werden verdacht). Nederlandse nieuwsmedia pikten de martelpraktijken direct na verschijning van Hoeks boek De Strijd om Bali feilloos op.

Het doet denken aan de Franse martelcentra tijdens de Algerijnse bevrijdingsoorlog (1954-1962). Verschil is wel, dat de buitenwereld die Franse misdaden al lang kent, maar dat de Nederlandse op Bali pas door Hoeks boek aan het licht komen. De stelling is goed verdedigbaar dat historici van de oudere generatie(s) daar nooit achter zouden zijn gekomen. Zij immers hielden hun onderzoek vaak beperkt – bijvoorbeeld tot de archieven in Nederland.

Natuurlijk heeft ook Hoek archieven geraadpleegd, maar ze deed meer. In Nederland en op Bali sprak ze met ooggetuigen van toen of hun nabestaanden. Dat leverde zeer waardevol materiaal op. Niet alleen verhalen, maar in Nederland ook nagelaten brieven en aantekeningen. Soms kwamen hele hutkoffers van zolder. En op Bali behalve verhalen eveneens papieren bronnen, tot complete (niet uitgegeven) memoires van ooggetuigen aan toe. Bij het vergaren van materiaal op Bali kreeg Hoek hulp van journalist/auteur Ni Ketut Sudiani (1989) en historica/dichteres Ni Made Frischa Aswarini (1991).

Vorige generaties Nederlandse historici deden het anders. In navolging van politiek Den Haag keken ze lang weg van de smerige kanten van de Indonesië-oorlog. In een eerder op Historiek besproken boek noemt de Ierse historicus Paul Doolan de beroepsgroep een soort gilde met eigen regels. Die schreven onder meer voor niet te proberen over de dekolonisatie-oorlog in de Oost veel dieper te graven dan wenselijk was volgens de officiële regeringsvisie.

Nieuwe generatie

Inmiddels is een nieuwe generatie historici aangetreden die zich vrijmoediger opstelt. Zo baarde Rémy Limpach (1974) in 2016 opzien met De brandende kampongs van Generaal Spoor, waarin hij aantoonde hoe systematisch van Nederlandse kant extreem geweld werd toegepast in Indonesië. Van recenter datum zijn de boeken De Indische doofpot van Maurice Swirc (1970) en Zoeken aangrijpen en vernietigen! van Christiaan Harinck (1990). En van Anne-Lot Hoek (1978) dus het vuistdikke boek waarover het hier gaat: De strijd om Bali. Imperialisme, verzet en onafhankelijkheid 1846-1950.

Balinees schilderij van de Kusumba-oorlog in 1849. In het midden de zus van de vorst, Ida Dewa Agung Istri Kanya, in een heldenrol. (Anne-Lot Hoek)
Balinees schilderij van de Kusumba-oorlog in 1849. In het midden de zus van de vorst, Ida Dewa Agung Istri Kanya, in een heldenrol. (Anne-Lot Hoek)

Uit diverse dingen blijkt dat het Bali-boek is geschreven door een auteur van een meer onbevangen generatie. Zo noemt de auteur oorlogsmisdaden gewoon oorlogsmisdaden, zonder verhullend taalgebruik. Ook zien we het terug als ze het federalisme in Indonesië behandelt. Luitenant-gouverneur-generaal Huib van Mook had dat bedacht. Indonesië werd opgedeeld in deelstaten. Algemeen wordt dat federalisme gezien als een poging om de Republik Indonesia in te kapselen in andere, Nederland welgezinde deelstaten.

Van Mook behoorde vóór de Tweede Wereldoorlog tot de Stuw-groep, een uit de ‘ethische politiek’ voortgekomen, relatief progressieve club onder de kolonialen. Maar met zijn federale politiek wilde hij toch vooral bereiken dat de Indonesische toekomst zou worden bepaald onder Nederlandse leiding en op Nederlandse voorwaarden. Hoek schrijft klip en klaar:

“Wat de plannen (. . .) laten zien is dat ‘ethische’ kolonialen ook gewoon kolonialen zijn (. . .).”

Een ander voorbeeld is een maatregel waartoe in 1937 werd besloten. Op Bali kregen de vorsten – er waren acht kleine vorstendommen – meer macht in de vorm van ‘zelfbestuur’, zij het onder Nederlands toezicht. Hoek:

“Opvallend genoeg zagen sommige Nederlandse historici deze maatregel als een vorm van administratieve decentralisatie, die daardoor niet in verband werd gebracht met verdere repressie en militarisering. Historicus Cees Fasseur (een bekende representant van de oudere generatie, red.) schreef de versterking van de macht van de Balinese vorsten zelfs toe aan het feit dat de Nederlandse autoriteiten de rol van de Balinese vorsten ‘opnieuw en positiever’ gingen waarderen.’’

Hoek werpt tegen:

“In werkelijkheid waren de vorsten nodig als pilaren van de koloniale macht tegen het opkomende nationalisme. Bali en ook Zuid-Sulawesi waren onderdeel van het gouvernement Groote Oost en in 1938 moesten ze samen met andere eilanden een antinationalistisch, anticommunistisch blok tegen Java gaan vormen.”

Militair geweld

De auteur laat zien dat Nederland na de Japanse bezetting (1942-1945) ook op Bali doorging met de aanpak waarvoor al in de negentiende eeuw was gekozen: met militair geweld de boel regelen. De lokale adel werd ingeschakeld om te helpen de bevolking onder de duim te houden. In 1936-1938 werd daartoe op Bali een militair hulpkorps opgericht, Korps Prayoda. Het bestond uit Balinese en wat Ambonese manschappen onder leiding van enkele Europeanen. De radja’s konden over dat korps beschikken.

Koloniaal geweld was (ook) op Bali echter niets nieuws. Na de Java-oorlog (1825-1830) was het hoofdeiland min of meer gepacificeerd. Vervolgens moesten ook de ‘buitengewesten’ buigen voor het Nederlandse gezag. Tegen Bali werden van 1846 tot 1908 zeven militaire acties gelanceerd. De Nederlanders spraken over ‘expedities’, de Balinezen over oorlog. Na de Tweede Wereldoorlog ging dat gewoon door.

Guerrillacommandant I Gustri Ngurah Rai.
Guerrillacommandant I Gustri Ngurah Rai
Opvallend is wel, dat over 1945-1950 het beeld heerst dat op Java, Sumatra en Zuid-Celebes hard is gevochten, maar dat het elders vrij rustig bleef. Op Bali was het echter verre van rustig, zo laat Hoek zien. Ketut Pudja werd in oktober 1945 benoemd tot gouverneur van Bali namens de Republik Indonesia. En I Gusti Ngurah Rai aanvaardde de opdracht op Bali strijdgroepen te organiseren namens Tentara Republik Indonesia, het republikeinse leger (later omgedoopt tot Tentara Nasional Indonesia, TNI).

Guerillastrijd

Net als op Java werd de strijd op Bali heviger na de landing van Nederlandse en Britse troepen. Ook op Bali keerden strijders zich tegen herkolonisatie. Tot hun verrassing belandden de Nederlandse troepen in een guerrillastrijd. De eerste Nederlandse troepen op Bali behoorden tot het koloniale leger, het KNIL. Veel manschappen hadden het tijdens de Japanse bezetting bar slecht gehad, niet weinigen hadden moeten werken aan de beruchte Birma-spoorlijn. Lichamelijk en vooral geestelijk verkeerden ze in een toestand die ze voor militair werk eigenlijk ongeschikt maakte. Dat droeg eraan bij dat ze geregeld hun boekje te buiten gingen – tot oorlogsmisdrijven aan toe.

Een enkel voorbeeld. KNIL-militairen dwongen Balinese burgers die rood-witte (nationalistische) speldjes droegen om die af te doen en in te slikken. “En dan slikten ze zich dood, want dat is een metalen ding met een naald eraan. Als ze het niet deden dan schoten we ze neer”, hoorde Hoek van een KNIL-veteraan.

Standbeeld van I Gusti Ngurah Rai op Bali
Standbeeld van I Gusti Ngurah Rai op Bali (CC BY-SA 3.0 – PHGCOM – wiki)
Op Bali vochten duizenden tegen herkolonisatie, al noemt Hoek het getal van 24.000, dat staat in een biografie van commandant I Gusti Ngurah Rai, een wellicht te hoge schatting. De strijders maakten zelfs gebruik van ingenieuze ondergrondse gangen – zoals veel later ook in Vietnam gebeurde.

Guerrillaleider I Gusti Ngurah Rai sneuvelde op 20 november 1946 met bijna honderd medestrijders tijdens een hevig treffen ten noorden van de plaats Marga. Na een klopjacht van zo’n negen maanden hadden koloniale troepen Rai eindelijk te pakken. Later is hij in Indonesië uitgeroepen tot nationale held. De luchthaven van de Balinese stad Denpasar draagt zijn naam. Zijn dood betekende zeker niet het einde van de gewapende strijd op Bali, maar kwam wel op een belangrijk moment.

Oost-Indonesië en Anak Agung

In Malino (Zuid-Celebes) was in juli 1946 besloten tot oprichting van de deelstaat Oost-Indonesië, in december 1946 zou dat gebeuren op een conferentie in Denpasar. Het was dus zeer gewenst op zijn minst de schijn te wekken dat op Bali onder Nederlands gezag orde en rust heersten. Daarom kwam het goed uit dat het gewapende verzet vlak voor de Denpasar-conferentie een gevoelige klap was toegebracht.

Sukawati op de Denpasar-conferentie, waar de deelstaat Oost-Indonesië werd opgericht waarvan hij de president werd.
Sukawati op de Denpasar-conferentie, waar de deelstaat Oost-Indonesië werd opgericht waarvan hij de president werd. (Nationaal Archief/NIGIS, CC0)
Hoek laat zien dat er op Bali weinig enthousiasme heerste over de deelstaat Oost-Indonesië, waarvan de regering zich vestigde in Makassar (Celebes). Wel werd een Balinees president: Tjokorda Gde Raka Sukawati. Diens schoonzoon Ide Anak Agung Gde Agung, radja van het Balinese vorstendommetje Gianyar, werd minister van binnenlandse zaken. De vorstelijke functie droeg hij over aan zijn jongere broer Anak Agung Gde Oka.

Over deze Ide Anak Agung Gde Agung meldt Hoek onthutsende dingen. Die staan haaks op het beeld dat in Nederland van hem bestaat. Hier kennen we hem als voorman van de Indonesische federalisten, die lang met Nederland samenwerkten, maar zich uiteindelijk samen met de Republiek tegen Nederland keerden. Uit later jaren kennen we Anak Agung als de minister van buitenlandse zaken die het opnam tegen minister Joseph Luns in het conflict over Nieuw-Guinea. En er zijn misschien ook nog Nederlanders die weten dat Anak Agung met president Soekarno botste over diens in 1959 ingevoerde ‘geleide democratie’. Verkapte dictatuur, vond Anak Agung, wat ertoe leidde dat Soekarno hem in 1962 gevangen zette. Nadat generaal Soeharto in 1966 Soekarno had uitgeschakeld kwam Anak Agung vrij.

Terug nu naar het Bali-boek. Anak Agung werd eerst minister en op 15 december 1947 premier van Oost-Indonesië. Daarmee was hij tevens de voorman van de federalisten. Die zijn wel afgeschilderd als marionetten in het kader van de Nederlandse verdeel- en heerspolitiek. Tjalling Bouma noemde dat in zijn boek Naar een federaal Indonesië (2020) een ‘gemakzuchtige stereotypering’.

Hoek onderschrijft dat het zo simpel niet was. Ja, schoonvader Sukawati, die ‘streefde een herleving van tempo doeloe na’, schrijft ze. Maar Anak Agung was ‘wel degelijk progressief en niet pro-Nederlands’. Hij wilde van de Nederlanders af. Maar in het nieuwe Indonesië moest er wel meer aandacht zijn voor eilanden buiten Java, en op Bali moest wat Anak Agung betreft de macht van de vorsten overeind blijven.

In dat licht had Anak Agung tijdelijk met de Nederlanders ‘een gedeeld belang’ bij het federalisme. Hoek noemt hem ‘dus geen pro-Nederlandse vorst, maar een opportunist’, die in het federalisme ‘de ideale opstap van zijn eigen carrière zag’. Dat gedeelde belang verklaart volgens Hoek ook waarom de Nederlanders deden of hun neus bloedde, terwijl ze wisten van Anak Agungs wandaden op Bali.

In 2014 maakte Mangu Putra het schilderij ‘Eksekusi Letda Reta’ dat de executie verbeeldt van zijn oom Anak Agung Alit Reda door Nederlandse troepen in 1946. (Mangu Putra)
In 2014 maakte Mangu Putra het schilderij ‘Eksekusi Letda Reta’ dat de executie verbeeldt van zijn oom Anak Agung Alit Reda door Nederlandse troepen in 1946. (Mangu Putra)

Waar Nederlandse media na verschijning van De strijd om Bali het nieuws over de Nederlandse martelpraktijken alert meldden, ontging ze welk vernietigend beeld Hoek schildert van Anak Agung. Hij had een behoorlijke reputatie, maar nu lezen we dat hij uit eigenbelang over lijken ging. Wat Hoek daarover meldt, breekt zijn reputatie tot de grond toe af.

Het hoofdstuk over hem heet ‘Een Balinese Machiavelli. Die vergelijking ontleent de auteur aan een interview waarin oud-bestuursambtenaar Piet Dronkers in de jaren tachtig zei: “Dat is ongelofelijk, wat een Machiavelli zo’n vent is”. Vooral in zijn eigen belang vond Anak Agung het nodig dat er een einde kwam aan het Republikeinse verzet op Bali. Dat hij daarbij wreedheid niet schuwde, bleef ‘tot op heden (. . .) onderbelicht’, aldus Hoek.

Zo gaf hij de Nederlanders een lijst met 195 namen van ‘verdachte’ figuren in zijn vorstendom Gianyar. Daarop stonden ook tal van namen van familieleden van Anak Agung. “Mensen die op deze lijst stonden’’, zo lezen we, “liet de vorst oppakken, martelen en vaak ook vermoorden. Hij deed dat in nauwe samenwerking met het Nederlandse gezag.”

Archieven bevatten niets over wat er gebeurde in de gevangenis in Gianyar. Hoek en haar Balinese medewerksters hoorden daarover wel van Balinese veteranen. Die gevangenis stond bekend als een van de beruchtste op Bali. Twee gevangenen werden eens ’s nachts naar Anak Agung gebracht. “De vorst maakte hen vanuit zijn leunstoel voor leugenaars uit en liet hen door zo’n vijfentwintig man in elkaar slaan.” En: “Het is algemeen bekend op Bali dat Anak Agung Gde Agung (. . .) zeer wreed was in zijn optreden tegen de jonge strijders”.

Veteraan Nyoman Mudara maakte deze tekening. Balinese leden van de militie Anti Pemuda mishandelen een strijder, Nederlandse militairen kijken toe. (Nyoman Mudara)
Veteraan Nyoman Mudara maakte deze tekening. Balinese leden van de militie Anti Pemuda mishandelen een strijder, Nederlandse militairen kijken toe. (Nyoman Mudara)

Ook toen hij minister was geworden en zijn jongere broer Oka in Gianyar de scepter zwaaide, hield het niet op. Politiemensen van de vorst sloegen de Republikeins gezinde schilder Nyoman Ngendon dood. Zes jonge schilders uit de plaats Batuan, allen vrijheidsstrijders, werden gemarteld, wat een van hen niet overleefde. Oka was toen wel de vorst, maar volgens Hoek trok Anak Agung nog steeds aan de touwtjes. “Uit verschillende bronnen blijkt dat het jongere broertje (….) maar weinig in te brengen had.’’

En toen was er op 9 november 2007 ineens Keppres Nomor 066/TK/2007, waarbij Keppres staat voor ‘keputusan Presiden’: presidentieel besluit. De Indonesische president Susilo Bambang Yudhoyono had besloten Anak Agung uit te roepen tot nationale held. Die kwam daarmee in het rijtje Balinezen waarin ook verzetscommandant Rai staat en Gusti Ketut Jelantik, de vrijheidsheld uit de oorlog van 1848. Onverteerbaar, lieten nabestaanden van Balinese veteranen weten aan een lokale krant.

Reportage

Uitstijgend boven Anak Agungs wandaden schetst Hoek meer in het algemeen dat de federale dekolonisatiepolitiek op Bali niet leidde tot minder maar juist tot meer geweld – niet alleen tegen Nederlandse troepen, maar ook van Balinezen onderling. Ze laat zien hoezeer het politieke en het militaire aspect met elkaar verweven waren. Hoeveel doden dat op Bali kostte, kan ze niet zeggen, maar ze vermoedt dat het een stuk hoger ligt dan de 2000 die de Amerikaanse historicus Geoffrey Robinson vermeldde. Verder onderstreept ze dat op Bali ‘vele oorlogsmisdaden’ plaatsvonden.

Kampement van de Stoottroepen in Denpasar, 1946. (NIMH)
Kampement van de Stoottroepen in Denpasar, 1946. (NIMH)
\

Het geheel overziend heeft dit boek de verdienste eindelijk eens de schijnwerper te zetten op Bali tijdens de Indonesië-oorlog. Dankzij een breed scala aan bronnen kan de auteur veel melden wat we nog niet wisten. En het boek is nog goed leesbaar ook, waarvoor Hoek geregeld heeft gegrepen naar journalistieke stijlmiddelen. Als voorbeeldje de eerste zin van het eerste hoofdstuk:

“Het verkeer raast langs Lapangan Puputan Badung, een groot plein in het centrum van Denpasar.”

Geen wetenschappelijke zwaarwichtigheid, maar alsof je begint aan een reportage in een dagblad. Al met al: van harte aanbevolen.

~ Ronald Frisart

Boek: De strijd om Bali – Anne-Lot Hoek

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

Anne-Lot Hoek trekt nu en dan het land in voor een lezing of discussie annex signeersessie. Actuele gegevens daarover: www.annelothoek.com/agenda

Ronald Frisart (1955) werkte in loondienst 42 jaar als journalist, soms regionaal, maar vooral op de gebieden binnenland, buitenland en economie. Eerst voor het ANP, daarna voor (combinaties van) Haarlems Dagblad/IJmuider Courant, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander en Noordhollands Dagblad. Ook werkte hij nu en dan voor de regionale krantenclub Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), zoals in 1997/1998 als correspondent in Indonesië. Foto: Douwe van Essen

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×